[verdachte],
geboren te geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1988,
adres: [woonadres], [woonplaats] ([land]).
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest. Tevens is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst, opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk voorhanden heeft gehad, ongeveer 119,7 kilo en/of 44,05 kilogram en/of een grote hoeveelheid cocaine, in ieder geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) cocaine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer anderen in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft/hebben vervoerd, althans opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad, ongeveer 119,7 kilo en/of 44,05 kilogram en/of een grote hoeveelheid cocaine, in ieder geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) cocaine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk strafbaar feit hij, verdachte en/of zijn mededaders, in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- een of meer anderen, niet behorende tot de bemanning van het bunkerschip genaamd [bunkerschip], aan boord te laten en/of te laten blijven van het bunkerschip genaamd [bunkerschip] en/of (vervolgens)
- met het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te varen naar een zeeschip genaamd [zeeschip] en/of
- het bunkerschip genaamd [bunkerschip] af te meren tegen, althans gedurende enige tijd langzaam te laten varen langszij, een afgemeerd zeeschip genaamd [zeeschip] en/of
- aan voornoemde een of meer anderen een ladder ter beschikking te stellen en/of
- vanaf het bunkerschip genaamd [bunkerschip] een ladder te plaatsen tegen, althans te bevestigen aan, het zeeschip genaamd [zeeschip] en/of
- voornoemde een of meer anderen in de gelegenheid te stellen via voornoemde/een ladder vanaf het bunkerschip genaamd [bunkerschip] het zeeschip genaamd [zeeschip] te betreden en/of
- nadat een of meer tassen/pakketten met cocaine vanaf het zeeschip genaamd [zeeschip] op het bunkerschip genaamd [bunkerschip] waren gegooid en/of voornoemde een of meer anderen (weer) aan boord waren gesprongen van bunkerschip genaamd [bunkerschip], weg te varen van het zeeschip genaamd [zeeschip] en/of (vervolgens)
- met het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te varen naar de Pionierskade en/of
- voornoemde tassen/pakketten met cocaine vanaf het dek naar de stuurhut van het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te verplaatsen en/of
- met het bunkerschip genaamd [bunkerschip] aan te leggen tegen een afgemeerd binnenvaartschip genaamd [binnenvaartschip] en/of (zodoende)
- voornoemde een of meer anderen in staat te stellen het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te verlaten met voornoemde pakketten/tassen met daarin cocaine.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft mondeling gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne.
Naar het oordeel van het hof is de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit niet zodanig geweest dat dit gekwalificeerd kan worden als medeplegen. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een of meeranderen in
of omstreeksde periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam
en/of elders in Nederlandtezamen en in vereniging,
althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
heeft/hebben gebracht,
al dan nietals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
althans opzettelijk heeft/hebben vervoerd, althans opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad, ongeveer 119,7 kilo en/of 44,05 kilogram en/ofeen grote hoeveelheid coca
ïne,
in ieder geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) cocaine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde coca
ïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; tot en/of
bij het plegen van welk strafbaar feit hij, verdachte
en/of zijn mededaders, in
of omstreeksde periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam
en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid
enmiddelen of inlichtingenheeft verschaft en
/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door
- een of meer anderen, niet behorende tot de bemanning van het bunkerschip genaamd [bunkerschip], aan boord te laten en/of te laten blijven van het bunkerschip genaamd [bunkerschip] en/of
- (vervolgens) met het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te varen naar een zeeschip genaamd [zeeschip] en/of
- het bunkerschip genaamd [bunkerschip] af te meren tegen, althans gedurende enige tijd langzaam te laten varen langszij, een afgemeerd zeeschip genaamd [zeeschip] en/of
- aan voornoemde een of meer anderen een ladder ter beschikking te stellen en/of
- vanaf het bunkerschip genaamd [bunkerschip] een ladder te plaatsen tegen, althans te bevestigen aan, het zeeschip genaamd [zeeschip] en/of
- voornoemde een of meer anderen in de gelegenheid te stellen via voornoemde/een ladder vanaf het bunkerschip genaamd [bunkerschip] het zeeschip genaamd [zeeschip] te betreden en/of
- nadat een of meer tassen/pakketten met cocaine vanaf het zeeschip genaamd [zeeschip] op het bunkerschip genaamd [bunkerschip] waren gegooid en/of
- voornoemde een of meer anderen (weer) aan boord waren gesprongen van bunkerschip genaamd [bunkerschip], weg te varen van het zeeschip genaamd [zeeschip] en/of (vervolgens)
- met het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te varen naar de Pionierskade en/of
-
voornoemdeeen tas/pakketmet coca
ïne vanaf het dek naar de stuurhut van het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te verplaatsen en
/of
- met het bunkerschip genaamd [bunkerschip] aan te leggen tegen een afgemeerd binnenvaartschip genaamd [binnenvaartschip] en/of (zodoende)
- voornoemde
een of meeranderen in staat te stellen het bunkerschip genaamd [bunkerschip] te verlaten met
voornoemdepakketten/tassen met daarin coca
ïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de verlengde invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Het hof acht bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op zowel het gronddelict als de medeplichtigheid. In dat verband gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Het hof stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen volgt dat in deze zaak een grote hoeveelheid cocaïne is ingevoerd, met verwijzing naar de bewijsmiddelenbijlage. Dat is ook niet in geschil. Verweer is gevoerd met betrekking tot de wetenschap ter zake van de verdachte.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komen de volgende, hier relevante, feiten en omstandigheden naar voren.
De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde feit ruim anderhalf jaar werkzaam als matroos op het bunkerschip MS [bunkerschip] (hierna: de [bunkerschip]), welk schip zijn vaste werkschip was. Een bunkerschip voorziet andere schepen van brandstof. Aan boord van het schip werkten normaal gesproken vier personen: een kapitein, een stuurman en twee matrozen. In de avond van 28 december 2019 voer de [bunkerschip] in de haven van Rotterdam, via welke haven, naar algemeen bekend is, met grote regelmaat verdovende middelen in de vorm van cocaïne worden ingevoerd. Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) is als kapitein aan boord gekomen waarmee hij de plaats van de vaste kapitein innam. De verdachte kende [medeverdachte 1] niet. Daarnaast bevonden zich die avond op enig moment twee voor de verdachte onbekende mannen in de stuurhut van de [bunkerschip].
De [bunkerschip] is ongeveer om 21:00 uur gaan varen en langszij het motorschip de [zeeschip] gaan liggen, op een voor bunkeren “verkeerde plek”, namelijk aan de voorkant en niet aan de achterkant van de [zeeschip] (kop aan kop). De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) stonden op dat moment op het dek van de [bunkerschip] met eerdergenoemde twee onbekende mannen. De verdachte heeft toen, in aanwezigheid van [medeverdachte 2], een ladder afkomstig van de [bunkerschip] omhoog gedaan. Het hof begrijpt dat de verdachte die ladder aan de [zeeschip] heeft gehangen, welk schip met het dek vijf meter hoger lag dan de [bunkerschip]. De twee onbekende mannen zijn vervolgens vanaf het dek van de [bunkerschip] via deze ladder aan boord van de [zeeschip] geklommen, terwijl de verdachte en [medeverdachte 2] op het dek van de [bunkerschip] stonden. Na ongeveer tien minuten werden de twee onbekende mannen betrapt door bemanningsleden van de [zeeschip]. Daarbij werd geschreeuwd. In reactie daarop gooiden zij vanaf de [zeeschip] twee pakketten, te weten twee zwarte plastic zakken met touwen eromheen, op het dek van de [bunkerschip] en sprongen zij er zelf achteraan. Dit gebeurde in het zicht van de verdachte en [medeverdachte 2]. De [bunkerschip] voer toen weg terwijl de ladder bij de [zeeschip] achterbleef. Vervolgens heeft de verdachte één van de pakketten naar de stuurhut gebracht en [medeverdachte 2] het andere pakket. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat dit pakket “best zwaar” was.
Het hof beziet de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang. Het hof is van oordeel dat de verdachte, toen hij één van beide pakketten naar de stuurhut bracht, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in dat pakket, evenals in het pakket dat zijn medeverdachte naar de stuurhut bracht, verdovende middelen zaten, te weten cocaïne. De geschetste gang van zaken aan boord van de [bunkerschip] tot aan het moment waarop die twee pakketten op het dek werden gegooid en de voor de verdachte onbekende mannen erachter aansprongen, rechtvaardigt die conclusie.
Voorts blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep dat de [bunkerschip] vervolgens richting de kade is gevaren, dat de verdachte en [medeverdachte 2] de twee pakketten uit de stuurhut hebben gehaald en dat deze pakketten toen aan de twee onbekende mannen zijn overhandigd. De verdachte is bij het afmeren behulpzaam geweest. Immers heeft hij, toen de [bunkerschip] langs een aan de kade afgemeerd schip, de [binnenvaartschip], langszij ging liggen, met behulp van een zogeheten ‘houtje’ voorkomen dat een botsing tussen beide schepen plaats zou vinden, hetgeen te doen gebruikelijk is, terwijl de twee onbekende mannen in bijzijn van [medeverdachte 2] bij de pakketten stonden. De twee onbekende mannen zijn vervolgens met die pakketten van boord gegaan en via ‘overloop’ van de [binnenvaartschip] aan land gegaan, waar zij in een auto zijn gestapt die daar klaar stond.
De verdachte heeft de twee onbekende mannen aldus ook mede in staat gesteld het schip te verlaten en aan land te gaan met de twee pakketten met daarin cocaïne.
Resumerend is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest - in de vorm van voorwaardelijk opzet - bij de verlengde invoer van cocaïne, zoals bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich voorts op het standpunt gesteld – verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan hem een beroep op psychische overmacht ex artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht toekomt, nu hij onder bedreiging van een vuurwapen heeft gehandeld.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat de rechter bij een beroep op psychische overmacht moet onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden.
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte zich in zekere zin in een ten opzichte van de andere betrokkenen ongelijkwaardige en ondergeschikte positie verkeerde toen hij zijn medewerking verleende aan de invoer van cocaïne zoals hiervoor overwogen; de verdachte bevond zich als matroos – in hiërarchie onderaan de ladder - aan boord van een schip, waarbij derden met medewerking van de kapitein kennelijk vooropgezet en actief cocaïne van een ander schip zijn gaan halen en aan boord hebben gebracht om deze cocaïne vervolgens aan land te brengen. Dat er daarbij sprake is geweest van een bedreiging van de verdachte met een vuurwapen, zoals de verdachte op enig moment heeft verklaard, en dat hij onder bedreiging van dat vuurwapen handelingen heeft verricht, acht het hof echter niet aannemelijk geworden. Het hof komt tot dit oordeel gezien de wisselende en weinig concrete verklaringen van de verdachte over die vermeende bedreiging, het feit dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet overeenkomen met de verklaring van de verdachte en gelet op de gang van zaken nadat de twee onbekende mannen het schip hadden verlaten. De verdachte heeft, nadat de beide mannen het schip verlaten hadden, noch met de kapitein noch met de derde matroos die zich -kennelijk onwetend- elders aan boord bevond, gesproken over een bedreiging met een vuurwapen. Ook tegen zijn vriendin die hij blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep toen gebeld heeft, heeft hij niets gezegd over een bedreiging met een vuurwapen. Bedreigingen van de verdachte in andere vorm zijn evenmin aannemelijk geworden.
Nu de feiten die de verdediging ten grondslag heeft gelegd aan het beroep op psychische overmacht niet aannemelijk zijn geworden, verwerpt het hof het verweer reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag. Er is verder geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van de verlengde invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Aldus handelend heeft de verdachte bijgedragen aan de handel in en verspreiding van harddrugs. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en het gebruik ervan leidt veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof houdt wel rekening met het feit dat de medeplichtigheidshandelingen van de verdachte zeer beperkt van aard zijn geweest en dat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte bij het kennelijk vooropgezet plan om cocaïne in te voeren, betrokken is geweest. Ook heeft het hof oog voor verdachtes positie aan boord, als matroos ondergeschikt aan de kapitein en ook aan medeverdachte [medeverdachte 2], die stuurman was.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit en nadien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat het bewezenverklaarde feit relatief lang geleden is gepleegd, te weten in december 2019.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Het hof overweegt in dat verband dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn – ook in dit geval, nu de verdachte weliswaar met ingang van 29 december 2019 in voorlopige hechtenis heeft gezeten, maar niet meer dan ruim drie maanden en het vonnis is gewezen op 20 april 2022.
In eerste aanleg zijn meer dan twee jaren verstreken tussen het aanvangen van de te beoordelen termijn en het eindvonnis, dat is gewezen op 20 april 2022. De redelijke termijn is in eerste aanleg overschreden met ruim drie maanden. In de appelfase zijn ook meer dan twee jaren verstreken tussen het namens de verdachte instellen van het hoger beroep, te weten op 20 april 2022, en het eindarrest van 30 januari 2025. De redelijke termijn is in hoger beroep overschreden met ruim negen maanden.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden, maar zal deze gevangenisstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof ziet, mede gelet op de ouderdom van het feit, geen aanleiding om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.