ECLI:NL:GHDHA:2025:258

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
22-003573-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens handel in cocaïne en heroïne met gebruik van Encrochat en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor de verkoop, aflevering, verstrekking en het vervoeren van cocaïne en heroïne. De zaak is gebaseerd op bewijs verkregen via Encrochat, een versleutelde communicatiedienst. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een Encrochat-account en dat er overtuigend bewijs is dat hij betrokken was bij de handel in verdovende middelen. Het hof heeft het verweer van de verdachte, dat niet voldaan zou zijn aan het wettelijk bewijsminimum, verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de teruggave van een in beslag genomen horloge gelast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003573-23
Parketnummer: 09-767078-21
Datum uitspraak: 6 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 november 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is een beslissing genomen met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 te Amersfoort en/of te 's-Gravenhage en/of elders in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad
- meerdere blokken, althans hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne (zoals besproken in berichten met [account 2] en/of [[account 3] en/of
[account 4]) en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (zoals besproken in berichten met [account 2])
zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende
cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te
bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft hij verdachte/hebben zij:
- cocaïne en/of heroïne te koop aangeboden (aan [account 5]), en/of
(aan [account 6]) gevraagd om voor hem 10 kilo, althans een hoeveelheid, heroïne te regelen;
en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft
verdachte/hebben zij:
- inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten gegeven (aan [account 3]] en/of [account 7]] en/of [account 5] en/of [account 6] en/of [account 8] en/of [account 4]), om die verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of in
ontvangst te nemen, en/of
- foto's van die verdovende middelen gemaakt en/of laten maken en/of (vervolgens) verzonden/doorgestuurd (aan [account 2] en/of [account 3] en/of [account 6])
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het
plegen van dat feit, te weten
- een auto met een verborgen bergplaats (stash auto).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewijsoverweging
Het hof overweegt, grotendeels met de rechtbank, als volgt.
Identificatie verdachte als Encrochat-gebruiker ‘[account 1]’
Voor het beantwoorden van de vraag of hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zijn de Encrochat-berichten die
tussen de gebruiker van het Encrochat-account [account 1].com (hierna: ‘[account 1]’) en anderen zijn verzonden van grote betekenis. Dit brengt met zich mee dat het hof eerst dient na te gaan of buiten
redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van het account ‘[account 1]’.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit het dossier volgt dat het account van ‘[account 1]’ bij verschillende Encrochat-gebruikers onder meer stond opgeslagen onder de namen: ‘[bijnaam 1 account 1]’, ‘[bijnaam 2 account 1]’, ‘[bijnaam 3 account 1]’, ‘[bijnaam 4 account 1]’, ‘[bijnaam 5 account 1]’, ‘[bijnaam 6 account 1]’ en ‘[bijnaam 7 account 1]’.
De verwijzingen naar ‘[bijnaam 1 verdachte]’, ‘[bijnaam 2 verdachte]’ en ‘[bijnaam 3 verdachte]’ zijn mogelijke afkortingen van de voornaam van de verdachte, [voornaam verdachte]. Uit de politieregistratie van 5 februari 2019 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg volgt bovendien dat het e-mailadres van de verdachte [e-mailadres verdachte] is. De verdachte noemt zichzelf dus ook [bijnaam 1 verdachte].
Uit de door ‘[account 1]’ gevoerde gesprekken volgt verder dat de gebruiker van dit account regelmatig in een café was op of nabij de [straat] in Den Haag, daar ontmoetingen had met anderen en zelf over dat café kon beschikken.
De verdachte was van 1 februari 2017 tot 1 juli 2018 eigenaar van [bedrijf 1] aan de [adres 1] in Den Haag.
De verdachte stond daarnaast ook als leidinggevende bijgeschreven op de vergunning van [bedrijf 2] aan de [adres 2] in Den Haag. De verdachte was in dit café aanwezig tijdens een politiecontrole op 5 februari 2019 en gaf toen aan de leidinggevende te zijn. Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt dat de handelsnaam van het café daarna, in de periode van 1 april 2019 tot 28 september 2020 ‘[bedrijf 3]’ was.
De verwijzingen naar ‘[bijnaam 6 account 1]’, ‘[bijnaam 3 account 1]’ en ‘[bijnaam 7 account 1]’ zijn dan ook in verband te brengen met de verdachte en zijn betrokkenheid bij genoemde cafés. De ten laste gelegde periode valt in de periode dat het café als handelsnaam ‘[bedrijf 3]’ had.
Voorts is er in een chatgesprek van 27 april 2020 tussen ‘[account 1]’ en ‘[account 2]’ een foto gestuurd van een tenaamstellingsverslag van de Peugeot met kenteken [kenteken 1] op naam van de verdachte.
Tevens voerde ‘[account 1]’ op 8 april 2020 een chatgesprek met ‘[account 8]’. In dit gesprek stuurde ‘[account 8]’ een foto van de binnenkant van een auto en vroeg of ‘[account 1]’ hem terug wilde kopen. Uit onderzoek is gebleken dat de gebruiker van het Encrochat-account ‘[account 8]’ [naam 1] betreft en dat zijn broer en zus een Hyundai Getz met kenteken [kenteken 2] op naam hadden staan die eerder op naam van de zus van de verdachte stond.
Voorts heeft ‘[account 1]’ op 1 mei 2020 een foto gestuurd van een voorwerp van het merk Gucci, gelijkend op een tas. Op 11 mei 2021 is tijdens een doorzoeking in de slaapkamer waarin de verdachte die dag ervoor was aangehouden, een Gucci-tas inbeslaggenomen. Uit onderzoek naar de sociale media van de verdachte blijkt ook dat de verdachte op een foto een Gucci-tas om heeft gelijkend op de tas die bij de doorzoeking is aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van het Encrochat-account ‘[account 1]’ en dat in de ten laste gelegde periode alle berichten van en naar dit account van de verdachte afkomstig en voor hem bestemd waren.
Het hof zal daarom in het vervolg van dit arrest bij de bespreking van de berichten die verzonden en ontvangen zijn door ‘[account 1]’, ervan uitgaan dat het de verdachte is die deze berichten heeft verzonden en ontvangen.
Inhoud chatgesprekken
De verdachte heeft in de periode van 29 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 gesprekken gevoerd met onder meer ‘[account 2]’, ‘[account 3]’, ‘[account 5]’, ‘[account 6]’ en ‘[account 8]’.
Met ‘[account 2]’ sprak de verdachte meerdere keren over de verkoop en aankoop van blokken en bruin. Daarbij stuurden zij foto’s naar elkaar van verschillende soorten witte en bruine blokken en bespraken zij de prijzen hiervan.
Zo vroeg de verdachte op 30 maart 2020 aan ‘[account 2]’ een foto te sturen zodat hij deze kon doorsturen naar iemand die op hem wachtte. ‘[account 2]’ stuurde vervolgens een foto waarop een wit blok te zien is. Daarbij noemden zij prijzen van € 27.750,- tot € 28.000,- voor dit blok.
Op 14 april 2020 stuurde ‘[account 2]’ een foto van een wit blok aan de verdachte. De verdachte zei daarover dat een vriend uit Rotterdam interesse had.
Op 11 mei 2020 bespraken de verdachte en ‘[account 2]’ dat ‘[account 9]’ tien stuks nodig had, waarbij er vijf stuks gelijk cash werden betaald en vijf stuks later. De verdachte zei dat ze het “samen gingen serveren”. ‘[account 2]’ zei vervolgens dat hij een stashauto ging regelen.
Op 12 mei 2020 stuurde de verdachte naar ‘[account 2]’ het bericht dat hij op de weg terug is en dat “hij” er twee heeft genomen en dat de verdachte het geld bij zich heeft.
Diezelfde dag bespraken zij de verkoop van twee stuks aan [naam 2] voor € 53.500,- en een aantal uren later zei de verdachte dat het geld veilig thuis was.
Op 24 mei 2020 stuurde de verdachte naar ‘[account 2]’ het bericht dat hij bruin heeft gehaald.
Op 1 mei 2020 vroeg ‘[account 3]’ aan de verdachte om een foto te maken. Vervolgens stuurde de verdachte een foto van de binnenkant van een wit blok naar ‘[account 3]’ en zei hij dat de binnenkant “krokant” was. Even later zei de verdachte dat hij tien stuks had gepakt en stuurde daarbij een foto waarop meerdere blokken te zien zijn. ‘[account 3]’ reageerde daarop dat hij even moest kijken of hij iemand kon sturen of dat het gebracht kon worden, dan zou hij extra betalen. De verdachte reageerde daarop dat hij zelf kon komen en stuurde een foto mee en zei daarbij “stash”. Op 5 mei 2020 vroeg ‘[account 3]’ aan de verdachte of het op was. De verdachte reageerde dat de Somex op was, maar dat hij nu andere had, voor dezelfde prijs “26.75”.
Op 12 mei 2020 stuurde de verdachte een foto van een wit blok naar ‘[account 3]’ en zei daarbij “Al9”. Op verzoek van ‘[account 3]’ bracht de verdachte een stuk van A19 naar ‘[account 3]’ omdat er door de mensen aan de kant van ‘[account 3]’ werd getwijfeld. De verdachte zei daarbij “voor eentje kom ik gwn zonder stash”. Vlak daarna zei ‘[account 3]’ dat het misschien toch tien stuks werden. De verdachte reageerde hierop dat hij twee soorten mee zou nemen, Al9 en Raptor, die goed waren en goed roken. De verdachte zei daarbij dat hij van Al9 diezelfde dag tien stuks bij de hand had en van Raptor de volgende dag zou
hebben. De verdachte stuurde een foto van een tas met 9 blokken en zei dat hij onderweg was naar ‘[account 3]’. Zij spraken af waar zij eerder ook al hadden afgesproken.
Op 23 mei 2020 vroeg ‘[account 3]’ aan de verdachte of hij nog bruin had liggen. De verdachte reageerde daarop dat er nog 16 stuks lagen.
Op 7 mei 2020 zei de verdachte tegen ‘[account 5]’ dat hij blokken had en klanten zocht. Hij zei dat hij ook bruin had. Samen bespraken zij aantallen. Bruin wilde de verdachte wel los verkopen, maar boly niet.
Op 10 mei 2020 vroeg de verdachte aan ‘[account 6]’ om 10 kilo bruin te regelen, die hij gelijk cash zou betalen.
Op 24 mei 2020 stuurde de verdachte een foto van een wit blok naar ‘[account 6]’ en zei daarbij dat de contactpersoon van ‘[account 6]’ deze bij hem kon pakken voor 26.5. ‘[account 6]’ vroeg daarop of hij die foto mocht doorsturen. Dat mocht. Het was colo volgens de verdachte.
Op 13 mei 2020 zei de verdachte op verzoek tegen ‘[account 8]’ dat hij blokken had en dat hij daarvoor 27 vroeg. ‘[account 8]’ vroeg vervolgens wat hij met de prijs kon doen als het ging om 20. Daarop zei de verdachte dat hij 26.75 vroeg als het ging om aantallen. De verdachte merkte daarbij op dat “het” om de paar dagen een andere stempel had omdat het erg hard ging, maar dat de kwaliteit hetzelfde was.
Verdovende middelen?
Het hof stelt vast dat in de chatgesprekken regelmatig afkortingen of versluierd taalgebruik wordt gebruikt. Het gaat om afkortingen of termen die verdovende middelen kunnen aanduiden. De politie heeft op basis van informatie van het specialistische Team Synthetische Drugs van de politie duiding gegeven aan verschillende termen, begrippen en prijzen die in de chatgesprekken zijn gebruikt. Zo concludeert de politie dat wanneer er
werd gesproken over blokken, een geperst blok cocaïne werd bedoeld. Hierbij werden bedragen genoemd tussen de
€ 26.000,- en € 29.000,- en dat past bij de gemiddelde
kiloprijzen van cocaïne. Met boli of boly werd Boliviaanse cocaïne aangeduid en met colo Colombiaanse cocaïne. Met bruin werd heroïne bedoeld.
Het hof verenigt zich met de uitleg van de politie. Deze duiding past bij de context van de gevoerde gesprekken en de afbeeldingen die daarbij zijn verstuurd. Dat er geen verdovende middelen in beslag zijn genomen en zijn getest, doet aan het voorgaande niets af. Het hof gaat er dan ook van uit dat in de gesprekken over cocaïne en heroïne werd gesproken.
Verkoop, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben (feit 1)
Het hof stelt op grond van de gevoerde gesprekken vast dat de verdachte in ieder geval cocaïne aan ‘[account 3]’ heeft verkocht op 12 mei 2020. De verdachte had met ‘[account 3]’ die dag contact over twee verschillende soorten cocaïne die de verdachte mee zou nemen. Om 15.33 uur stuurde de verdachte aan ‘[account 3]’ dat hij onderweg was naar hem en er over 20 minuten zou zijn. Diezelfde dag om 16.48 uur stuurde de verdachte aan ‘[account 2]’ dat hij op de weg terug was en dat ‘hij’, het hof begrijpt ‘[account 3]’, er twee heeft genomen en betaald en dat hij later zou horen over de rest.
Ook heeft de verdachte cocaïne aan [naam 2] verkocht voor
€ 53.500,-, zo blijkt uit de berichten tussen de verdachte en ‘[account 2]’. Uit het bericht dat het geld veilig thuis was, leidt het hof af dat de verkoop daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Het hof concludeert dat de verdachte cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.
Uit de gesprekken volgt eveneens dat de verdachte grote hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad. Zo zei de verdachte in verschillende gesprekken dat hij “blokken had", “net 10 had gepakt", “bruin had gehaald” en dat er nog 16 stuks bruin lagen. In twee gevallen stuurde de verdachte ook een foto mee waarop meerdere blokken te zien waren.
Voorbereidingshandelingen (feit 2)
Het hof overweegt dat de verdachte met meerdere personen chatgesprekken heeft gevoerd over cocaïne en heroïne. Hierbij werden verschillende foto’s over en weer verstuurd van blokken cocaïne of heroïne en daarbij werden prijsafspraken gemaakt. Voorts werd er gesproken over het al dan niet vervoeren in een stashauto of het regelen van stash. Dit zijn handelingen die direct zijn gericht op de verkoop en vervoer van de drugs en die leveren daarom voorbereidingshandelingen op in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Medeplegen?
Om te kunnen spreken van medeplegen moet er sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) bij het plegen van een strafbaar feit en moet de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan het feit hebben geleverd. Uit de gesprekken volgt naar het oordeel van het hof een bewuste en nauwe samenwerking
met in ieder geval ‘[account 2]’. Zij bespreken samen de voorraad, mogelijke kopers en voor welke prijs er zal worden verkocht. Ook houden zij elkaar op de hoogte van verkopen en, zo blijkt uit de chatgesprekken, is de verdachte ook niet de enige die de harddrugs aanwezig
heeft gehad.
Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte de feiten samen met een ander heeft gepleegd.
Bespreking verweer
De raadsman heeft betoogd dat het bewijs tegen de verdachte in de kern genomen voortkomt uit één bewijsmiddel, namelijk het onderzochte account ‘[account 1]’. Er is volgens de raadsman niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Het hof overweegt dat de bewijsvoering in de onderhavige zaak voornamelijk bestaat uit de weergave van chatberichten die (met een zogeheten PGP-telefoon) via een cryptocommunicatiedienst zijn verzonden. Voor zover de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft bedoeld te betogen dat zich daardoor de situatie voordoet als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), miskent de raadsman dat het bewijs hier niet bestaat uit de verklaring van (slechts) één getuige. Het bewijs bestaat uit meerdere schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344 Sv, meer in het bijzonder verschillende ambtsedige processen-verbaal dan wel andere geschriften (die in samenhang met andere bewijsmiddelen worden gebruikt). Het verweer wordt derhalve verworpen.
Conclusie
Het hof verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander opzettelijk cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en dat hij cocaïne en heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof verklaart eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de verkoop van cocaïne en heroïne.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 29 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 te Amersfoort en
/ofte 's-Gravenhage
en/of elders in
Nederland,
meermalen, althans eenmaal,tezamen en in vereniging met een ander of anderen
, althans alleen, (telkens
)opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad
-
meerdere blokken, althanshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne
heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en aanwezig heeft gehad(zoals besproken in berichten met [account 2] en/of [account 3] en/of[account 4])en
/of
-
een hoeveelheid van eenmateriaal bevattende heroïne
aanwezig heeft gehad(zoals besproken in berichten met [account 2])
zijnde cocaïne en
/ofheroïne,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 29 maart 2020 tot en met 25 mei 2020 te 's-Gravenhage
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens opzettelijk bereiden
,en/ofbewerken
,en/ofverwerken
,en/ofverkopen
,en/ofafleveren
,en/ofverstrekken
,en/ofvervoeren
en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengenvan
(een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en
/ofheroïne, zijnde cocaïne en
/ofheroïne
(telkens
)een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en
/ofte bevorderen,
een of meeranderen heeft getracht te bewegen om
dat/die feit
(en
)te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en
/ofinlichtingen te verschaffen,
immers
heeft hij verdachte/hebben zij:
- cocaïne en
/ofheroïne te koop aangeboden
(aan [[account 5]), en
/of
(aan [account 6])gevraagd om
voor hem10 kilo
, althans een hoeveelheid,heroïne te regelen;
en
/of
zich en
/of een of meeranderen gelegenheid en
/ofinlichtingen tot het plegen van
dat/die feit
(en
) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers
heeft
verdachte/hebben zij:
- inlichtingen en
/ofaanwijzingen en
/ofopdrachten gegeven
(aan [account 3] en/of [account 7] en/of [account 5] en/of [account 6] en/of [account 8] en/of [account 4]),om die verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of in
ontvangst te nemen, en
/of
- foto's van die verdovende middelen gemaakt en
/oflaten maken en
/of (vervolgens
)verzonden/doorgestuurd
(aan [account 2] en/of [account 3] en/of [account 6])
en
voorwerpen,eenvervoermiddel
en, stoffen, gelden of andere betaalmiddelenvoorhanden
heeft/hebbengehad, waarvan hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s)wist of ernstige reden
hadom te vermoeden dat
diebestemd
wastot het plegen van dat feit, te weten
- een auto met een verborgen bergplaats (stash auto).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en een vervoermiddel voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het bestemd is tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander of anderen gedurende een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een flinke hoeveelheid cocaïne en aan het opzettelijk aanwezig hebben van een forse hoeveelheid heroïne. Tevens heeft de verdachte zich in die periode samen met een ander schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en heroïne. Zoals algemeen bekend vormt het gebruik van cocaïne en heroïne een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De verspreiding van deze middelen dient derhalve tegengegaan te worden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het hof overweegt in dat verband dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake strafvervolging zou worden ingesteld. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 10 mei 2021, de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte. In eerste aanleg zijn meer dan twee jaren verstreken tussen 10 mei 2021 en het eindvonnis, dat is gewezen op 22 november 2023. De redelijke termijn is derhalve in eerste aanleg overschreden met ruim zes maanden.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden, maar zal deze gevangenisstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en in aansluiting op de overeenkomstige eis van de advocaat-generaal, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Beslag
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals dit is vermeld onder 1 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Horloge Rolex inclusief doos en administratie.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, en mr. G.C. Haverkate en mr. J.B. Wijnholt, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2025.