ECLI:NL:GHDHA:2025:2105

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
200.355.520/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in conflict tussen ouders met weigering van hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader van de kinderen heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Rotterdam aangevochten, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 13 maart 2026. De vader weigert hulpverlening en blijft in conflict met zowel de gecertificeerde instelling als de moeder, wat leidt tot ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarigen. De moeder steunt de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat zij zich zorgen maakt over de opvoedsituatie bij de vader. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet meewerkt aan de hulpverlening en dat er signalen zijn van een onveilige situatie bij hem thuis. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de voortdurende zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team familie
zaaknummer : 200.355.520/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 25-177
zaaknummer rechtbank : C/10/693306
beschikking van de meervoudige kamer van 1 oktober 2025
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Ergec te Bergen op Zoom,
tegen
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.L.P. Heuts te Breda.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 6 juni 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 9 juli 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 8 juli 2025 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft op 11 augustus 2025 met de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling] ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, overeenkomstig zijn brief van 17 juli 2025, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.3
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.4
De minderjarigen wonen bij de moeder.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 12 maart 2024 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 13 maart 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 13 maart 2026. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissing. Hij verzoekt het hof bij beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen ten onrechte is verlengd.
4.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof om, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de grieven van de vader af te wijzen als ongegrond en de bestreden beschikking te bekrachtigen, alsmede de vader te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de moeder in deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
De vader stelt dat niet aan de wettelijke vereisten voor de ondertoezichtstelling wordt voldaan. Hij ziet geen ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen. De bemoeienis van de gecertificeerde instelling heeft tot nu toe geen verbetering gebracht in de verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Daarnaast heeft het ertoe geleid dat de omgangsmomenten met de vader zijn verminderd. Dit is niet in het belang van de minderjarigen. Het gaat goed met de minderjarigen bij de vader. Er is geen reden tot zorg over de opvoedsituatie bij hem. Daarom weigert de vader ook om zicht te geven in zijn thuissituatie. Verder zijn te veel verschillende jeugdbeschermers betrokken geweest bij het gezin waardoor er onvoldoende stappen worden gemaakt. Er is nog steeds geen duidelijk plan van aanpak. De gecertificeerde instelling is niet in staat de benodigde zorg voor de minderjarigen te leveren. De vader werkt mee met de noodzakelijke therapie voor de minderjarigen. Verder is hij in staat om met de moeder te communiceren over noodzakelijke onderwerpen omtrent de minderjarigen. De ondertoezichtstelling is een te grote inbreuk in de privésfeer van de vader en dient te worden beëindigd.
5.2
De gecertificeerde instelling brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat de gronden voor de ondertoezichtstelling wel degelijk onverkort aanwezig zijn. De minderjarigen hebben door de ingezette hulpverlening, waaronder speltherapie voor [minderjarige 2] en een psycholoog voor [minderjarige 1] , vooruitgang geboekt. Ondanks deze vooruitgang zijn er nog steeds zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. De minderjarigen hebben aangegeven dat de vader zich verbaal boos kan uiten en ook de gecertificeerde instelling heeft dit ondervonden in haar contact met de vader. De minderjarigen tonen signalen dat zij klem of verloren raken tussen de ouders. Daar komt bij dat de vader geen openheid wil geven in de opvoedsituatie bij hem; hij weigert enige vorm van opvoedondersteuning en houdt de deur dicht. Een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling – welke is bekrachtigd door de rechtbank – heeft niet geleid tot verandering in de houding van de vader. De ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen is nog steeds aanwezig omdat de gecertificeerde instelling geen inschatting kan maken over de veiligheid van de minderjarigen wanneer zij verblijven bij de vader. Wil de ondertoezichtstelling kunnen worden beëindigd, dan dient de vader openheid te geven in de opvoedsituatie bij hem om te laten zien dat geen zorgen aanwezig zijn. Dat maakt dat de gecertificeerde instelling er niet mee kan instemmen dat de ondertoezichtstelling zal worden beëindigd.
5.3
De moeder stelt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van de minderjarigen. De minderjarigen worden in hun ontwikkeling bedreigd. De moeder heeft zorgen over de minderjarigen in de thuissituatie bij de vader. De minderjarigen laten blijken dat zij het lastig vinden om bij de vader te verblijven. Naast dat de vader vaak boos is en zich verbaal agressief uit, handelt hij ook niet in het belang van de minderjarigen door bijvoorbeeld zijn toestemming te onthouden voor sportuitoefening van de minderjarigen en het weigeren van het maken van huiswerk in zijn zorgweekend. Door de houding van de vader kan de gecertificeerde instelling niet de benodigde stappen zetten, maar dit betekent niet dat de ondertoezichtstelling beëindigd moet worden. De zorgen over de veiligheid van de minderjarigen blijft aanwezig. De minderjarigen hebben profijt van de reeds door de gecertificeerde instelling ingezette hulpverlening. Het is van groot belang dat zij deze hulpverlening kunnen voortzetten. De moeder kan zich dus ook vinden in verlenging van de ondertoezichtstelling. Wel is ook de moeder van mening dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling vanuit de gecertificeerde instelling nog onvoldoende is. Het is van belang dat door de gecertificeerde instelling stappen worden gezet voordat de ontwikkeling van de minderjarigen nog verder wordt geschaad.
Oordeel van het hof
5.4
Op grond van het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5.
De kinderechter heeft in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten klemtussen de ouders en worden hiermee belast. De kinderen kunnen geen onbelast contact hebben met de ouders, omdat de ouders hier geen (emotionele) toestemming voor geven. Daarnaast lukt het de ouders nog steeds niet om te communiceren in het belang van de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten in een loyaliteitsconflict. Verder worden er zorgen geuit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als zij bij de vader zijn. Zo zouden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich niet veilig voelen bij de vader en kan de vader snel boos worden. De vader ontkent deze zorgen. Deze zorgen worden echter niet verder geconcretiseerd. De afgelopen periode heeft de moeder opvoedondersteuning van [hulpverleningsinstantie 1] gekregen en zij heeft hier baat bij. Verder is er hulpverlening vanuit [hulpverleningsinstantie 2] gestart voor [minderjarige 1] en gaat [minderjarige 2] naar speltherapie van [hulpverleningsinstantie 3] . De vader heeft geen medewerking verleend, waardoor er nog altijd geen zicht is gekomen op de opvoedsituatie bij de vader.
5.3.
Nu de ouders niet zelfstandig in staat zijn om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wenden en ervoor te zorgen dat de kinderen onbelast contact met hun beide ouders hebben, is hulpverlening in het gedwongen kader nog altijd noodzakelijk. Het is belangrijk dat de GI betrokken blijft om de hulpverlening en de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te monitoren. Daarbij acht de kinderrechter het van belang dat de opvoedondersteuning van [hulpverleningsinstantie 1] en de hulpverlening van [hulpverleningsinstantie 2] voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] doorgang blijft vinden. Daarvoor is de inzet van de jeugdbescherming noodzakelijk gelet op de opstelling van de vader tegenover hulpverlening. De kinderrechter benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat de vader zijn medewerking gaat verlenen aan de ondertoezichtstelling en de hulpverlening om een duurzame verbetering van de situatie te realiseren.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op juiste gronden, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, de verlenging van de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken of gesteld die een ander oordeel rechtvaardigen. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Al een langere tijd zijn er zorgen aanwezig over de minderjarigen en hun opvoedsituatie bij de vader. Sprake is van een voortdurend conflict tussen de ouders. De vader weigert enige vorm van hulpverlening en geeft geen openheid in de opvoedsituatie bij hem. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dit ook niet van plan te zijn in de toekomst. Wel blijkt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting dat er signalen zijn van een mogelijk onveilige situatie bij de vader thuis. Omdat de vader iedere vorm van medewerking weigert en de strijd blijft aangaan met de gecertificeerde instelling en de moeder, is het binnen de ondertoezichtstelling nog niet gelukt om de nodige verdere stappen te zetten en passende hulp voor de minderjarigen in te zetten. De hulpverlening die is ingezet heeft wel voor een positieve ontwikkeling gezorgd bij de minderjarigen. Gezien het voorgaande worden naar het oordeel van het hof de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Het hof acht het daarom van belang dat de gecertificeerde instelling voorlopig nog betrokken blijft bij de minderjarigen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
5.7
De moeder verzoekt het hof om de vader te veroordelen in de proceskosten. Zij brengt naar voren dat de verzettende houding van de vader ervoor zorgt dat de ondertoezichtstelling in stand blijft. In tegenstelling tot de vader, procedeert de moeder wel op betalende basis. De vader blijft de moeder betrekken in procedures waardoor zij hoge kosten maakt. Gezien de hoeveelheid procedures vindt de moeder een proceskostenveroordeling op zijn plaats om een duidelijk signaal aan de vader te geven. De vader voert verweer.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure acht het hof het niet aangewezen dat een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en A.N. van de Beek, bijgestaan door mr. M.J. Warning als griffier, en is op 1 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.