ECLI:NL:GHDHA:2025:2662

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
22-002265-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel en productie in meerdere drugslaboratoria met bewijsvoering op basis van DNA en Encrochat-berichten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij de productie van synthetische drugs in twee verschillende drugslaboratoria. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de productie van MDMA, amfetamine en metamfetamine, en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en voorbereidingshandelingen. De zaak kwam voort uit een eerdere veroordeling door de rechtbank Den Haag op 26 juli 2022, waar de verdachte tot zeven jaar gevangenisstraf was veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een strafvermindering van acht maanden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 64 maanden. Het hof heeft de bewijsvoering gebaseerd op DNA-sporen en een groot aantal Encrochat-berichten, die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel en productie aantonen. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen rechtsgevolgen verbonden waren aan een vormverzuim bij het horen van een getuige, omdat dit niet de verdediging van de verdachte heeft geschaad. De verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan overtredingen van de Opiumwet, wat heeft geleid tot aanzienlijke maatschappelijke schade en overlast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002265-22
Parketnummers: 09-767078-19 en 09-239969-18 (TUL)
Datum uitspraak: 18 november 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 juli 2022 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1,2,3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. Verder zijn er beslissingen genomen omtrent het beslag en de vordering tot tenuitvoerlegging zoals nader uiteengezet in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 12 juni 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (telkens) een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2019 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 0,025 kilogram en/of 55,5 liter, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 34,7 kilogram en/of 96 liter, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 0,18 kilogram en/of 142 liter, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende methamfetamine,
zijnde amfetamine en/of MDMA en/of methamfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 27 december 2019, te Leiden en/of [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] en/of Nieuwegein, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en/of vervaardigen van amfetamine en/of methamfetamine, zijnde amfetamine en/of methamfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (meermalen) (een) stof(fen) voorhanden heeft gehad, waarvan hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immersheeft hij/hebben zij (telkens) (een) grote hoeveelheid/hoeveelheden:
- aceton en/of
- piperonylmethylketon (PMK; 3,4 methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en/of
- zwavelzuur en/of
- MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat) en/of
- BMK (benzylmethylketon) en/of
- BMK-glycidezuur' (3-fenyl-2-methylglycidezuur) en/of
- benzeenacetamide (2-fenylacetamide)
voorhanden gehad, zijnde
- BMK (benzylmethylketon) een grondstof voor de productie van amfetamine en/of methamfetamine en/of
- MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat) en/of
- BMK-glycidezuur' (3-fenyl-2-methylglycidezuur)
(een) grondstof(fen)/hulpstof(fen) voor het vervaardigen van BMK (benzylmethylketon) en/of
- benzeenacetamide (2-fenylacetamide) een grondstof/hulpstof voor het vervaardigen van fenylazijnzuur, zijnde fenylazijnzuur een grondstof voor BMK (benzylmethylketon) en/of
- aceton en/of piperonylmethylketon (PMK; 3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en/of zwavelzuur,
(een) stof(fen) die genoemd zijn op de op bijlage 1 van de Verordening (EG) nummer 273/2004 inzake drugsprecursoren en de bijlage behorende bij Verordening (EG) nummer 111/2005 betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren en waarbij uit de omstandigheden waaronder deze voornoemd(e) stof(fen) zijn aangetroffen, te weten in een ruimte waar ook andere grondstoffen voor het vervaardigen stoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet , alsmede grote hoeveelheden van stoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet, geconcludeerd kan worden dat zij geen enkel ander(e) doel(en) had(den) dan gebruikt te worden bij het vervaardigen van een of meer stof(fen) van lijst I behorende bij de Opiumwet;
4.
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks van 1 april 2020 tot en met 23 juni 2020 te [plaats 2] , in de gemeente [gemeente 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigid, een hoeveelheid, amfetamine en/of metamfetamine , (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op een of meer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 december 2019 tot en met
27 december 2019te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1]
, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
(telkens
)een (grote) hoeveelheid
/hoeveelhedenvan een materiaal bevattende amfetamine en
/ofMDMA, zijnde amfetamine en
/ofMDMA,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op
of omstreeks27 december 2019 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad:
-
ongeveer0,025 kilogram en/of 55,5 liter
, althans een hoeveelheid,van een materiaal bevattende amfetamine en
/of
-
ongeveer34,7 kilogram en/of 96 liter
, althans een hoeveelheid,van een materiaal bevattende MDMA en
/of
-
ongeveer0,18 kilogram en/of 142 liter, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende
metamfetamine,
zijnde amfetamine en
/ofMDMA en
/ofmetamfetamine(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
december2019 tot en met 27 december 2019, te
Leiden en/of[plaats 1] , gemeente [gemeente 1]
en/of Nieuwegein, en/of elders in Nederland,tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
, althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, en/of vervaardigen van amfetamine en/of
metamfetamine, zijnde amfetamine en
/ofmetamfetamine(telkens
) (een
)middel
(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
(meermalen
) (een)stof
(fen
)voorhanden heeft gehad, waarvan hij verdachte en
/ofdiens mededader(s) wist
(en
) of ernstige reden had(den) om te vermoedendat zij bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers
heeft hij/hebben zij
(telkens
) (een)grote
hoeveelheid/hoeveelheden:
- aceton en
/of
- piperonylmethylketon (PMK; 3,4 methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en
/of
- zwavelzuur en
/of
- MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat) en
/of
- BMK (benzylmethylketon) en/of
- BMK-glycidezuur' (3-fenyl-2-methylglycidezuur) en
/of
- benzeenacetamide (2-fenylacetamide)
voorhanden gehad, zijnde
- BMK (benzylmethylketon) een grondstof voor de productie van amfetamine en/of methamfetamine en/of
- MAPA (methyl 3-oxo-2-fenylbutanoaat)
en/of
-BMK-glycidezuur' (3-fenyl-2-methylglycidezuur)
(een)grondstof
(fen
)/hulpstof
(fen
)voor het vervaardigen van BMK (benzylmethylketon) en
/of
- benzeenacetamide (2-fenylacetamide) een grondstof/hulpstof voor het vervaardigen van fenylazijnzuur, zijnde fenylazijnzuur een grondstof voor BMK (benzylmethylketon) en
/of
- aceton en/of piperonylmethylketon (PMK; 3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en
/ofzwavelzuur,
(een)stof
(fen
)die genoemd zijn op de op bijlage 1 van de Verordening (EG) nummer 273/2004 inzake drugsprecursoren en de bijlage behorende bij Verordening (EG) nummer 111/2005 betreffende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren en waarbij uit de omstandigheden waaronder deze voornoemd
(e
)stof
(fen
)zijn aangetroffen, te weten in een ruimte waar ook andere grondstoffen voor het vervaardigen
vanstoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet
aanwezig waren, alsmede grote hoeveelheden van stoffen van lijst I behorende bij de Opiumwet, geconcludeerd kan worden dat zij geen enkel ander
(e)doel
(en)had
(den
)dan gebruikt te worden bij het vervaardigen van een of meer stof(fen) van lijst I behorende bij de Opiumwet.
4.
hij,
op een of meerdere tijdstippen,in
of omstreeks vande periode van 4april 2020 tot en met 23 juni 2020 te [plaats 2] , in de gemeente [gemeente 2]
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met één of meer andere
(n
), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)opzettelijk heeft
vervaardigdeen hoeveelheid,
amfetamine en/ofmetamfetamine,
zijnde metamfetamine(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen omtrent het bewijs
De getuigenverklaring van [getuige]
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging - kort samengevat - aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige] dient te worden uitgesloten van het bewijs nu er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, en deze verklaring ook anderszins niet betrouwbaar is, op grond van de volgende argumenten. [getuige] is op 27 december 2019 als verdachte verhoord op zijn eigen terrein. [getuige] heeft daarbij wel de cautie gekregen, maar hem is niet medegedeeld van welk feit hij wordt verdacht, noch dat hij recht heeft op bijstand van een raadsman. Hij heeft zijn verklaring vervolgens niet ondertekend. Daarmee is sprake van meerdere onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, aldus de verdediging, die tot bewijsuitsluiting moeten leiden nu aldaar door [getuige] een voor de verdachte belastende verklaring is afgelegd en het gebruik van die verklaring voor het bewijs in de zaak tegen de verdachte zou resulteren in een inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt met de verdediging vast dat [getuige] op het moment dat hij op zijn terrein wordt aangesproken door de politie niet is gewezen op het recht op rechtsbijstand, en dat hem tevens niet is medegedeeld waarvan hij wordt verdacht, terwijl hij vervolgens wel is verhoord als verdachte. Daarmee is er ook naar ’s hofs oordeel sprake van een onherstelbaar vormverzuim, waarmee in elk geval [getuige] in zijn verdedigingsrechten is geschaad. De vraag is echter of dit vormverzuim jegens [getuige] zijn doorwerking heeft op het strafproces van de verdachte over de band van het gevoerde artikel 359a Sv-verweer. Het hof beziet en weegt in dat laatste verband met name ook de aard en ernst van het vormverzuim. De aard en ernst van het vormverzuim kunnen immers met zich brengen dat daaraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden in de strafzaak van een ander dan [getuige] indien diegene daardoor in voldoende mate in zijn strafvorderlijke belangen kan worden geacht te zijn geschaad.
Het hof is van oordeel dat de aard van de schending niet van dien aard is dat die in de zaak van de verdachte tot bewijsuitsluiting dient te leiden nu dit vormverzuim in beginsel een verzuim is dat de verdedigingsrechten van [getuige] als verdachte raakt, en daarmee niet de verdachte. Van een uitzonderlijke situatie waarin de aard van het vormverzuim dermate ernstig is dat het – niettegenstaande de zogenaamde
Schutznorm- tot gevolgen moet leiden in de strafzaak van de verdachte, is in onderhavig geval geen sprake.
Het hof acht bij dit oordeel het volgende van belang. Het betreffende verzuim beïnvloedt – anders dan de verdediging veronderstelt - de verdere betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] niet. Hij heeft desgevraagd door de verbalisanten na de aan hem gegeven cautie gedetailleerd en uitgebreid verklaard dat de verdachte en de medeverdachte de huurders waren van de door [getuige] geduide loodsen, zijnde de loodsen waar de politie strafbare goederen heeft aangetroffen. [getuige] heeft verklaard dat de loodsen al zeer lange tijd, al sinds 2006, door de verdachte en zijn vader werden gehuurd. Mevrouw [partner getuige] , de echtgenote van [getuige] , aan wie eveneens en gelijktijdig met haar man de cautie is gegeven, heeft de desbetreffende verbalisant zelfs verbeterd in de wijze waarop de achternaam van de verdachte moet worden gespeld. Op een later moment heeft [getuige] in aanvulling op een en ander nog tegenover de rechter-commissaris verklaard dat ook medeverdachte [medeverdachte] wel eens de huur betaalde, en dat de verdachte nog van loods is gewisseld omdat zij op enig moment een grotere schuur nodig hadden.
[getuige] heeft bij de rechter-commissaris ook verklaard dat hij het optreden van de agenten ‘raar, absurd en intimiderend’ vond die dag. Anders dan door de verdediging bepleit, is het hof evenwel van oordeel dat daarmee nog niet kan worden vastgesteld dat de politie ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op [getuige] en dat de verklaring van [getuige] daarmee niet in vrijheid is afgelegd, en evenmin dat deze onbetrouwbaar is. Dat [getuige] als verdachte enige druk en hectiek heeft ervaren ten gevolge van de politie-inval en het optreden van de politie als intimiderend heeft gekwalificeerd, acht het hof niet zodanig bijzonder dat daarmee reeds vast staat dat van ongeoorloofde druk door de politie sprake was. Nu de verdediging geen concrete omstandigheden heeft aangevoerd die alsnog zouden kunnen wijzen op een dergelijke ongeoorloofde druk, acht het hof de verklaring van [getuige] als verdachte tegenover de politie in beginsel betrouwbaar mede in het licht beschouwd van hetgeen het hof hieromtrent al heeft vastgesteld.
Vast staat voorts dat de verdediging in eerste aanleg bij de rechter-commissaris in de gelegenheid is gesteld [getuige] als getuige te horen, en de betrouwbaarheid van zijn verklaringen (verder) te toetsen. [getuige] heeft die vragen van de verdediging ook gedetailleerd beantwoord voor zover zijn herinnering hem daartoe nog in staat stelde.
Alles overwegende is het hof hiermee van oordeel dat aan de vormverzuimen jegens [getuige] geen rechtsgevolgen hoeven te worden verbonden in de zaak van de verdachte, en acht het hof de verklaring van getuige [getuige] als zijnde betrouwbaar bovendien bruikbaar voor het bewijs.
[adres 1] te [plaats 1] (feit 1, 2 en 3)
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten verband houdend met de aangetroffen goederen aan de [adres 1] , nu de verdachte volgens de verdediging niet aan de loodsen kan worden gekoppeld waar de strafbare goederen zijn aangetroffen. De verdachte huurde op het terrein wel een loods, maar een andere loods dan die waarin de verdovende middelen en grondstoffen zijn aangetroffen. Het aldaar aangetroffen DNA van de verdachte en zijn medeverdachte op spullen die met de Opiumwet in verband kunnen worden gebracht kan, nu het verplaatsbare objecten betreft, op die wijze in de desbetreffende andere loodsen zijn beland. Tot slot betwist de verdediging nadrukkelijk dat er op locatie aan de [adres 1] verdovende middelen zijn
geproduceerd.
Het hof stelt op basis van de verklaring van [getuige] als verdachte afgelegd tegenover de politie vast, dat de verdachte en zijn medeverdachte de huurders waren van de door de politie als strafrechtelijk relevant geduide schuren althans loodsen, te weten B7, B12a en B12b (het hof begrijpt van deze laatste: ook wel aangeduid als X). [getuige] heeft, zoals eerder reeds uiteengezet, toen desgevraagd duidelijk, ondubbelzinnig en concreet verklaard welke loodsen aan de verdachte en diens medeverdachte werden verhuurd. Beiden betaalden wel eens de huur; dat deden zij contant. Van een huurcontract was geen sprake.
De verklaring van de verdachte, dat hij een andere loods huurde dan de loodsen waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen, wordt eveneens weersproken door de latere verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris. De getuige heeft aldaar nog aanvullend verklaard dat de verdachte en zijn vader op enig moment een grotere schuur nodig hadden, en dat zij daarom nog zijn gewisseld van loods op zijn terrein. Dit feit is ter zitting in hoger beroep niet door de verdachte weersproken. Het hof stelt in dit verband voorts vast dat de door de verdachte ter zitting in hoger beroep aangewezen loods - zijnde de loods die hij naar zijn zeggen huurde - aanzienlijk kleiner is dan elk van de loodsen die [getuige] aan de verdachte als huurder toeschrijft. Daarbij komt dat de evengenoemde verklaring van de verdachte over deze andere loods door hem pas in een zeer laat stadium in hoger beroep is afgelegd. De verdachte heeft deze verklaring bovendien niet met enig bewijs nader onderbouwd. Het hof schuift deze verklaring daarom als onaannemelijk verder terzijde.
Het hof is in dit geval van oordeel dat de meergenoemde loodsen, te weten B7, B12a en B12b (het hof begrijpt: ook wel aangeduid met X) vanwege hun ligging en locatie op hetzelfde adres en in eenzelfde min of meer overkoepelend geheel in gezamenlijkheid moeten worden bezien. In alle drie de loodsen zijn verschillende goederen en stoffen aangetroffen die in verband met de Opiumwet kunnen worden gebracht. Deze ruimtes waren naar het oordeel van het hof overeenkomstig het rapport van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) allen onderdeel van een productieproces dat klaarblijkelijk op grotere schaal heeft plaatsgevonden op het evenbedoelde terrein aan de [adres 1] .
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep zelf verklaard dat hij en zijn medeverdachte elkaar kennen, familie van elkaar zijn, en vaker op het terrein aan de Klaverweideweg aanwezig zijn geweest. De verdachte sluit ook niet uit dat hij in de tenlastegelegde periode gebruik maakte van de auto die in het dossier aan hem kan worden gekoppeld. Deze auto is in de bewezenverklaarde periode regelmatig gezien op het terrein aan de [adres 1] . Hetzelfde geldt voor het voertuig dat aan zijn medeverdachte wordt toegeschreven door de politie.
De verdachte heeft hierover ook desgevraagd niet een concrete verklaring afgelegd die het hof aannemelijk acht en die zijn aanwezigheid ter plaatse naar ’s hofs oordeel anders kan duiden dan dat hij op enigerlei wijze samen met zijn medeverdachte betrokken moet zijn geweest bij de tenlastegelegde overtredingen van de Opiumwet in de desbetreffende loodsen.
De verdachte en zijn medeverdachte waren niet enkel de huurders van deze loodsen. Het DNA-materiaal van zowel verdachte als zijn medeverdachte is aangetroffen op goederen die in de loodsen door de politie zijn veiliggesteld. Dat plaatst hen niet alleen op het terrein, maar ook in de desbetreffende loodsen. Het verweer van de verdediging dat het DNA-materiaal is aangetroffen op verplaatsbare objecten, is daarmee niet langer doorslaggevend. Gelet op de mate van aanwezigheid aldaar van de verdachte en zijn medeverdachte kan het naar ’s hofs oordeel niet anders zijn dan dat zij weet hebben gehad van hetgeen zich in deze loodsen heeft afgespeeld en al hetgeen zich daar heeft bevonden.
Uit het onderzoek van de LFO blijkt dat er in de loodsen aanzienlijke hoeveelheden amfetamine, metamfetamine en MDMA zijn aangetroffen. Er zijn tevens diverse goederen, chemicaliën en grondstoffen aangetroffen die te relateren zijn aan de vervaardiging van amfetamine, metamfetamine en MDMA. De LFO heeft geconcludeerd dat er ter plaatse bewerkingshandelingen zijn verricht.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte ervoor verantwoordelijk kan worden gehouden dat in de betreffende loodsen verdovende middelen zijn geproduceerd, en dat hij daarmee ook de tenlastegelegde stoffen en precursoren voorhanden heeft gehad, hetgeen maakt dat er een bewezenverklaring voor feit 1 en feit 2 volgt. Door deze stoffen in hun gezamenlijkheid voorhanden te hebben, heeft hij tevens voorbereidingshandelingen gepleegd zoals bewezenverklaard onder 3. De aangetroffen stoffen waren immers niet alleen eindproducten, maar ook precursoren voor productie van BMK (wat weer een grondstof is voor de productie van amfetamine en metamfetamine) en andere drugsprecursoren zoals aceton en zwavelzuur.
Medeplegen
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij de feiten 1,2 en 3 tezamen en vereniging met een of meer anderen heeft begaan. Het hof is van oordeel dat ook dit tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Het DNA van de verdachte is (onder andere) aangetroffen op een gelaatsmasker, een voorwerp dat bij uitstek geschikt en geëigend is voor gebruik bij de productie van verdovende middelen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bovendien zelf verklaard dat hij een dergelijk masker droeg als hij bezig was met aceton. Het hof stelt vast dat aceton een grondstof is die ook bij het produceren van verdovende middelen als de onderhavige wordt gebruikt. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van het hof in ieder geval ook zelf een bijdrage geleverd aan de feitelijke productie van verdovende middelen in de door hen gehuurde loodsen.
Het DNA van de medeverdachte is aangetroffen op een handschoen in ruimte B7. Dit was de klaarblijkelijke productieruimte, waar niet alleen eindproducten maar ook grondstoffen voor verdovende middelen zijn aangetroffen. De auto die op naam van de medeverdachte staat is in de tenlastegelegde periode bijna dagelijks aanwezig geweest op de locatie aan de [adres 1] .
Nu ook DNA-materiaal van andere onbekende derden in de loodsen zijn aangetroffen op de onderzochte gelaatsmaskers en/of handschoenen, concludeert het hof dat de verdachte aldaar tezamen in vereniging met zijn medeverdachte en met een of meer onbekend gebleven anderen heeft gehandeld en dat zij daarbij de verschillende bepalingen van de Opiumwet hebben overtreden, zoals tenlastegelegd en bewezenverklaard.
Het hof verwerpt de gevoerde bewijsverweren.
[adres 2] te [plaats 2] (feit 4)
Inleiding
Op 23 juni 2020 wordt op de locatie [adres 2] te [plaats 2] door de politie in een loods gelegen achterop het terrein van een boerderij een grootschalige en professionele productieplaats voor het maken van synthetische drugs aangetroffen (hierna ook: de loods).
De verdachte wordt verweten dat hij betrokken is geweest bij deze loods en dat hij aldaar, al dan niet samen met anderen, (met)amfetamine heeft geproduceerd. Dit alles in de periode van 1 april 2020 tot en met 23 juni 2020.
Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Dit primair omdat hij niet als medepleger maar hoogstens als medeplichtige betrokken is geweest bij de loods. Subsidiair omdat in de loods uitsluitend het tussenproduct BMK-olie werd geproduceerd, en dus niet het verweten eindproduct (met)amfetamine. Het gaat dan, aldus de raadsman, hoogstens om voorbereidingshandelingen.
Wat werd er in de loods geproduceerd?
Het hof stelt met de verdediging vast dat in de loods BMK-olie (hierna ook: BMK) is geproduceerd. De vraag is of daarnaast ook het eindproduct (met)afmetamine aldaar is vervaardigd.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en baseert zich daarbij hoofdzakelijk op de door de LFO in haar rapportage van 29 oktober 2020 gerelateerde bevindingen. De inrichting van de loods duidt op de vervaardiging van (met)amfetamine. Dit is als het ware een lopende-bandproductieproces. Allereerst is er een opslagruimte, met aldaar vaten/drums inhoudende honderden liters precursoren. Vervolgens is er een ruimte die was ingericht en in gebruik was ten behoeve van de vervaardiging van BMK vanuit een preprecursor met zoutzuur. En tenslotte was er een ruimte bestemd voor de vervaardiging van BMK en (met)amfetamine volgens de zogenaamde verhoogde drukmethode (drukreactieketel). In onder meer deze ketel is metamfetamine aangetroffen. Inzet van die ketel is volgens de LFO een onmisbare schakel in de vervaardiging van metamfetamine middels het productieproces in de loods. Eveneens is van belang dat in die ketel geen BMK is aangetroffen.
Uit het bovenstaande volgt naar ’s hofs oordeel zonder meer de vaststelling dat in de loods metamfetamine werd geproduceerd. De loods was daartoe ingericht en het eindproduct is ook daadwerkelijk aangetroffen. Het tegen deze vaststellingen gerichte verweer treft dus geen doel. Niet kan echter worden vastgesteld dat daarnaast ook, zoals is tenlastegelegd, amfetamine is vervaardigd. Bij een bewezenverklaring zal op dat onderdeel dus partieel moeten worden vrijgesproken.
De betrokkenheid van de verdachte bij de loods
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij inderdaad betrokken is geweest bij deze loods. Hij heeft verklaard foto’s van de loods te hebben gemaakt toen deze nog enkel een beoogde productielocatie voor Opiumwet-stoffen was, en dat hij er ook een keer of twee is geweest. Voorts heeft hij verklaard dat hij voor deze locatie grondstoffen heeft geregeld en geleverd. Op de vraag van het hof of hij wist waartoe al deze grondstoffen dienden, gaf hij aan dat hij wel wist wat de bedoeling daarvan was.
Namens de verdachte is aangevoerd dat zijn betrokkenheid bij de loods beperkt is gebleven tot de levering van grondstoffen. Dat maakt, aldus de raadsman, dat hij niet als medepleger, maar hoogstens als medeplichtige bij de verweten drugsproductie kan worden aangemerkt, hetgeen niet aan de verdachte is tenlastegelegd. Ter onderbouwing van deze beperkte betrokkenheid heeft de raadsman gewezen op en geciteerd uit de inhoud van veiliggestelde zogenoemde Encrochat-berichten (hierna ook: chats).
Het hof zal op de chats en welke betekenis daaraan toekomt bij de vraag naar de betrokkenheid van de verdachte, hieronder nader ingaan.
De chats
Het staat vast dat de verdachte vanaf 26 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 gebruik heeft gemaakt van Encrochat om met anderen te communiceren. Hij gebruikte daarbij de Encrochatnaam “zazajunior”, zoals de verdachte ter zitting in hoger beroep heeft erkend. De inhoud van een groot aantal chatsessies die de verdachte onder die naam heeft gevoerd met anderen maakt onderdeel uit van het (digitale) dossier. Het gaat dan om zogenaamde excel-bestanden. De aan zo’n bestand gegeven naam maakt duidelijk met welk contact door zazajunior is gecommuniceerd. Bijvoorbeeld: “zazajunior-christiandior”. Soms is een chatsessie met een bepaald contact verspreid over meerdere bestanden, herkenbaar aan de toevoeging van bijvoorbeeld “(1)” en “(2)”. De raadsman heeft in zijn pleitnota chatsessies aangehaald die zazajunior heeft gevoerd met bijvoorbeeld tommylangevinger, joepmeloen, covid-junior en christiandior.
Beoordeling van de inhoud van de chats
Uit de inhoud van de door het hof geraadpleegde chats kan worden opgemaakt, zoals de verdachte heeft erkend, dat de verdachte grondstoffen regelde en leverde voor de loods, en dat dat op grote schaal plaatsvond. Dat zijn naar ook het hof erkent gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid worden geassocieerd. Uit de chats volgt evenwel ook dat de betrokkenheid van de verdachte bij de loods aanzienlijk verder ging dan het “slechts” zijn van een grondstoffenleverancier.
-
Contacten met de eigenaar/boer loods
Op 4 april 2020 was de loods al geselecteerd als nieuwe productieplaats (voor synthetische drugs). De verdachte is dan kennelijk ter plaatse, zo laat hij als zazajunior aan “christiandior” weten: “Maat is wel top hier” [1] . Vervolgens lijkt het erop dat christiandior de verdachte opdraagt met de eigenaar in gesprek te gaan over hetgeen staat te gebeuren.
C: dikke locatie, als eigenaar er is, praat ook met hem, dat alles duidelijk is
Z: wil eerst maandag even zitten met jou ook even paar dingen doornemen hoe we dit aanpakken.
C: Ja is goed; heb je eigenaar ook gesproken
Z: Top; ja maat was wel relex
C: dus echt een top plek [2]
Drie dagen later lijkt “covid” het ook belangrijk te vinden dat de verdachte ter plaatse gaat praten.
C: Wil je morgenvroeg naar die locatie gaan; met die man praten en alles opmeten enzo
Z: Ja alles door nemen met die man kennen we beginnen; juist [3] .
Op 27 april 2020 zijn er kennelijk (logistieke) problemen rondom de loods, aldus “tommylangervinger”. Maar verdachte geeft aan het allemaal met de boer te hebben besproken.
T: Ja maat (…) word er stoned ziek van
Z: ja is kut zo; met boer zit het goed heb uitgelegd maar morgen in de middag een bakkie doen [4] .
Het is voor de verdachte hierbij bovendien duidelijk dat het om de productie van “ice” gaat. Dat is, als feit van algemene bekendheid, straattaal voor metamfetamine.
Zo vraagt “dutchsniper” aan de verdachte op 17 april 2020:
D: Had jij alweer ice?
Z: Ga nu weer beginnen, ben bouwe nu
D: dus duurt nog even
Z: drie weken [5]
Ook “tackystem” wil van de verdachte weten of hij ice maakt:
T: Maak je ook ice
Z: Wacht even af 2 weken ga ik weer beginnen [6]
Op 11 juni 2020 lijkt de productie van ice in volle gang te zijn, dit naar aanleiding van een door “spookyhill” gestelde vraag:
S: I ask for u
Z: I am busy with it no; making ice
S: are u mate
Z: yes mate [7]
-
De fysieke opbouw van de locatie
Uit de chats blijkt bovendien dat de verdachte de eerste weken van april 2020 actief betrokken is geweest bij de fysieke opbouw van de productielijn. De chatsessies met “tommylangervinger” illustreren dat goed. Op 9 april 2020 hebben zij het over het regelen van “tonnen” en verdachte geeft dan aan dat die bij het bedrijf [bedrijf] te kopen zijn [8] . Vervolgens neemt hij met de verdachte andere benodigdheden door, zoals branders, wanden en afzuigers. De verdachte geeft aan: “ik ga morgen alles doen” [9] . Op 14 april 2020 gaat het over het bouwen van een ketel. Tommylangervinger is kennelijk verheugd dat die gereed is en dat die geladen kan worden. Ook hebben ze het over branders. De verdachte geeft aan dat die branders ook gelijk door kunnen gaan [10] . Later die dag geeft tommylangervinger aan dat als er (nog) besteld moet worden hij dat nog kan doen. Daarop reageert de verdachte: “Is goed, ga dalijk rondje lopen duik ik erin” [11] . Een paar dagen later, op 17 april 2020 zijn de ketels succesvol geplaatst. Dan chat tommylangervinger aan de verdachte en ze bespreken onderling de bezorging van ander materiaal. De verdachte geeft aan dat het lekker loopt, “Nieuwe ronde nieuwe kansen hahaha” [12] . Op 30 april 2020 vraagt tommylangervinger aan de verdachte of ergens in de buurt van de verdachte een slaapplaats kan worden geregeld voor “die jongens” [13] . Op 3 mei 2020 volgt een inventarisatie van aanvullende benodigdheden zoals pijpen, rubbers, 200-liter vaten, een bubbelvat en slangen. De verdachte geeft aan te kunnen bestellen. Tommylangervinger vraagt aan de verdachte of hij gelijk extra kan bestellen om zo een voorraad te maken [14] .
Ook met “covid” wordt de opbouw besproken. Op 10 april 2020 vraagt de verdachte aan hem wanneer hij van plan was om bij de boer te starten. Covid stelt dat ze zaterdag gaan bouwen als ze vandaag de afzuigers hebben. Hij zegt gisteren met ene phillip de platen te hebben gezaagd en in de bus geladen. De verdachte geeft aan dat de platen er misschien al zijn, en zegt dat hij “dalijk met de boer gaat texten” [15] . Op 13 april 2020 zegt covid dat ze vandaag “alle wanden en zo” hebben gezet, gaten hebben gemaakt voor de “afzuigers en zo”. Vervolgens stemmen ze onderling af wanneer zal worden gelost. De verdachte zegt de waterbakken en tonnen morgen zullen komen [16] . Op 16 april 2020 lijkt (een deel van) de opbouw bijna te zijn voltooid. Covid geeft aan dat er alleen nog water moet worden aangesloten en “inblaas” en dan is het “af”, hij is nog bezig slangen en afvoerbuizen aan het halen. Hij stelt vast dat het “hok” wel netjes is geworden. De verdachte bevestigt dat, het is “zeker mooi geworden; lekker werken dalijk toch” [17] . Op 29 april 2020 zegt covid dat morgen “alles klaar” is, “echt flink doorwerken met 2 man maat”. De verdachte vraagt of morgen de olie moet worden geladen. Er volgt een discussie over die olie en de kwaliteiten ervan [18] .
Ook met “stoniemalonie” wordt gesproken over het regelen en bezorgen van materialen. Dan gaat het op 14 april 2020 over gasbranders. De verdachte vraagt aan hem om de branders te halen en dan rustig er (het hof begrijpt: de loods) heen te rijden [19] . Op 3 mei 2020 vraagt de verdachte aan hem of hij “morgen vroeg spullen kan halen [voor de] boer kannen en dan boog”. Hij vraagt vervolgens aan de verdachte hoe laat dat moet zijn. De verdachte zegt daarop: “beste 6 uur dan boog dan 3 uurtjes slapen dan gaan we weer spullen halen klink je dat wat hahaha” [20] .
-
De afvoer van drugsafval
Het is een feit van algemene bekendheid dat de productie van synthetische drugs (aanzienlijke) afvalstromen creëert en dat dat de pakkans voor de productie verhoogt. Dergelijk afval moet immers steeds worden afgevoerd om het productieproces ongehinderd te laten doorgaan.
Op 3 mei 2020 vraagt “covid” aan de verdachte: “en afval wanneer wil je dat ophalen” [21] .
Op 10 juni 2020 vraagt “covid-junior” aan de verdachte “morgenvroeg weer afval oplaten halen 5:30 toch?” De verdachte bevestigt dat en geeft aan dat in de bus de spullen staan: “kanne tonne van alles” [22] . De volgende dag laat covid-junior weten dat het afval is meegestuurd en de “plaat” is afgegeven. Daartoe gevraagd door de verdachte zegt hij dat het om 1800 liter ging [23] .
Ook met “stoniemalonie” gaat het over afval. Op 11 juni 2020 vraagt de verdachte aan hem of hij al bij “de boer” is geweest. Hij bevestigt dat. Waarop de verdachte vraagt “hoeveel liter vuil heb je mee” en hij geeft aan er voor betaalt. Stoniemalonie zegt dat het 2750 liter was, “en dan nog de dozen” en “helemaal vol was ie” [24] .
Conclusie van het hof
Uit de hierboven besproken chats blijkt dat de betrokkenheid van verdachte bij de loods veel meer omvatte dan het enkele grondstoffen regelen en leveren ten behoeve van de productie. In onderlinge samenhang bezien, kan daarover het volgende worden vastgesteld.
De verdachte had achtereenvolgens een actieve rol in de selectie van de productielocatie (de loods), hij onderhield contacten met de eigenaar ervan (de “boer”), hij wist dat het ging en bleef gaan om de productie van (met)amfetamine, hij heeft bouwmaterialen geregeld voor de inrichting/verbouwing van de loods, hij heeft productiebenodigdheden geregeld om het syntheseproces mogelijk te maken, zoals drukketels en gasbranders, en tot slot heeft hij de (doorlopende) afvoer van drugsafval geregeld. Het valt op dat de verdachte vaak in overleg komt tot deze handelingen en dat hij meermalen daarbij ook een initiërende/sturende rol had.
De conclusie van het hof is dan ook dat de verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt om allereerst een drugsproductiefaciliteit op te zetten en vervolgens actief het nodige te doen en blijven doen om er verzekerd van te zijn dat deze drugsproductiefaciliteit het gewenste resultaat zou blijven leveren. Hij had daarmee een belangrijke rol in het welslagen van deze criminele onderneming. Kort gezegd, de verdachte heeft als medepleger opzettelijk metamfetamine vervaardigd. Het aan hem tenlastegelegde feit zal dienovereenkomstig bewezen worden verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

en

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is allereerst betrokken geweest bij een loods te [plaats 1] (feiten 1, 2 en 3) waar op grote schaal synthetische harddrugs zijn geproduceerd. Hij is betrokken geweest bij het productieproces van die drugs, heeft een aanzienlijke hoeveelheid van die drugs voorhanden gehad en heeft voorbereidings- en bevorderingshandelingen gericht op de productie van die drugs gepleegd.
Het hof neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij na het oprollen van deze loods opnieuw, en wel binnen een aantal maanden, met de productie van illegale stimulerende harddrugs aan de slag is gegaan (feit 4). Daartoe heeft hij samen met anderen te [plaats 2] een productiefaciliteit voor metamfetamine opgezet en vervolgens is hij intensief betrokken geweest bij dat productieproces.
Dit alles deed de verdachte terwijl hij nog in een proeftijd liep voor een eerder voorwaardelijk opgelegde straf voor een Opiumwetfeit. De verdachte laat zich kennelijk niet tegenhouden door eerdere politie-inzet of voorwaardelijk opgelegde straffen. Het komt er dus op neer dat de verdachte buitengewoon hardleers is daar waar het gaat om overtredingen van de Opiumwet.
De verdachte is door zijn handelen medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik en de productie van synthetische drugs veroorzaken. Het is algemeen bekend dat de bewerking, vervaardiging én het gebruik van deze drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en het milieu vormen en binnen zeer afzienbare tijd kunnen leiden tot een verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van deze verdovende middelen tot vele vormen van andere criminaliteit. De productie van deze drugs vormt daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. De verdachte heeft klaarblijkelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich daarbij niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij en de volksgezondheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf. Het hof acht
– alles afwegende - een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren in beginsel passend en geboden.
Het hof overweegt echter nog het volgende, naar aanleiding van het betoog van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep dat de redelijke termijn in deze zaak is geschonden.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in de hogerberoepsfase langer dan zestien maanden in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling in hoger beroep moet zijn afgerond met een eindarrest binnen zestien maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Op 4 augustus 2022 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet heden, op 18 november 2025, uitspraak in hoger beroep, hetgeen betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 23 maanden is overschreden. Van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. Het hof is van oordeel deze aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben en wel met acht maanden.
Het hof zal derhalve een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De [auto]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aangetroffen [auto] niet van hem is. De betreffende bus is aangetroffen op de locatie van het lab aan de [adres 1] . In de bus zijn sporen aangetroffen van verdovende middelen. Het staat naar het oordeel van het hof vast dat deze bus gebruikt is bij het vervoer van verdovende middelen, dan wel het vervoer van de eveneens aangetroffen grondstoffen en precursoren, en daarmee is gebruikt bij het begaan en voorbereiden van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Nu het hof niet kan vaststellen aan wie de bedoelde bus toebehoort, zal het hof de bus onder verwijzing naar artikel 33a lid 1 sub c jo. lid 2 sub b verbeurd verklaren.
Papier
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp.
Vordering tenuitvoerlegging 09-239969-18
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 september 2019 onder parketnummer 09-239969-18 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van drie jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging gevorderd dat deze vordering wordt afgewezen. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat een deel van de tenlastegelegde feiten al zijn begaan voordat genoemd vonnis onherroepelijk was.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 4 bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Het hof overweegt daartoe dat het vonnis van de rechtbank, anders dan op de vordering staat vermeld, dateert van 3 september 2019. Het onder 4 bewezenverklaarde feit is gepleegd na het wijzen van het vonnis en vóór het einde van de proeftijd, die blijkens de documentatie van de verdachte liep tot 12 maart 2022. Dat onder dit parketnummer op de documentatie van de verdachte ook de datum 14 september 2021 is vermeld, heeft ermee te maken dat de op die datum is beslist op een bezwaarschrift tegen het omzetten van de eveneens bij dit vonnis opgelegde taakstraf in een vrijheidsstraf, en heeft dus niet te maken met het vonnis zoals dat in eerste aanleg is uitgesproken. De in eerste aanleg ingediende vordering tot tenuitvoerlegging is derhalve gegrond en opportuun.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging in volle omvang gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 56, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
64 (vierenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Bestelauto [kenteken] [auto] 2007 Kl:wit.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK papier.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 's-Gravenhage van, parketnummer 09-239969-18, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum, als voorzitter, mr. A.S.I. van Delden en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. I.M.A. Schipper.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 november 2025.

Voetnoten

1.christiandior, 2020-04-04, 17:05:15
2.christiandior, 2020-04-04, 17:05:36 e.v.
3.covid, 2020-04-07, 16:18:57 e.v.
4.tommylangervinger, 2020-04-27, 16:15:08 e.v.
5.dutchsniper (3), 2020-04-17, 21:01:42 e.v.
6.tacksystem (2), 2020-04-11, 15:07:49 e.v.
7.spookyhill, 2020-06-11, 16:16:11 e.v.
8.tommylangervinger, 2020-04-09, 16:03:34 e.v.
9.tommylangervinger, 2020-04-09, 17:26:07
10.tommylangervinger, 2020-04-14, 17:02:17 e.v.
11.tommylangervinger, 2020-04-14, 17:58:48 e.v.
12.tommylangervinger, 2020-04-17, 16:35:18 e.v.
13.tommylangervinger, 2020-04-30, 16:44:11 e.v.
14.tommylangervinger, 2020-05-03, 20:25:12 e.v.
15.covid, 2020-04-10, 08:39:44 e.v.
16.covid, 2020-04-13, 15:54:48 e.v.
17.covid, 2020-04-16, 12:01:09 e.v.
18.covid, 2020-04-29, 11:19:58 e.v.
19.stoniemalonie (2), 2020-04-14, 13:50:52 e.v.
20.stoniemalonie (2), 2020-05-03, 20:36:30 e.v.
21.covid, 2020-05-03, 20:19:29 e.v.
22.covid-junior, 2020-06-10, 15:53:02 e.v.
23.covid-junior, 2020-06-11, 04:11:08 e.v.
24.stoniemalonie, 2020-06-11, 04:10:07 e.v.