ECLI:NL:GHDHA:2025:206

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
200.341.042/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een incidentele vordering tot inzage in bescheiden in het kader van een geldleningsovereenkomst

In deze zaak heeft [appellante] B.V. een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 843a Rv, waarin zij inzage eist in documenten van OCP Solutions B.V. en andere gelieerde vennootschappen. De vordering is gericht op het aantonen van onrechtmatig handelen door [verweerder 3] in het kader van een geldleningsovereenkomst. Het hof heeft de vordering toegewezen, maar beperkt tot specifieke documenten, waaronder jaarrekeningen en contracten met derden die verband houden met CityBeacons. Het hof oordeelt dat [appellante] een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken en dat de vordering voldoende bepaald is. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellante] tegen Estate of the Art en [verweerder 3] afgewezen, maar het hof heeft nu geoordeeld dat de inzage in de gevraagde documenten noodzakelijk is voor de beoordeling van de rechtspositie van [appellante]. De kosten van het incident zijn toegewezen aan OCP en [verweerder 3].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.341.042/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/645912/ HA ZA 22-812
Arrest in het incident ex artikel 843a Rv van 18 februari 2025
in de zaak van
[appellante] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
appellante,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. L.F.P. Nelissen, kantoorhoudend in Utrecht,
tegen

1.OCP Solutions B.V.,

gevestigd in Diepenveen,
2.
Estate of the Art B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
3.
[verweerder 3],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerden,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. A.A. Marcus, kantoorhoudend in Capelle aan den IJssel.
Het hof zal partijen hierna [appellante] en OCP c.s. noemen en geïntimeerden afzonderlijk OCP, Estate of the Art en [verweerder 3].

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] vordert inzage in of afschrift van stukken met betrekking tot OCP en andere aan [verweerder 3] gelieerde vennootschappen om aan te kunnen tonen dat [verweerder 3] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door namens OCP een geldleningsovereenkomst met [appellante] te sluiten, dan wel te bewerkstelligen dat OCP niet aan haar verplichtingen uit hoofde van die geldleningsovereenkomst voldoet. Het hof wijst deze incidentele vordering toe, zij het beperkt tot de in de beslissing weergegeven documenten.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 29 april 2024, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2024;
  • de memorie van grieven tevens incidentele vordering ex artikel 843a Rv, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Voor de beoordeling van het incident zijn de volgende, tussen partijen vaststaande, feiten van belang.
3.2
[appellante] is distributeur van professionele displays en andere audiovisuele producten voor de zakelijke markt.
3.3
OCP houdt zich bezig met het ontwikkelen en verkopen van communicatieproducten voor openbare ruimten, onder meer ten behoeve van bewegwijzering en reclame.
3.4
De enige aandeelhouder en bestuurder van OCP is Estate of the Art. De enige aandeelhouder en bestuurder van Estate of the Art is [verweerder 3]. [verweerder 3] is onder meer ook indirect aandeelhouder en bestuurder van NGDI Operations BV, voorheen genaamd CityBeacon Operations BV (hierna: CityBeacon Operations). CityBeacon Operations houdt zich bezig met de verkoop van telecomzuilen, de zogenoemde ‘CityBeacons’, die onder meer worden geproduceerd door OCP.
3.5
Vanaf 2018 heeft [appellante] verschillende geldbedragen aan OCP verstrekt. Tussen [appellante] en OCP zijn ook verschillende facturen over en weer verzonden.
3.6
[appellante] heeft op 10 september 2020 een ‘
Loan Agreement’ (hierna: de overeenkomst) met OCP gesloten. Hierin is onder meer bepaald dat in de periode van 1 juni 2018 en 16 mei 2019 een totaalbedrag van € 762.609,42 door [appellante] aan OCP is verstrekt en dat deze bedragen door OCP uiterlijk op 31 januari 2021 moeten worden terugbetaald. De hoogte en de data van de betalingstermijnen zijn vervolgens nog tweemaal gewijzigd, waarbij de laatste betaaltermijn uiteindelijk is vastgesteld op 31 januari 2022.
3.7
Artikel 8.1 van de overeenkomst luidt als volgt:
“The Borrower must supply to the Lender:
a. within three months after the end of a book year, its audited consolidated annual accounts for the preceding book year;
b. at first request, any reasonably requested information regarding the financial condition and/or operations of the Borrower;
c. immediately of any change in the Borrower’s group structure”
3.8
OCP heeft rond 30 april 2021 een bedrag van € 102.952,27 aan [appellante] betaald. Nadien heeft OCP geen betalingen meer aan [appellante] verricht.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellante] heeft OCP c.s. gedagvaard en betaling gevorderd van € 747.552,47, vermeerderd met rente en proceskosten. De vordering tegen OCP is gebaseerd op nakoming van de overeenkomst en tegen Estate of the Art en [verweerder 3] op bestuurdersaansprakelijkheid.
4.2
In reconventie heeft OCP c.s. een verklaring voor recht gevorderd dat de overeenkomst nietig is, dan wel deze te vernietigen, met veroordeling van [appellante] tot betaling van € 102.952,27, vermeerderd met rente, en opheffing van de gelegde beslagen.
4.3
De rechtbank heeft OCP veroordeeld tot betaling aan [appellante] van € 278.352,44 met wettelijke rente en met veroordeling van OCP in de proceskosten, waaronder de beslagkosten. De vorderingen van [appellante] tegen Estate of the Art en [verweerder 3] heeft de rechtbank afgewezen. In reconventie is [appellante] veroordeeld om de ten laste van Estate of the Art en [verweerder 3] gelegde beslagen op te heffen.

5.Incidentele vordering ex artikel 843a Rv

5.1
[appellante] vordert - samengevat - OCP en [verweerder 3] te veroordelen om binnen 14 dagen na datum van dit arrest aan [appellante] afschrift te verstrekken van, althans inzage te geven in de hierna (ro. 5.2) genoemde stukken, met hoofdelijke veroordeling van OCP en [verweerder 3] in de kosten van het incident.
5.2
De vordering van [appellante] ziet op informatie met betrekking tot OCP, Estate of the Art, CityBeacon IP B.V., Innovation Catalyst B.V., NGDI Holding B.V., NGDI DIV 1 B.V., NGDI Media B.V., NGDI Operations B.V. en Shiny Investments B.V. (hierna gezamenlijk: de [verweerder 3]-vennootschappen).
[appellante] vordert inzage in en/of afschrift van:
  • de gecontroleerde, geconsolideerde jaarrekening voor het boekjaar 2021 - heden;
  • een overzicht inclusief financiële onderbouwing van de projecten met CityBeacons die binnen deze vennootschappen zijn gerealiseerd in de periode tussen 10 september 2021 en heden;
  • contracten die deze vennootschappen met derden hebben gesloten en die verband houden met CityBeacons, waarbij in ieder geval zichtbaar moet zijn wat de omvang van een bepaald contract is en de prijsstelling die de vennootschap hanteert;
  • betalingen die de [verweerder 3]-vennootschappen aan hun bestuurder(s) en zustervennootschappen hebben gedaan tussen 10 september 2021 en heden.
5.3
[appellante] voert aan recht te hebben op de gevraagde stukken uit hoofde van artikel 8 van de overeenkomst. [appellante] heeft belang hierover te beschikken omdat OCP betoogt dat het haar was toegestaan om vervangende afnemers te vinden voor de projecten en om de gelden aan te wenden voor een volgend project, waarna de opbrengsten uit dat project konden worden aangewend om [appellante] af te betalen. Daarnaast is het voor [appellante] zonder deze documenten vrijwel onmogelijk aan te tonen dat [verweerder 3] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de geldleningsovereenkomst te sluiten, dan wel door te bewerkstelligen dat OCP niet aan haar verplichtingen voldeed.
5.4
OCP c.s. heeft - samengevat - het navolgende verweer gevoerd. [appellante] heeft het rechtmatig belang bij haar vordering onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De vordering van [appellante] is een
fishing expedition, waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld. De aard, herkomst en aantal van de gevraagde stukken is niet voldoende afgebakend en omschreven, het moet bovendien gaan om bestaande bescheiden en kan dus niet zien op nog niet opgemaakte jaarrekeningen.

6.Beoordeling van het incident

6.1
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan een partij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bescheiden (i) als hij daarbij een rechtmatig belang heeft en (ii) het voldoende bepaalde bescheiden betreft (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is. Degene die de bescheiden tot zijn beschikking of onder zich heeft is niet verplicht aan de vordering te voldoen als daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren, redenen zijn of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
6.2
Naar het oordeel van het hof voldoet de vordering van [appellante] aan de daaraan in artikel 843a lid 1 Rv gestelde vereisten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
6.3
Vooropgesteld zij dat het inzagerecht slechts kan worden uitgeoefend met betrekking tot bescheiden die berusten onder de aangesproken partij of waarover die aangesproken partij kan beschikken. Het hof passeert het in dit kader door OCP c.s. gevoerde verweer dat [appellante] zich zou moeten wenden tot de diverse [verweerder 3]-vennootschappen. Immers, hiervoor is vastgesteld dat [verweerder 3] de (indirect) bestuurder is van alle [verweerder 3]-vennootschappen zodat hij de stukken - voor zover hij daarover niet al zelf beschikt - eenvoudig bij de betreffende vennootschappen zal kunnen opvragen.
Rechtmatig belang en rechtsbetrekking voldoende aannemelijk
6.4
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] een rechtmatig belang bij de afgifte van de - hierna nog nader in te kaderen - stukken. [appellante] heeft voldoende onderbouwd dat deze stukken relevant kunnen zijn voor de vaststelling van haar rechtspositie. Daarnaast heeft [appellante] naar het oordeel van het hof het bestaan van een rechtsbetrekking waarin het belang van de inzage gelegen is, voldoende aannemelijk gemaakt. Het ter zake door OCP c.s. gevoerde verweer faalt derhalve. Het hof overweegt het volgende.
6.5
Als onweersproken staat vast dat OCP ter nakoming van de overeenkomst slechts eenmaal - eind april 2021 - een klein deel van de aan haar ter beschikking gestelde gelden aan [appellante] heeft terugbetaald. Nadien heeft OCP geen enkele betaling meer aan [appellante] verricht, terwijl [verweerder 3] bij herhaling aan [appellante] heeft laten weten dat er op korte termijn gelden beschikbaar zouden komen. Zoals [appellante] terecht aanvoert, roept dit de vraag op naar de financiële positie van OCP bij de totstandkoming van de overeenkomst en naar de projecten die vervolgens zijn gerealiseerd met betrekking tot de zogenoemde CityBeacons waar immers de gestelde samenwerking tussen [appellante] en OCP op zag.
Ook staat als onweersproken tussen partijen vast dat [verweerder 3] niet alleen feitelijk leiding gaf aan OCP maar eveneens aan de overige acht [verweerder 3]-vennootschappen. Als in die overige vennootschappen contracten met derden zijn gesloten ten aanzien van CityBeacons, kan dit relevant zijn voor vraag of [verweerder 3] heeft bewerkstelligd dat OCP haar verplichtingen jegens [appellante] niet kon nakomen omdat de activiteiten vanuit andere vennootschappen werden ontplooid, danwel als dit vanuit OCP geschiedde, waarom [verweerder 3] niet heeft zorggedragen voor nakoming door OCP van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst.
6.6
Om vast te kunnen vaststellen of [verweerder 3] onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst te sluiten dan wel door vervolgens te bewerkstelligen dat OCP niet aan haar verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst voldeed, heeft [appellante] dus een rechtmatig belang bij de gevraagde stukken. Ten aanzien van OCP geldt bovendien dat de verplichting tot het verstrekken van de jaarstukken en de relevantie financiële informatie, waaronder de gerealiseerde projecten, reeds voortvloeit uit artikel 8.1 van de overeenkomst.
Voldoende bepaalbare bescheiden
6.7
De vordering van [appellante] is voldoende bepaald waar het de jaarrekeningen betreft. Zoals OCP c.s. op zichzelf terecht aanvoert, moet de vordering betrekking hebben op bestaande stukken. Zij betoogt in dit kader dat alleen de jaarrekening van OCP over 2021 is opgemaakt, zodat zij de jaarrekeningen over latere jaren niet kan overleggen. Dit gaat echter niet zonder meer op. Immers, op grond van artikel 2:210 lid 1 BW dient in elk geval binnen 5 maanden na afloop van het boekjaar van de vennootschap de jaarrekening te worden opgemaakt en uiterlijk twaalf maanden na afloop van het boekjaar te worden gedeponeerd (artikel 2:394 lid 3 BW). Aangenomen moet worden dat de jaarrekeningen over 2022 en 2023 inmiddels wel beschikbaar zullen zijn, althans in een zodanig vergevorderd stadium zijn, dat zij op afzienbare termijn gereed zullen zijn. De vordering zal met het oog op deze termijn worden toegewezen ten aanzien van de jaarrekeningen van de [verweerder 3]-vennootschappen over de boekjaren 2021, 2022 en 2023. [appellante] vraagt om gecontroleerde, geconsolideerde jaarrekeningen. Voor zover accountantscontrole heeft plaatsgevonden dient inzage te worden gegeven in gecontroleerde jaarrekeningen en, indien aan de orde - partijen hebben geen inzage gegeven in de vennootschapsrechtelijke structuur van de [verweerder 3]-vennootschappen - geconsolideerde jaarrekeningen.
6.8
Ook voldoende bepaalbaar zijn de contracten die de [verweerder 3]-vennootschappen met derden hebben gesloten met betrekking tot CityBeacons. Ook dit onderdeel van de vordering zal dus worden toegewezen.
6.9
Gesteld noch gebleken is dat er een bestaand overzicht is, inclusief financiële onderbouwing, van de projecten met CityBeacons die binnen de [verweerder 3]-vennootschapen zijn gerealiseerd. Dit betekent dat dit gedeelte van de vordering niet toewijsbaar is, het moet immers gaan om bepaalde – bestaande – bescheiden en niet om een nog niet bestaand, maar ten behoeve van deze procedure op te stellen overzicht.
6.1
De vordering tot afgifte van afschriften van betalingen die de [verweerder 3]-vennootschappen aan hun bestuurder(s) en zustervennootschappen hebben gedaan tussen 10 september 2021 en heden is naar het oordeel van het hof te ruim en daarmee onvoldoende bepaald.
Geen gewichtige redenen
6.11
OCP c.s. heeft nog aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen omdat van [verweerder 3] niet kan worden verlangd dat hij op korte termijn zorg draagt voor de afgifte van de stukken gelet op zijn - zowel mentaal als lichamelijk - zwakke gezondheid en omdat hij in het buitenland verblijft. [verweerder 3] heeft deze gestelde gezondheidsproblemen niet nader onderbouwd. Bovendien valt zonder toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom de gezondheid van [verweerder 3] er aan in de weg staat voornoemde bescheiden te verstrekken. Ditzelfde geldt voor zijn verblijf in het buitenland. Kennelijk is [verweerder 3] in staat vanuit dit - niet nader genoemde - buitenland negen vennootschappen te besturen. Hij moet dan ook in staat zijn om de gevorderde stukken te (laten) verstrekken.
6.12
Kortom, de vordering van [appellante] is toewijsbaar als hierna in het dictum vermeld. In het licht van voornoemde omstandigheden kan - anders dan OCP c.s. betoogt - niet worden gesproken van een zogenoemde
fishing expedition.
Conclusie en proceskosten
6.13
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vordering ex artikel 843a Rv van [appellante] wordt toegewezen, zij het beperkt tot de hierna te noemen bescheiden. Het hof zal OCP en [verweerder 3] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordelen in de proceskosten van het incident, te weten een bedrag van € 1.214,- (1 punt, tarief II).
6.14
De zaak wordt verwezen naar de rol over zes weken voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van OCP c.s.
6.15
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

7.Beslissing

Het hof:
in het incident:
- veroordeelt OCP en [verweerder 3] om uiterlijk binnen 14 kalenderdagen na de datum van dit arrest aan [appellante] in hard copy en in een gangbare digitale vorm afschrift te verstrekken van, althans inzage te geven in:
 de (al dan niet gecontroleerde, geconsolideerde) jaarrekeningen over de boekjaren 2021 t/m 2023 van de [verweerder 3]-vennootschappen;
 contracten die de [verweerder 3]-vennootschappen met derden hebben gesloten die verband houden met CityBeacons, waarbij gegevens in deze contracten die niet materieel zijn voor de bewijspositie van [appellante] onzichtbaar mogen worden gemaakt, maar waarbij in ieder geval zichtbaar moet zijn wat de omvang van een bepaald contract is en de prijsstelling die de vennootschap hanteert;
- veroordeelt OCP en [verweerder 3] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.214,- aan salaris van de advocaat;
- verklaart het arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 1 april 2025 voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van OCP c.s.;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.I. Mentink, C.A. Joustra en G.C. de Heer en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.