ECLI:NL:GHDHA:2025:202

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
22-000954-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens dealen van cocaïne na terugverwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het dealen van cocaïne. De zaak was terugverwezen door de Hoge Raad na een eerdere vernietiging van een arrest. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, maar het hof heeft nu opnieuw geoordeeld. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft het onder 2 tenlastegelegde bewezen verklaard. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen van cocaïne in de periode van 1 januari 2012 tot en met 24 oktober 2016 in Vlaardingen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij overwogen dat de behandeling van de zaak niet binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot een lagere strafmaat. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de zaak onderstreept. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een mogelijke licht verstandelijke beperking.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000954-23
Parketnummer: 10-810350-16
Datum uitspraak: 31 januari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1987,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van dit hof van 21 september 2021 onder rolnummer 22-002768-19 is de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De verdachte is ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest.
Op 28 september 2021 is namens de verdachte beroep in cassatie tegen bovengenoemd arrest ingesteld.
Bij arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2023 is de uitspraak van dit hof van 21 september 2021 vernietigd en is de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
2.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 24 oktober 2016 te Vlaardingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van voorarrest. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof - kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
één of meertijdstippen gelegen in
of omstreeksde periode van
1 januari 201220 oktober 2016tot en met
24 oktober 2016 te Vlaardingen
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/ofeen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
heroïne en/ofcocaïne
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in een bijlage die aan het arrest is gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging naar voren gebracht dat de getapte telefoongesprekken weinig concreet zijn en dat daaruit niet blijkt dat is gesproken over (de verkoop van) cocaïne. Evenmin kan worden vastgesteld dat die gesprekken tot transacties hebben geleid. Volgens de verdediging kunnen de verklaringen van de getuige [getuige 1] niet voor het bewijs worden gebruikt, nu die getuige niet in het bijzijn van de verdediging is kunnen worden gehoord. De verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] kunnen volgens de verdediging evenmin bijdragen tot het bewijs, nu zij bij respectievelijk de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris zijn teruggekomen op hun politieverklaringen, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Het voorgaande brengt de verdediging tot de slotsom dat in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde te komen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt op grond van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast.
In de periode van 20 oktober 2016 tot en met 24 oktober 2016 werd de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] door meerdere personen gebeld. Een van hen betrof de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Het telefoonnummer eindigend op [laatste vier cijfers van telefoonnummer 1] was in gebruik bij de verdachte. Het hof leidt uit de gesprekken af dat bij de verdachte bestellingen voor de verkoop van cocaïne worden gedaan. Daarbij neemt het hof mede de inhoud van de gesprekken in aanmerking, waarin bijvoorbeeld wordt gesproken over ‘1 gram’, over prijzen zoals ’60 euro’ en ‘veertig neus’, en over ‘snuffoe’ en ‘coke’.
Het telefoonnummer eindigend op [laatste vier cijfers telefoonnummer 2] was in gebruik bij [getuige 3]. In de gesprekken vroeg [getuige 3] aan de verdachte of hij ‘snuffoe’ of ‘snoefo’ of ‘spul’ had voor een tientje. Tijdens die gesprekken bevond de verdachte zich in Vlaardingen.
[getuige 3] heeft op 12 april 2021 bij de raadsheer-commissaris onder meer verklaard dat hij in 2016 drugs gebruikte. Hij kocht voor een tientje ‘snoefoe’ van een man in Vlaardingen.
Op 24 oktober 2016 heeft de verdachte tegenover de politie verklaard dat hij was aangehouden in Vlaardingen en dat hij toen ‘snuif’, cocaïne, bij zich had. In de fouillering van de verdachte werden witte brokjes en wit poeder aangetroffen. Het bleek cocaïne te zijn.
Oordeel van het hof
Het hof komt op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode cocaïne aan onder meer [getuige 3] heeft verkocht.
Het hof is dan ook van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat het standpunt van de verdediging dient te worden verworpen.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] gedaan.
Het hof heeft de verklaringen van getuige [getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt, zodat de aan het verzoek hem te horen verbonden voorwaarde niet is vervuld en het hof geen beslissing behoeft te nemen op dat verzoek. Overigens ziet het hof ook ambtshalve geen noodzaak om hem nogmaals te horen, temeer nu getuige [getuige 2] op
8 februari 2018 al in aanwezigheid van de verdediging is gehoord bij de rechter-commissaris.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 3] overweegt het hof als volgt. Het hof heeft de
verklaring van [getuige 3], zoals hij die bij de politie
heeft afgelegd, niet voor het bewijs gebruikt, doch wel
de verklaring die hij ten overstaan van de raadsheer-
commissaris in het bijzijn van de raadsman van de verdachte heeft afgelegd. Het heeft de verdediging niet
ontbroken aan een behoorlijke en effectieve mogelijkheid
om de door haar verzochte getuige te bevragen. Mede gelet
op de bewezen verklaarde periode en hetgeen hiervoor is overwogen over de inhoud van de gesprekken ziet het hof geen noodzaak om het verzoek deze getuige nogmaals te
ondervragen toe te wijzen. Het hof wijst het daartoe strekkend verzoek dus af.
De getuige [getuige 1] is, ondanks diverse inspanningen daartoe, zowel voor als na de cassatieprocedure in deze zaak, niet in het bijzijn van de verdediging gehoord. Het hof ziet in dit geval daarin aanleiding om zijn verklaringen niet voor het bewijs te bezigen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een aantal dagen schuldig gemaakt aan de verkoop van cocaïne. Cocaïne betreft een middel dat zeer schadelijk is voor de volksgezondheid. Bovendien leidt het gebruik van en de handel in drugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit, wat een bron van overlast vormt voor de samenleving. De verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
7 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens andere en ook soortgelijke feiten.
Ook blijkt hieruit dat de verdachte ná de onderhavige feiten meermalen onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor het opzettelijk overtreden van de Opiumwet. Dit brengt mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Persoonlijke omstandigheden
Op 27 oktober 2016 heeft reclassering Rotterdam in het kader van een voorgeleiding van de verdachte een verslag opgemaakt. Hieruit volgt dat de verdachte in 2001 samen met zijn moeder en zusje naar Nederland is gekomen. Hij was destijds 14 jaar. Hij is opgevoed door zijn moeder.
Op 15-jarige leeftijd kwam de verdachte voor het eerst in aanraking met justitie. Naar eigen zeggen heeft de verdachte een MBO-diploma in de elektrotechniek op niveau 2 behaald. Hij heeft weinig werkervaring. Volgens de reclassering geeft de verdachte de indruk van een beperkt zelfinzicht op grond van een mogelijk licht verstandelijke beperking.
Afweging ten aanzien van de straf
De aard en ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigen het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de relatieve ouderdom van het bewezenverklaarde.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat de behandeling van de zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Eerste aanleg
Op 24 oktober 2016 is de verdachte in verzekering gesteld. Deze datum geldt als datum waarop de redelijke termijn is aangevangen. Op 10 december 2016 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geëindigd.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 februari 2017 heeft een regiebehandeling van de zaak plaatsgevonden.
De zaak is verwezen naar de rechter-commissaris om een aantal door de verdediging gewenste onderzoekshandelingen te laten verrichten. Ter terechtzitting van 22 mei 2019 is de zaak inhoudelijk behandeld, waarna op 5 juni 2019 vonnis is gewezen.
Aan het voorgaande verbindt het hof de conclusie dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen de daartoe gestelde redelijke termijn van 24 maanden.
Eerste fase in hoger beroep
Namens de verdachte is op 5 juni 2019 hoger beroep ingesteld. Op 9 augustus 2019, derhalve binnen de daartoe gestelde termijn van acht maanden, zijn de stukken van het geding bij de griffie van dit hof binnengekomen.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2020 heeft een regiebehandeling van de zaak plaatsgehad. De inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 7 september 2021, waarna op 21 september 2021 arrest is gewezen.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de redelijke termijn als hierboven bedoeld met ruim drie maanden is overschreden.
Conclusie van het hof
Gelet op hetgeen hierboven is vastgesteld, concludeert het hof dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in de eerste fase in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als hierboven bedoeld. Ook wat betreft de totale duur van het proces is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Nu geen sprake is van compenserende factoren ziet het hof in de mate van overschrijding aanleiding die te verdisconteren in de strafmaat.
Het hof zal aan de verdachte daarom in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van een maand, welke straf het hof onder de hiervoor in overweging genomen omstandigheden in beginsel passend en geboden acht, een gevangenisstraf voor de duur van drie weken opleggen.
Naar het oordeel van het hof staan de aard en ernst van het bewezenverklaarde eraan in de weg om, ondanks de relatieve ouderdom van het bewezenverklaarde en de overschrijding van de redelijke termijn, te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door M. Ferschtman, als voorzitter, mr. B.P. de Boer en mr. W.S. Korteling, leden, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2025.
Mr. M. Ferschtman en mr. W.S. Korteling zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Bijlage, inhoudende de bewijsmiddelen in de zaak met rolnummer 22-000954-23 tegen de verdachte, genaamd:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
1. Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken met betrekking tot verdovende middelend.d. 31 oktober 2016 met nummer 2016187996. Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in (blz. 50 tot en met 71 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier met nummer 2016345046):
als relaas van de betreffende verbalisant:
Op 20 oktober 2016 tot 24 oktober 2016 werd een telefoontap aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer 1], in gebruik bij verdachte [verdachte].
Na enige tijd getapt te hebben bleek dat de gebruiker van het getapte telefoonnummer [naam] (fonetisch) werd genoemd.
Sessienummer: 30
Datum: 20-10-2016
Beller: [telefoonnummer 3] (NNman5261)
Gebelde: [telefoonnummer 1] (NNman6737)
Locatie gebelde: [straat 1], Vlaardingen
NN man 5261 vraagt of NN man 6737 nog ding heeft. Ja, hoeveel heb je nodig? Vraag NN man 6737. Ik heb 1 gram nodig zegt NN man 5261. NN man 6737 zegt dat 3 streepjes voor 20 gaat. Ik verkoop 1 gram niet voor 50 maar voor 60 euro zegt NN man 6737. Neem 7 streepjes mee, ze hebben 50 zegt NN man 5261. Ik neem mee zodat je desnoods 10 euro verdient zegt NN man 6737.
Sessienummer: 77
Datum: 22-10-2016
Beller: [telefoonnummer 2] (NNman285)
Gebelde: [telefoonnummer 1]
Locatie gebelde: [straat 2], Vlaardingen
[roepnaam verdachte] (SM) wgd nn man 285 die vraagt waar [roepnaam verdachte] is. Nn man 285 vraagt of hij snuffoe (FON) heeft en wil voor een tientje. [roepnaam verdachte] vraagt hoeveel. [roepnaam verdachte] zegt dat nn man 285 moet komen en dat hij domino heeft.
Sessienummer: 81
Datum: 22-10-2016
Beller: [telefoonnummer 4]
Gebelde: [telefoonnummer 1]
Locatie gebelde: [straat 2], Vlaardingen
[roepnaam verdachte] (sh)/lange (wg) wgd NNman5555
[roepnaam verdachte] zegt dat hij gelijk die kant op komt, zodra hij die ding heeft. NNman zegt dat [roepnaam verdachte] moet opschieten. [roepnaam verdachte] zegt dat hij er over tien minuten is. NNman zegt dat hij (een derde) "veertig neus" nodig heeft. [roepnaam verdachte] bevestigt "veertig neus" en zegt dat hij er over tien minuutjes is.
Sessienummer: 144
Datum: 24-10-2016
Beller: [telefoonnummer 5] (nnvrouw472)
Gebelde: [telefoonnummer 1]
Locatie gebelde: [straat 1], Vlaardingen
[roepnaam verdachte] (SL) wgd nn vrouw 472 die vraagt of hij coke heeft. [roepnaam verdachte] zegt ja toch. Nn vrouw 472 vraagt hoe lang het duurt. [roepnaam verdachte] zegt 15 minuten.
Sessienummer: 200
Dataup: 24-10-2016
Beller: [telefoonnummer 2] (nnman285)
Gebelde: [telefoonnummer 1]
Locatie gebelde: [straat 2], Vlaardingen
[roepnaam verdachte] (SM) [roepnaam verdachte] (SH) wgd nn man 285 die vraagt of hij spul heeft. [roepnaam verdachte] zegt alleen voor een tientje. Nn man 285 wil dat [roepnaam verdachte] naar hem toe komt.
Sessienummer: 217
Datum: 24-10-2016
Beller: [telefoonnummer 2] (nnman285)
Gebelde: [telefoonnummer 1]
Locatie gebelde: [straat 2], Vlaardingen
[roepnaam verdachte] (SH) wgd nn man 285 die vraagt waar hij is. Nn man 285 is thuis en wil voor een tientje. [roepnaam verdachte] (SH) vraagt wat hij nodig heeft. Nn man 285 zegt snoefo (FON) en vraagt hoe laat hij daar is. [roepnaam verdachte] (SH) zegt gelijk.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachted.d. 24 oktober 2016 met nummer 1610241820.V. Dit proces-verbaal houdt –zakelijk weergegeven– onder meer het volgende in (blz. 27 tot en met 30 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier met nummer 2016345046):
als de op 24 oktober 2016 afgelegde verklaring van verdachte [verdachte]:
V betreft een vraag of opmerking van de verbalisant(en)
A betreft een antwoord of reactie van de verdachte.
A: Ik heet gewoon [roepnaam verdachte].
V: Wat had je vandaag bij je?
A: Snuif, cocaïne.
V: Ken je de [straat 3] in Vlaardingen?
A: Ik ken dat wel. Die maat van mij woont daar. Daar heeft de politie mij aangehouden toen met die drugs.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachted.d. 25 oktober 2016 met nummer 2016187996. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in (blz. 46 tot en met 49 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier met nummer 2016345046):
als de op 25 oktober 2016 afgelegde verklaring van verdachte [verdachte]:
V: Wat is jouw telefoonnummer?
A: [telefoonnummer 1]
V: Hoe lang heb jij die telefoon en dat nummer al?
A: Ik heb dat nummer al heel lang. Het is mijn telefoon.
4. Een relaas proces-verbaald.d. 26 oktober 2016 met nummer 2016345046. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in (blz. 6 van het relaas proces-verbaal):
als relaas van de betreffende verbalisant:
In de fouillering van verdachte [verdachte] werden een aantal witte brokjes en wat wit poeder aangetroffen.
5. Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelend.d. 25 oktober 2016 met nummer PL1700-2016187996-20. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in (blz. 39 en 40 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier met nummer 2016345046):
als relaas van de betreffende verbalisant:
Op 25 oktober 2016 werd door de Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door Sporenbeheer van de Forensische Opsporing.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet.

Omschrijving

De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
Aantal: 1
Goednummer: PL1700-2016187996-5250418
Object: Verdovende middelen (Cocaine)
Inhoud: Witte brokjes en wit poeder
Bijzonderheden: sealbagnummer r4688332
Netto hoeveelheid: 3,8 gram
omschrijving: witte brokjes en poeder

Uitslag kleur reactietest

De kleur-reactietest is een indicatie dat het testmateriaal cocaïne bevat. Cocaïne staat vermeld op lijst I van de Opiumwet.
6. Een proces-verbaal van bevindingen gebruiker [telefoonnummer 2]d.d. 2 november 2016 met nummer 2016187996. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in (blz. 100 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdossier met nummer 2016345046):
als relaas van de betreffende verbalisant:
Ik, verbalisant, Medewerker Tactische Opsporing
werkzaam bij de Eenheid Rotterdam, verklaar het volgende:
Lopende het onderzoek telecommunicatie waarbij onder andere een tap was aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer 1], in gebruik bij verdachte [verdachte], over de periode van 20 oktober 2016 tot en met 24 oktober 2016, bleek dat [verdachte] vermoedelijk handelde in
verdovende middelen.
Uit het taponderzoek bleek dat [verdachte] meerdere gesprekken voerde met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. In deze gesprekken werd er gesproken over verdovende middelen.
Uit nader onderzoek in de politieregisters bleek laatstgenoemd nummer te zijn opgegeven door
Betrokkene: [getuige 3]
Naam: [voornaam getuige 3]
[getuige 3] had verklaarde dat hij genoemd nummer in gebruik had en dat hij een vriendin in Vlaardingen had
wonen met een kind waar hij wel eens kwam.
Op 2 november 2016 nam ik telefonisch contact op met genoemd nummer en kreeg ik [getuige 3] aan de lijn.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuigebij de raadsheer-commissaris d.d. 12 april 2021. Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in:

als de op 12 april 2021 afgelegde verklaring van getuige [getuige 3]:

U zegt mij dat het vandaag gaat om cocaïnehandel in 2015 en 2016 in Vlaardingen. U zegt mij dat ik destijds door de politie ben gehoord naar aanleiding van een paar telefoongesprekken met [verdachte]. U vraagt mij of ik in 2016 drugs gebruikte. Toen wel. U houdt mij voor dat ik destijds verklaard heb dat ik al meer dan 10 jaar verslaafd was. Ja, met ups en downs. U houdt mij voor dat ik destijds ook verklaard heb dat ik af en toe in Vlaardingen was. Ja.
U vraagt mij of ik nog weet van wie ik drugs kocht in Vlaardingen. Die man kwam daar uit de buurt. Ik heb één keer voor iets van 10 euro bij hem gekocht.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik, als ik in Vlaardingen was, voor 5 of 10 euro cocaïne kocht. Volgens mij was het maar één of maximaal twee keer, ofzo.
U houdt mij voor dat de politie mij destijds heeft voorhouden "voor een tientje snoefoe" en u vraagt mij of ik daar dan om vroeg.
Ja, dat klopt.
Ik was maar een junkie die drie gram snoof.
Ik ben gebeld door de recherche en ben daarheen gegaan. Toen ik daar kwam kwamen ze met die tapgesprekken. Ik weet alleen nog de vragen over de tapgesprekken en de cocaïne voor een tientje. U vraagt mij of ze mij die tapgesprekken hebben laten lezen of luisteren. Ze hebben mij die laten lezen. U vraagt mij of ik mij die gesprekken toen kon herinneren, toen ik het las. Een paar woordjes wel en ik zag dat het telefoonnummer inderdaad mijn telefoonnummer was.