ECLI:NL:GHDHA:2025:2301

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
22-004173-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dierenmishandeling en onthouden van zorg aan honden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1991 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, wegens dierenmishandeling en het onthouden van zorg aan twee honden. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de mishandeling van de hond en het niet vaccineren tegen rabiës als ernstige overtredingen beschouwde. De verdachte had de honden, afkomstig uit Bulgarije, niet de nodige zorg verleend, wat in strijd is met de Wet dieren en de Europese verordening betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €600 en 12 dagen hechtenis, met teruggave van de in beslag genomen honden aan de rechthebbenden. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004173-24
Parketnummer: 09-272415-24
Datum uitspraak: 15 september 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 december 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1991,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn de twee in beslag genomen honden verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2024 te 's-Gravenhage zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (genaamd [hond 1] ), pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door meermalen, althans eenmaal
- die hond bij haar nekvel te pakken en/of te trekken en/of
- tegen het hoofd van die hond te slaan en/of
- met zijn knie op de nek van die hond te zitten;
zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging in de zin van de Wet dieren.
(art. 2.1 lid 1 Wet dieren)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2023 tot en met 1 maart 2024, te 's-Gravenhage als houder van een of meer dieren, te weten twee honden (genaamd [hond 2] en [hond 1] ) de nodige verzorging aan dat/deze dier(en) heeft onthouden, door die honden (telkens)
- onvoldoende te voorzien van voer en/of
- onvoldoende te voorzien van een schone en/of gezonde leefruimte en/of
- de nodige medische zorg te onthouden,
immers zijn die honden niet gevaccineerd tegen rabiës; zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging in de zin van de Wet dieren.
(art. 2.2 lid 8 Wet dieren)
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks25 februari 2024 te 's-Gravenhage zonder redelijk doel en
/ofmet overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond (genaamd [hond 1] ), pijn
en/of letselheeft veroorzaakt en
/ofde gezondheid en
/ofhet welzijn van dat dier heeft benadeeld, door meermalen, althans eenmaal
- die hond bij haar nekvel te pakken en
/ofte trekken en
/of
- tegen het hoofd van die hond te slaan en
/of
- met zijn knie op de nek van die hond te zitten;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2023 tot en met 1 maart 2024, te 's-Gravenhage als houder van een of meer dieren, te weten twee honden (genaamd [hond 2] en [hond 1] ) de nodige verzorging aan
dat/deze dier
(en
)heeft onthouden,
door die honden (telkens)
- onvoldoende te voorzien van voer en/of
- onvoldoende te voorzien van een schone en/of gezonde leefruimte en/of
-
de nodige medische zorg te onthouden,immers zijn die honden niet gevaccineerd tegen rabiës.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging feit 2
Namens de verdachte heeft zijn raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de honden niet waren gevaccineerd en al zou dit wel het geval zijn, dan is het achterwege laten van het vaccineren van de honden niet strafbaar op grond van de Wet dieren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het relevante wettelijk kader met betrekking tot de verplichting van een eigenaar om een gezelschapsdier, zoals een hond, te laten vaccineren tegen rabiës is als volgt.
Op grond van art. 6 aanhef en onder b van de Verordening 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren (verder: verordening), is het verboden honden van een lidstaat naar een andere lidstaat te verplaatsen, tenzij zij een vaccinatie tegen rabiës hebben ontvangen conform de geldigheidsvoorschriften van voornoemde richtlijn.
Blijkens de preambule van de verordening is dit verbod gegeven in het belang van de volksgezondheid en de gezondheid van gezelschapsdieren.
Niet naleving van het bepaalde in art. 6 aanhef en onder b van de verordening leidt tot overtreding van het verbod in art. 2.2 lid 8 Wet dieren waarin is bepaald dat het houders van dieren is verboden deze de nodige zorg te onthouden.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier stelt het hof het volgende vast.
Verdachte heeft verklaard dat de twee honden waar hij de zorg voor had uit [land] afkomstig zijn.
Uit de respectieve verslagen van de dierenarts volgt dat de honden niet waren gevaccineerd tegen rabiës.
Gelet op het vorenstaande rustte op de verdachte, nu de honden waren verplaatst van [land] , een EU-lidstaat, naar Nederland, een andere EU-lidstaat, de verplichting om de honden tegen rabiës te laten vaccineren. Nu de verdachte dat heeft nagelaten, heeft hij zich schuldig gemaakt aan een overtreding van art. 2.2. lid 8 Wet dieren door de dieren de nodige zorg te onthouden. Immers de in de voornoemde verordening opgenomen vaccinatie-verplichting strekt niet alleen ter bescherming van de volksgezondheid, maar ook ter bescherming van de gezondheid van gezelschapsdieren.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de hond [hond 1] waarvoor hij de zorg had. De wijze waarop hij heeft gereageerd op haar beweerdelijke weglopen is heel kwalijk en disproportioneel. Door daarnaast na te laten deze hond en de hond [hond 2] tegen rabiës te vaccineren heeft de verdachte aan hen de nodige zorg onthouden, waarmee hij gevaar voor de gezondheid van de honden zelf en de volksgezondheid heeft toegebracht.
Uit het Justitiële Documentatieregister betreffende de verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Ook heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg het kwalijke van zijn handelen wat betreft de mishandeling van [hond 1] zegt te hebben ingezien.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een
passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft hierbij – voor zover mogelijk - rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Beslag
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten hond [hond 1] , behoort volgens opgave van verdachte niet aan hem toe. Het hof is van oordeel dat deze hond behoort te worden teruggegeven aan de eigenaar. Wie dat is laat zich op grond van het dossier niet beantwoorden. Daarom zal het hof de teruggave aan de rechthebbende gelasten.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen hond [hond 2] zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet dieren, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: hond [hond 1] .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
hond [hond 2] .
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia, als voorzitter, en mr. Chr.A. Baardman en mr. H.W. Samson-Geerlings, leden,
in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
het hof van 15 september 2025.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.