ECLI:NL:GHDHA:2025:2198

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
22-002606-24.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid in taxi met voldoende steunbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid door het betasten van de borsten, benen en vagina van de aangeefster in zijn taxi. De aangeefster heeft op 20 februari 2023 aangifte gedaan van aanranding, en haar verklaringen zijn door het hof als betrouwbaar en geloofwaardig beoordeeld. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, die een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren heeft geëist. De verdachte heeft de aanranding ontkend, maar het hof heeft voldoende steunbewijs gevonden in de WhatsApp-berichten van de aangeefster en de verklaringen van een getuige. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en moet een schadevergoeding van € 1.200,00 aan de benadeelde partij betalen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte is niet eerder veroordeeld, wat in zijn voordeel heeft meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002606-24
Parketnummer: 09-042128-24
Datum uitspraak: 21 oktober 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 25 juli 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1980,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2023 te 's-Gravenhage, Leiden en/of in tussengelegen plaatsen in de auto van 's-Gravenhage naar Leiden, althans in Nederland, [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds betasten van de borsten, benen en/of vagina
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal betasten van de borsten, benen en/of vagina.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 februari 2023
te 's-Gravenhage, Leiden en/of in tussengelegen plaatsenin de auto van 's-Gravenhage naar Leiden,
althans in Nederland,[slachtoffer] door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds betasten van de borsten, benen en
/ofvagina heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen, te weten het meermalen,
althans eenmaalbetasten van de borsten, benen en
/ofvagina.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd – kort en zakelijk weergeven – dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Voorts heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het dossier onvoldoende steunbewijs biedt.
Tevens heeft de raadsman van de verdachte twee voorwaardelijke verzoeken ingediend, te weten het verzoek tot het verbatim uitwerken van passages van de verklaring van de aangeefster en het laten opstellen van een deskundigenrapportage met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster.
Het hof overweegt hierover als volgt.
De verdachte heeft de aangeefster midden in de nacht tijdens zijn werk als taxichauffeur van Den Haag naar Leiden vervoerd. Tijdens deze rit zat de aangeefster op de passagiersstoel naast de verdachte. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tijdens deze rit meermaals haar (door kleding bedekte) benen, borsten en vagina heeft betast. De verdachte ontkent deze handelingen te hebben verricht.
Betrouwbaarheid verklaring de aangeefster
De aangeefster heeft op 20 februari 2023, een dag na het incident, aangifte gedaan van aanranding door de verdachte. Voorts is de aangeefster op verzoek van de verdediging in het bijzijn van de raadsman van de verdachte op 25 april 2025 bij de raadsheer-commissaris gehoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De verklaringen van de aangeefster, zoals afgelegd bij de politie en bij de raadsheer-commissaris, zijn in het bijzonder ook voor wat betreft het tenlastegelegde authentiek en consistent. Het hof ziet ook overigens geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan. De onvolkomenheden in haar verklaringen waar de raadsman op heeft gewezen doen daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Dat geldt ook voor het niet aantreffen van DNA-materiaal van de verdachte op de kleding van de aangeefster en de uitstekende rating die de verdachte als taxichauffeur bij Uber heeft.
Bij het voorgaande heeft het hof in aanmerking genomen dat de betrouwbaarheid van haar verklaringen naar het oordeel van het hof wordt versterkt door de WhatsApp-berichten die de aangeefster tijdens de taxirit heeft verstuurd, inhoudende dat ze door de taxichauffeur raar werd aangeraakt en zich onveilig voelde. Om die reden heeft zij vervolgens nog tijdens de taxirit ook telefonisch contact gehad met een vriendin. Die vriendin heeft een en ander - geheel overeenkomstig de verklaring van de aangeefster - bij de raadsheer-commissaris bevestigd.
Het hof acht de verklaringen van de aangeefster dan ook geloofwaardig en betrouwbaar en dientengevolge ook bruikbaar voor het bewijs.
Voorwaardelijke verzoeken
Gelet op het bovenstaande ziet het hof geen noodzaak om het voorwaardelijk verzoek, te weten het laten opstellen van een deskundigenrapportage met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, toe te wijzen. Het hof acht zich op grond van het verhandelde ter terechtzitting dienaangaande voldoende voorgelicht.
Het hof ziet gelet op het navolgende tevens geen aanleiding, laat staan de noodzaak, om het verzoek strekkende tot het verbatim uitwerken (van passages) van de verklaring van aangeefster toe te wijzen. De raadsman heeft, voorafgaand aan de zitting, de audioregistraties van het politieverhoor van aangeefster ontvangen van het Openbaar Ministerie. In zijn pleitnota heeft de raadsman verscheidene passages uit dit verhoor verbatim opgenomen. Het hof gaat uit van de juistheid van de weergave van deze passages in de pleitnota.
Het hof wijst beide voorwaardelijke verzoeken af.
Steunbewijs
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het hof stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de beweerde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, leidt dat in sommige gevallen ertoe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Hier staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde feit kan opleveren.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM2452).
Het hof zal dan ook moeten bepalen of voor de beweringen van de aangeefster voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is.
Het dossier bevat screenshots van een WhatsApp-gesprek dat de aangeefster heeft gevoerd met haar vriendinnen en haar vriend op het moment dat zij zich in de taxi met verdachte bevond. In dit gesprek komen onder meer de volgende passages voor:
Aangeefster (03:58-04:07): Zit in de taxi. Ik voel me niet fijn bij de taxi.
Aangeefster (04:01-04:06): Zit in Uber. Wel echt ziek rare taxi man. Ben blij als ik thuis ben. Voel me niet veilig. Hij ging me raar aanraken.
De WhatsApp-berichten zoals die hierboven zijn gerelateerd ondersteunen de verklaringen van de aangeefster en kunnen derhalve gelden als steunbewijs.
De verklaringen van de aangeefster worden voorts ondersteund door de verklaringen van de getuige [getuige], een vriendin van de aangeefster. [getuige] heeft bij de politie en de raadsheer-commissaris verklaard dat zij, na het ontvangen van de WhatsApp-berichten van de aangeefster, telefonisch contact met haar heeft gehad tijdens en na afloop van de taxirit. Daarbij heeft de aangeefster direct nadat ze uit de taxi was gestapt aan [getuige] verteld dat de taxichauffeur haar meerdere keren had aangeraakt over haar benen. [getuige] verklaarde dat de aangeefster op dat moment overstuur en in paniek was, hetgeen voor haar aanleiding is geweest direct aantekeningen te maken van het gesprek met de aangeefster. Daarnaast verklaarde [getuige] dat de aangeefster haar de volgende dag vertelde ook op haar borsten en vagina te zijn aangeraakt. [getuige] heeft bij de raadsheer-commissaris, bijna twee jaar later, in grote lijnen hetzelfde verklaard als bij de politie.
Deze verklaringen van [getuige], meer in het bijzonder de daaruit blijkende waarnemingen van de emotionele toestand van de aangeefster direct nadat zij de taxi had verlaten, ondersteunen de verklaringen van de aangeefster en schetsen een authentiek beeld van de toestand waarin zij verkeerde na het verlaten van de taxi, terwijl voor die toestand naar het oordeel van het hof geen andere reden kan zijn dan het ondergaan van de door aangeefster beschreven handelingen, gepleegd door de verdachte. Dat de aangeefster onder invloed van alcohol verkeerde, doet hieraan niet af en biedt geen plausibele verklaring voor haar verklaring, appjes en emoties.
De verklaring van de aangeefster vindt tenslotte ook steun in de politieverklaring van de verdachte, waarin hij onder meer spreekt over het verloop van de taxirit en waarin hij bevestigt dat aangeefster tijdens de rit steeds op haar telefoon zat en met iemand belde.
Conclusie
Met verwijzing naar het bovenstaande is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is in deze zaak. De verklaring van aangeefster is immers als betrouwbaar en geloofwaardig aan te merken en wordt op wezenlijke onderdelen ondersteund door de inhoud van genoemde WhatsApp-berichten en de verklaring van [getuige].
De verweren worden derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan aanranding. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen een sociaal-ethische norm overschreden maar ook een ernstige inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De aanranding heeft plaatsgevonden terwijl de verdachte, op dat moment werkzaam als taxichauffeur, het slachtoffer midden in de nacht in zijn taxi naar het huis van het slachtoffer vervoerde. Het slachtoffer had geen mogelijkheid om zich aan deze beklemmende situatie te onttrekken. Vrouwen moeten erop kunnen vertrouwen dat zij – wanneer zij uit veiligheidsoverwegingen ervoor kiezen om midden in de nacht niet lopend, fietsend of met het openbaar vervoer naar huis te gaan – veilig zijn tijdens een taxirit. De verdachte heeft door zijn handelen dit vertrouwen bij het slachtoffer geschaad. Zijn handelen is voor het slachtoffer zeer beangstigend geweest en heeft blijkens de door haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring en de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding een grote impact op haar gehad.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 september 2025 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof is - alles afwegende – met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.600,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 1.600,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde op andere wijze in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij neemt het hof in de eerste plaats de aard en ernst van het bewezenverklaarde in aanmerking. Het gaat om aanranding begaan in de taxi van de verdachte. Voor zover de aard en ernst van de normschending niet al meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, neemt het hof in aanmerking dat de benadeelde partij de gevolgen daarvan met voldoende concrete gegevens heeft onderbouwd. In dat verband wijst het hof op de onderbouwing van de vordering, waarin onder meer wordt gesproken over gevoelens van angst en schaamte, nachtmerries en flashbacks, piekeren, concentratie- en slaapproblemen, waarvoor zij ook hulp heeft gezocht, onder meer bij een psycholoog.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.200,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat de betreft de hoogte van de schadevergoeding heeft het hof alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de leeftijd van het slachtoffer alsmede de onderbouwing van de vordering in acht genomen. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
19 februari 2023.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A. Pit, als voorzitter, mr. B.P. de Boer en mr. H.W. Samson-Geerlings, leden, in bijzijn van de griffier mr. C.R. Genee.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 oktober 2025.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen