In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader van de kinderen heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Rotterdam aangevochten, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 13 maart 2026. De vader weigert hulpverlening en blijft in conflict met zowel de gecertificeerde instelling als de moeder, wat leidt tot ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarigen. De moeder steunt de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat zij zich zorgen maakt over de opvoedsituatie bij de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet meewerkt aan de hulpverlening en dat er signalen zijn van een onveilige situatie bij hem thuis. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de voortdurende zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.