ECLI:NL:GHDHA:2025:260

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
200.332.501/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van het CBR aan rijschool Nu Theorie B.V. betreffende terugbetaling entreegelden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Nu Theorie B.V. en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het geschil betreft de vraag of het CBR een toezegging heeft gedaan aan Nu Theorie om een gedeelte van het entreegeld terug te betalen, nadat het CBR haar beleid heeft gewijzigd. Voorheen konden rijscholen meerdere accounts aanhouden, maar na de beleidswijziging in 2019 was dit niet meer mogelijk. Nu Theorie vorderde de terugbetaling van € 11.819,50, maar het CBR had slechts 50% van het entreegeld voor een bepaalde periode aangeboden. De kantonrechter oordeelde dat Nu Theorie niet in haar bewijs was geslaagd dat het CBR een volledige terugbetaling had beloofd. In hoger beroep heeft het hof de grieven van Nu Theorie verworpen en het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof concludeerde dat de getuigenverklaringen onvoldoende basis boden voor de stelling dat het CBR een toezegging had gedaan voor volledige compensatie. Het hof oordeelde dat Nu Theorie niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op een toezegging van het CBR en dat de compensatie die het CBR had aangeboden, in lijn was met de redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.332.501/01
Zaaknummer rechtbank : 9396997 RL EXPL 21-13618
Arrest van 4 maart 2025
in de zaak van
Nu Theorie B.V.,
gevestigd in Wateringen,
appellante,
advocaat: mr. M.W. Fakiri kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
gevestigd in Rijswijk,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.G. Tichelaar kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna Nu Theorie en het CBR noemen.

1.De zaak in het kort

Het CBR houdt een systeem in stand waarin rijscholen examens kunnen reserveren tot een bepaald maximum, waarbij het tot 2019 mogelijk was om als rijschool verschillende handelsnamen (accounts) aan te houden. Rijscholen, onder wie Nu Theorie, betalen hier per account “entreegelden” voor. Het CBR heeft in 2019 haar beleid veranderd waardoor rijscholen nog maar één account per rijschool konden hebben. Het geschil draait om de vraag of het CBR de entreegelden voor niet langer bruikbare accounts volledig aan Nu Theorie moet terugbetalen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 6 september 2023 waarmee Nu Theorie in hoger beroep is gekomen van de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter Den Haag van 9 maart 2022 en 8 juni 2023;
  • het tussenarrest van 21 november 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 12 februari 2024;
  • de memorie van grieven van Nu Theorie, met bijlage;
  • de memorie van antwoord van het CBR.

3.Feiten en procedure bij de rechtbank

3.1
De rechtbank heeft in rov. 2.1 tot en met 2.12 van het tussenvonnis van 9 maart 2022 een aantal feiten vastgesteld. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van deze feiten zal uitgaan.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i) CBR heeft tot taak om een systeem in stand te houden en te beheren waarin rijscholen onder meer examens bij het CBR kunnen reserveren. Dit wordt het TOP-systeem genoemd.
ii) Het CBR heft bij rijscholen een eenmalig entreegeld en daarnaast een jaarlijkse bijdrage. Hierover maakt het CBR afspraken met de rijscholen in een inschrijfovereenkomst.
iii) Uit de inschrijfovereenkomst en het daaraan verbonden ‘vademecum voor rijschoolhouders’ volgt dat van rijschoolhouders wordt verwacht dat zij het TOP-systeem niet misbruiken of overbelasten. In de praktijk houdt deze gedragsregel in dat een rijschoolhouder per dag (per account) slechts een beperkt aantal ‘kliks’ in het TOP-systeem ter beschikking staat.
iv) Op een bepaald moment is er een praktijk ontstaan dat sommige rijschoolhouders met verschillende handelsnamen (accounts) diverse afzonderlijke inschrijfovereenkomsten met het CBR sloten. Voor iedere afzonderlijke inschrijfovereenkomst betaalde de rijschoolhouder een bedrag van € 337,70 aan entreegeld aan het CBR. De rijschool ontving hiervoor telkens een nieuw account dat toegang gaf tot het TOP-systeem, met dus telkens een nieuw aantal bijbehorende kliks. Hoe meer accounts een rijschool had, des te meer kliks had de rijschool ter beschikking.
v) Op 18 mei 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen het CBR en Nu Theorie waarbij onder meer aan de orde is gekomen dat er een beleidswijziging van het CBR nodig was om het probleem van registratie met meerdere handelsnamen op te lossen. Bij dat gesprek waren namens Nu Theorie [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Het CBR werd vertegenwoordigd door [naam 3] en [naam 4].
vi) Omstreeks 5 juni 2018 is het CBR rijschoolhouders die nieuwe inschrijvingen deden, gaan berichten dat zij werkte aan een nieuw beleid voor inschrijving, dat naar verwachting in het najaar gereed zou zijn.
vii) Nu Theorie heeft gedurende het gehele jaar 2018 onder verschillende handelsnamen in totaal 35 inschrijfovereenkomsten met het CBR gesloten. Daarvoor heeft zij in totaal € 11.819,50 aan entreegeld betaald aan het CBR.
viii) Vanaf 1 februari 2019 voert het CBR een nieuw beleid. Het is niet langer mogelijk om onder één KvK-nummer onder verschillende handelsnamen meerdere inschrijvingen te hebben in het TOP-systeem. Het CBR had Nu Theorie al eerder, tijdens een gesprek op 13 december 2018, van de voorgenomen beleidswijziging op de hoogte gebracht. Bij dat gesprek waren namens Nu Theorie [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Het CBR werd vertegenwoordigd door [naam 3] en [naam 5].
ix) Bij e-mail van 9 oktober 2019 heeft het CBR Nu Theorie laten weten dat zij 50% van het entreegeld zal terugbetalen ter zake van inschrijvingen die hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2018 tot en met 5 juni 2018. Met deze tegemoetkoming heeft Nu Theorie geen genoegen genomen.
3.3
Nu Theorie heeft gevorderd dat het CBR wordt veroordeeld tot (terug)betaling aan haar van (primair) € 11.819,50, dan wel (subsidiair) € 5.909,75, dan wel (meer subsidiair) een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2020.
3.4
In het tussenvonnis van 9 maart 2022 heeft de kantonrechter overwogen dat Nu Theorie haar primaire vordering heeft gebaseerd op de stelling dat het CBR op 18 mei 2018 en/of op 13 december 2018 heeft toegezegd dat het de volledige entreegelden over 2018 aan Nu Theorie zou terugbetalen. De kantonrechter heeft Nu Theorie toegelaten bewijs te leveren van deze stelling.
3.5
Vervolgens hebben er getuigenverhoren plaatsgevonden. Als getuigen zijn gehoord: [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 5] en [naam 4].
3.6
In het eindvonnis van 8 juni 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Nu Theorie niet is geslaagd in het bewijs. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat uit de getuigenverklaringen volgt dat tijdens de gesprekken van 18 mei 2018 en 13 december 2018 in algemene zin is gesproken over een vorm van tegemoetkoming voor rijschoolhouders met meerdere inschrijvingen per KvK-nummer. Daaruit volgt nog niet dat daarbij door het CBR is toegezegd dat die tegemoetkoming ook zou gelden voor de periode na 5 juni 2018, laat staan dat die vergoeding 100% zou zijn, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft bij zijn beoordeling de geluidsopnames van de beide gesprekken buiten beschouwing gelaten, omdat Nu Theorie deze – in strijd met de goede procesorde – pas na het getuigenverhoor in het geding had gebracht.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1
In hoger beroep heeft Nu Theorie geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Nu Theorie alsnog zal toewijzen, met inachtneming van de eisvermindering die zij in haar memorie van grieven heeft opgenomen. Deze eisvermindering houdt verband met het feit dat het CBR haar een bedrag van 7 x € 168,85 heeft terugbetaald (als compensatie voor aangekochte accounts en daarvoor betaalde entreegelden in de periode 1 januari tot 5 juni 2018), welk bedrag in mindering wordt gebracht op de oorspronkelijke vordering. Nu Theorie vordert thans (primair) een bedrag van € 10.637,55, in plaats van het oorspronkelijke bedrag van € 11.819,50, dan wel (subsidiair) een bedrag van € 4.724,40, in plaats van het oorspronkelijke bedrag van € 5.909,75.
4.2
Het CBR heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis.
4.3
De grieven van Nu Theorie komen erop neer dat zij van mening is dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat het CBR op 18 mei 2018 en/of 13 december 2018 heeft toegezegd dat het de volledige entreegelden over 2018 aan haar zou terugbetalen. Daarbij acht Nu Theorie het van belang dat het hof acht slaat op de geluidsopnames die de kantonrechter (in haar ogen: ten onrechte) buiten beschouwing heeft gelaten.
4.4
Het hof is – met de kantonrechter – van oordeel dat de getuigenverklaringen onvoldoende basis bieden voor de conclusie dat het CBR heeft toegezegd dat zij de volledige entreegelden over 2018 aan Nu Theorie zou terugbetalen. Het hof verwijst in dit verband naar rov. 3.5 van het eindvonnis, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat [naam 1] en [naam 2] slechts hebben verklaard dat [naam 3] en [naam 5] tijdens het gesprek van 13 december 2018 hebben toegezegd dat alle inschrijvingen van voor 13 december 2018 zullen worden gecompenseerd door het CBR. De kantonrechter overweegt dat uit deze verklaringen niet volgt dat het CBR heeft toegezegd dat de entreegelden volledig zouden worden terugbetaald. “Compenseren” betekent niet zonder meer: 100% terugbetalen. Verder acht de kantonrechter van belang dat [naam 3] heeft verklaard dat hij tijdens één van de gesprekken heeft gezegd dat als het beleid wijzigt, er nog moet worden bekeken of, en zo ja: op welke wijze er dan gecompenseerd zou worden. Dit wordt bevestigd door de verklaringen die [naam 5] en [naam 4] hebben afgelegd; zij hebben verklaard dat het CBR niet heeft toegezegd dat alle inschrijfgelden van vóór 13 december 2018 gecompenseerd zouden worden, aldus de kantonrechter.
4.5
Kortom, uit de getuigenverklaringen volgt niet dat het CBR heeft toegezegd dat die tegemoetkoming ook zou gelden voor de periode ná 5 juni 2018 en/of dat de vergoeding 100% zou zijn.
4.6
De geluidsopnames brengen het hof niet tot een ander oordeel. Nu Theorie heeft het hof gewezen op een aantal passages waaruit volgens haar volgt dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat het CBR haar volledig zou compenseren voor de in 2018 betaalde inschrijfgelden. Het gaat daarbij in het bijzonder over de volgende uitlatingen van [naam 3] tijdens het gesprek van 18 mei 2018:
“Ik heb volgens mij volgende week een overleg met JZ over het element van die inschrijfvoorwaarden. En ook: als we daar iets in veranderen, wat dat dan betekent voor de aanvragen die kort geleden zijn ingediend, waarvoor betaald is en zo. Daar zullen we een oplossing voor moeten bieden. Dat is logisch.”
Op de vraag van Nu Theorie wat er gebeurt als het CBR over drie maanden (na 18 mei 2018) met maatregelen komt, waardoor Nu Theorie niets meer aan haar accounts heeft, antwoordt [naam 3]:
“Nogmaals, dat heb ik net gezegd. Dat moet op een nette manier gedaan worden. We gaan niet iemand 30000 euro laten betalen en zeggen: nou joh, hartstikke bedankt, maar je kan er geen gebruik meer van maken. Nee. Weet je, dan moet je mij maar op mijn ogen geloven. Zo gaan we dat niet doen. Ik kan me namelijk voorstellen dat je vervolgens zegt: ik ga naar de rechter, ik ga dit niet accepteren.”
Verder heeft Nu Theorie een beroep gedaan op onder meer de volgende uitlatingen van [naam 5] tijdens het gesprek van 13 december 2018:
“Misschien even het nieuwe beleid in eerste instantie introduceren. Jullie krijgen daarvan een voorproefje. Daar is ook nog niet over gecommuniceerd. (…) Wij moeten daar zelf nog een definitief besluit over nemen. (…) We gaan de inschrijfvoorwaarden aanscherpen (…). Op 1 februari gaan we daarmee starten. Dan komt er een overgangsperiode aan. Dat is zo meteen ook van belang voor de inschrijving die jullie nu aanvragen en hoe we daarmee omgaan. Want voor de afgelopen aanschrijvingen hebben we aangekondigd, van: je mag inschrijven, maar er komt nieuw beleid aan. De inhoud van dat nieuwe beleid was toen nog niet volledig ontwikkeld. Dat is nu wel zo. Wat we nu weten, is dat nieuwe inschrijvingen vanaf 1 februari uniek moeten zijn. Vanaf 1 augustus moet het zo zijn dat elke opleider nog maar één inschrijving heeft bij het CBR van één KvK. Die overgangsperiode wordt dus een afbouwperiode van de meerdere inschrijvingen. (…).”
Later in het gesprek heeft [naam 5] gezegd:
“Wat we nu kunnen doen, is deze inschrijving toestaan. Daar betaal je dan voor, maar dat betekent ook dat je dan geld kwijt bent vanaf 1 augustus. Je kunt ze gebruiken in de overgangsperiode. Dat zullen we ook schriftelijk bevestigen. Het is dan een bewuste keus die je maakt om dat geld te betalen voor iets waarvan je weet dat het maar tot 1 augustus… Je mag zeggen: ik doe het dan niet. Of: het is het me waard voor die periode. Dat is een afweging.”
[naam 3] heeft hierop aangevuld:
“Voor de inschrijvingen die je daarvoor hebben gedaan, he. Daarbij heb ik toen ook in het gesprek van mei gezegd, die gaan we compenseren.”
Waaraan [naam 5] het volgende toevoegt:
“He, want toen was nog niet bekend hoe dat beleid zou komen, die compensatie is er, maar op dit moment geef ik jullie aan hoelang die geldig is. Die compensatie kunnen we dan niet meer doen, dus is dat je overweging is je dat waard of niet.”
Hierop wordt namens Nu Theorie geantwoord dat zij de nieuwe inschrijvingen nodig heeft, waarna [naam 5] zegt dat het CBR deze inschrijvingen schriftelijk zal bevestigen. Waarna [naam 3] opmerkt:
“En dat voor die inschrijvingen, dus hè.”
En [naam 5] toevoegt:
“Ja, hè geen vergoeding zal plaatsvinden, dat geldt niet voor de inschrijvingen die jullie dan in de periode hebben gedaan tussen hè die periode daarvoor dus dan weet je ook dat daar een compensatie voor komt.”
4.7
Anders dan Nu Theorie aanvoert, volgt uit de geluidsopnames niet dat het CBR aan Nu Theorie heeft toegezegd dat de inschrijfgelden over 2018 volledig zouden worden gecompenseerd. De geluidsopnames bevestigen dat partijen – kort – hebben gesproken over compensatie, die zou plaatsvinden ter zake van de inschrijfgelden die Nu Theorie heeft betaald in de periode vóór 13 december 2018. Het is denkbaar dat Nu Theorie naar aanleiding van deze gesprekken in de veronderstelling verkeerde dat zij volledig zou worden gecompenseerd. Daarmee is echter niet gezegd dat zij gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat het CBR op dit punt een toezegging had gedaan.
4.8
Daarbij is van belang dat het CBR in het gesprek van 18 mei 2018 nog geen beslissing had genomen over hoe het toekomstige beleid eruit zou gaan zien en (dus) ook nog niet over de wijze waarop er compensatie zou kunnen plaatsvinden aan rijschoolhouders die vele extra inschrijvingen hadden gedaan om meer kliks te kunnen bemachtigen. Nu Theorie heeft onvoldoende toegelicht waarom zij er niettemin op heeft vertrouwd dat het CBR in het gesprek van 18 mei 2018 concrete toezeggingen heeft gedaan.
4.9
Op 13 december 2018 hebben partijen concreet erover gesproken hoe het overgangsbeleid eruit zou zien en dat extra inschrijvingen vanaf 13 december 2018 niet zouden worden gecompenseerd. In de overgangsperiode (vanaf 1 februari 2019 tot 1 augustus 2019) konden rijschoolhouders nog gebruikmaken van alle inschrijvingen die zij tot 1 februari 2019 hadden gedaan. Over de inschrijvingen van vóór 13 december 2018 is slechts opgemerkt dat er een compensatie zou plaatsvinden (“we gaan compenseren”), maar er is niet toegelicht hoe die compensatie eruit zou zien, laat staan dat het zou gaan om een volledige terugbetaling van de entreegelden. Op grond daarvan kon Nu Theorie er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat er een volledige compensatie zou plaatsvinden. Daarbij is van belang dat rijschoolhouders nog tot 1 augustus 2019 gebruik hebben kunnen maken van hun extra inschrijvingen en dus in zoverre profijt hebben gehad van die inschrijvingen.
4.1
Kortom, Nu Theorie heeft niet bewezen dat het CBR haar heeft toegezegd dat zij volledig zou worden gecompenseerd voor de inschrijfgelden die zij in 2018 aan het CBR heeft betaald.
4.11
Nu Theorie heeft nog naar voren gebracht dat het CBR in eerste aanleg onware stellingen heeft ingenomen en dat [naam 3] en [naam 5] als getuigen niet naar waarheid hebben verklaard, omdat die stellingname en getuigenverklaringen niet stroken met de geluidsopnames die zijn gemaakt van de gesprekken van 18 mei 2018 en 13 december 2018. Het hof verwerpt die stelling, voor zover die ertoe strekt dat het CBR, [naam 3] en/of [naam 5] niet goeder trouw stelling genomen of verklaard. [naam 3] en [naam 5] hebben ongeveer vier jaar na dato verklaard over wat zij zich nog herinnerden van de gesprekken die hebben plaatsgevonden. Ieder gesprek heeft zo’n anderhalf uur geduurd en tijdens deze gesprekken is de compensatie slechts kort aan de orde geweest. Dat hun herinneringen niet volledig stroken met wat zij in werkelijkheid hebben gezegd, betekent in de gegeven omstandigheden nog niet dat het hof in dit geval hieraan gevolgen als bedoeld in art. 21 Rv behoort te verbinden. Het hof ziet daar onvoldoende aanleiding voor.
4.12
Het CBR heeft zich verzet tegen het gebruikmaken van de – in hun ogen: heimelijk gemaakte – geluidsopnames. Het enkele feit dat er zonder medeweten van het CBR geluidsopnames zijn gemaakt, betekent nog niet dat hiervan in een civiele procedure geen gebruik kan worden gemaakt. Het kan in het midden blijven of van Nu Theorie had kunnen worden verlangd dat zij de geluidsopnames eerder in het geding zou brengen. De geluidsopnames leiden immers niet tot een andere uitkomst van de bewijswaardering.
4.13
Tot slot heeft Nu Theorie de stelling ingenomen dat zij op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op een vergoeding van 50% van de inschrijfgelden voor de inschrijvingen die zij in 2018 (tot 13 december) heeft gedaan. Zij voert aan dat de inschrijfovereenkomst geen regeling bevat voor vroegtijdige opzegging door het CBR van de accounts ten gevolge van een beleidswijziging. De overeenkomst bevat dan ook een leemte die op grond van de redelijkheid en billijkheid kan worden aangevuld. Verder heeft Nu Theorie aangevoerd dat zij het CBR heeft gewaarschuwd dat een aantal rijscholen het systeem omzeilde door meerdere accounts aan te vragen. Zij is ook van mening dat zij er niet bedacht op hoefde te zijn dat haar inschrijvingen op korte termijn zouden komen te vervallen terwijl zij wel telkens het volledige entreegeld betaalde en dat het CBR zich hierdoor heeft verrijkt.
4.14
Het CBR heeft betwist dat sprake is van een leemte in de inschrijfovereenkomst. De heffing van de entreegelden volgt rechtstreeks uit de wet. Uit niets blijkt dat een rijschool onder bepaalde omstandigheden recht zou hebben op teruggave van deze entreegelden. In het gesprek dat het CBR op 18 mei 2018 met Nu Theorie had, heeft Nu Theorie zelf aangedrongen op een beleidswijziging die inhield dat er slechts één unieke inschrijving per rijschoolhouder zou kunnen plaatsvinden. Het CBR heeft toen te kennen gegeven hiermee aan de slag te gaan. Nu Theorie wist dus dat er een beleidswijziging zou aankomen. Zij heeft nog geruime tijd van de inschrijvingen kunnen profiteren, namelijk nog tot 1 augustus 2019. Om deze redenen is het CBR van mening dat zij niet op basis van de redelijkheid en billijkheid kan worden verplicht om de entreegelden geheel of gedeeltelijk terug te betalen.
4.15
Het hof oordeelt als volgt. Op basis van de inschrijfovereenkomst is een rijschool eenmalig entreegeld verschuldigd. De omvang van het entreegeld is niet gerelateerd aan de duur van de overeenkomst. Ook als de overeenkomst slechts korte tijd bestaat, is het entreegeld in beginsel verschuldigd. Er is in zoverre geen sprake van een leemte in de overeenkomst die door middel van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid moet worden opgevuld.
4.16
Het is wel denkbaar dat het in bepaalde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het CBR het geïncasseerde entreegeld (volledig) behoudt als de inschrijfovereenkomst al na betrekkelijk korte tijd op initiatief van het CBR wordt beëindigd. Naar het oordeel van het hof doet die situatie zich hier niet voor. Daarbij is van belang dat het feit dat sommige rijscholen diverse accounts aanmaakten om meer ‘kliks’ te bemachtigen in het TOP-systeem, in wezen een omzeiling vormde van de gedragsregel van het CBR dat rijschoolhouders het TOP-systeem niet misbruiken of overbelasten. Nu Theorie was sinds mei 2018 ervan op de hoogte dat dit (ook) door het CBR als probleem werd ervaren en dat het CBR van plan was maatregelen te nemen, maar heeft niettemin nog vele nieuwe accounts geopend. Het CBR heeft bij de invoering van het nieuwe beleid per 1 februari 2019 een aantal maatregelen getroffen om rijschoolhouders met meerdere accounts te compenseren. Enerzijds heeft zij rijschoolhouders voor 50% gecompenseerd voor accounts die tot juni 2018 zijn geopend. Anderzijds heeft zij rijschoolhouders in de gelegenheid gesteld om nog tot augustus 2019 gebruik te maken van alle eerder geopende accounts. De conclusie is dan ook dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat het CBR het entreegeld van Nu Theorie grotendeels heeft behouden.
Conclusie en proceskosten
4.17
De conclusie is dat het hoger beroep van Nu Theorie niet slaagt. Daarom zal het hof het eindvonnis bekrachtigen. Het hof zal Nu Theorie als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen eindvonnis van de kantonrechter Den Haag van 8 juni 2023;
  • veroordeelt Nu Theorie in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van het CBR tot op heden begroot op € 2.135,- aan verschotten, € 2.428,- aan salaris voor de advocaat (2 punten, tarief II) en € 178,- aan nakosten;
  • bepaalt dat als Nu Theorie niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend Nu Theorie de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten als Nu Theorie deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, J.W. Frieling en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.