ECLI:NL:GHDHA:2025:2224

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
BK-24/880
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding in belastingzaak met betrekking tot WOZ-waarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak, die door de Heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk was vastgesteld op € 2.138.000. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 1.300.000, maar had het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze afwijzing. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat er geen sprake was van onrechtmatigheid aan de zijde van het bestuursorgaan. De belanghebbende had pas in beroep de relevante huurovereenkomst overgelegd, wat niet tijdig was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de proceskosten niet vergoed konden worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/880

Uitspraak van 23 oktober 2025

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 augustus 2024, nummer SGR 23/6609.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2022 van de onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 2.138.000 (de beschikking).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot
€ 1.300.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
- draagt verweerder op om het griffierecht te betalen op een bankrekening die op
naam staat van eiseres.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 559. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend alsmede nadere stukken op 19 december 2024, 27 februari 2025, 7 augustus 2025 en 24 september 2025.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De gemachtigde van belanghebbende heeft in het hoger beroepschrift medegedeeld geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. De griffier heeft de Heffingsambtenaar meegedeeld dat geen behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling en hem verzocht het Hof uiterlijk 24 december 2024 te berichten indien hij wel ter zitting wil worden gehoord. De Heffingsambtenaar heeft daar niet om verzocht.
1.6.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld uiterlijk 10 oktober 2025 te reageren op het nader stuk van de Heffingsambtenaar van 25 september 2025. In dit bericht heeft het Hof partijen laten weten dat indien op 10 oktober 2025 geen reactie is ontvangen, het Hof het onderzoek zal sluiten en binnen zes weken daarna schriftelijk uitspraak zal doen. Belanghebbende heeft geen reactie ingediend. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.

Feiten

2. Belanghebbende is huurder van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een winkelruimte van ongeveer 511 m2 en een opslagruimte/magazijn van ongeveer 43 m2.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over hetgeen hen aanvankelijk verdeeld hield en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde van de onroerende zaak in het economisch verkeer op de waardepeildatum nader moet worden vastgesteld op € 1.300.000. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
5. Gelet op dit compromis, dat recht doet aan alle in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden, is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is de vastgestelde waarde verminderd zoals hiervoor is vermeld.
6. Gemachtigde van eiseres heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenvergoeding aan eiseres toe te kennen. Hiertoe overweegt zij het volgende. Verweerder heeft eiseres meermaals verzocht om hem de huurovereenkomst van de onroerende zaak toe te zenden. Op grond van deze huurovereenkomst is bovengemeld compromis tot stand gekomen. Verweerder had behoefte aan de huurovereenkomst, ten behoeve van de vaststelling c.q. controle van de WOZ-waarde van de onroerende zaak. Eiseres heeft niet voldaan aan dit verzoek. Eerst op 9 juli 2024 heeft zij de huurovereenkomst aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, gelet op wat hiervoor is overwogen, de huurovereenkomst te laat heeft toegezonden. De rechtbank ziet daarom geen reden om een proceskostenvergoeding toe te kennen.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover haar geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend, tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 1.248 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek maal factor 1 voor zaakszwaarte en een waarde per punt van € 624) alsmede tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de hogerberoepsfase, een en ander zonder toepassing van het bepaalde in artikel 30a Wet WOZ.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5.2.
Uit de parlementaire behandeling van deze bepaling maakt het Hof op dat geen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid indien een belanghebbende eerst na ontvangst van een primaire beschikking beseft dat hij beschikt over nog niet aan het bestuursorgaan overgelegde gegevens die een voor hem gunstiger besluit rechtvaardigen, hij deze gegevens in bezwaar overlegt en het bestuursorgaan op grond daarvan het bezwaar gegrond verklaart (zie Kamerstukken II 2000/01, 27 024, nr. 3, p. 4 en Kamerstukken II 2000/01, 27 024, nr. 14, p. 2). Dat geldt te meer in een geval als het onderhavige, waarin de belanghebbende de gegevens die nopen tot herroeping van het primaire besluit pas in beroep overlegt. De Rechtbank heeft mitsdien het verzoek om vergoeding van kosten terecht afgewezen. Het standpunt van de gemachtigde over artikel 30a Wet WOZ behoeft alsdan geen bespreking.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door C. Maas, H.A.J. Kroon en R.A. Bosman in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema.
De griffier, de voorzitter
Y. Postema C. Maas
De beslissing is op 23 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.