In deze zaak gaat het om een conflict tussen twee vennoten in een vennootschap onder firma (vof) die samen een snackbar runnen. De appellant, wonend in [woonplaats], heeft in kort geding gevorderd dat hij weer toegang krijgt tot de snackbar, nadat de geïntimeerde, ook een vennoot, zonder medeweten van de appellant de sloten van het pand heeft vervangen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam heeft de vordering van de appellant afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat hij recht heeft op toegang tot het pand. Het hof overweegt dat de snackbar sinds november 2024 gesloten is en dat de vennootschapsovereenkomst is opgezegd, waardoor de exploitatie van de snackbar niet meer voortgezet zal worden. De appellant heeft niet aangetoond dat hij de onderneming buiten de vof om wil voortzetten. Het hof concludeert dat er geen spoedeisend belang is bij de vordering van de appellant en dat de vordering in kort geding niet toewijsbaar is. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die op nihil worden begroot, aangezien de geïntimeerde niet is verschenen.