In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugverwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar werd wel veroordeeld voor poging tot diefstal via een zogenaamde 'babbeltruc'. De Hoge Raad vernietigde het eerdere arrest van het hof, maar alleen wat betreft de medeplichtigheid aan de poging tot diefstal en de strafoplegging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het zich beperkte tot de vraag of de verdachte medeplichtig was aan de poging tot diefstal en de strafmaat.
Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte aan de poging tot diefstal. De verdachte had niet opzettelijk geholpen bij de poging tot diefstal, aangezien niet kon worden vastgesteld dat hij op de uitkijk stond of zijn medeverdachten waarschuwde. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van dit feit.
Wat betreft de strafoplegging voor de poging tot diefstal, hield het hof rekening met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het grote tijdsverloop sinds het delict en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof legde een taakstraf op van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit, waarbij de verdachte misbruik maakte van de kwetsbaarheid van een bejaard echtpaar, maar ook de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte werd meegewogen.