ECLI:NL:GHDHA:2025:1981

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
K24/220145
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag ex artikel 12 Sv inzake smaad door publicatie van biografie

Op 24 september 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager een beklag had ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om de beklaagde niet te vervolgen voor smaad. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. P.C. Schouten, stelde dat hij door de publicatie van een biografie, waarin de beklaagde hem beschuldigde van verkrachting, in zijn eer en goede naam was aangetast. De officier van justitie had de zaak geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, omdat niet was voldaan aan de vereisten van smaad in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de klacht van de klager niet binnen de wettelijke termijn was ingediend, aangezien de klager pas in december 2023 aangifte had gedaan, terwijl hij in april 2023 al op de hoogte was van de uitlatingen van de beklaagde. Hierdoor was de termijn voor het indienen van de klacht ruimschoots overschreden. Het hof heeft het beklag afgewezen, waarbij het niet meer toekwam aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift. De beschikking is gegeven door de voorzitter en leden van de meervoudige beklagkamer, en is ondertekend door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

raadkamer beklagzaken

BESCHIKKING
gegeven op het beklag, op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[naam klager],
klager
,
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.

1.Het beklag

Het klaagschrift (met bijlagen) is op 19 april 2024 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Den Haag om
[naam beklaagde], beklaagde, niet te vervolgen voor smaad.
Voor het verloop van de procedure en hetgeen eerder in deze zaak is voorgevallen verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 24 maart 2025 met bijbehorend proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 19 februari 2025, waar klager en zijn raadsman zijn gehoord.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 26 september 2024 heeft de advocaat-generaal het hof geadviseerd het beklag af te wijzen.

3.De stukken betreffende het beklag

Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennisgenomen van de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal.

4.De feiten en standpunten

In het boek “[titel boek]”, wordt het verhaal van het leven van [beklaagde] beschreven door [naam auteur]. In deze biografie worden door de auteur uit de mond van [beklaagde] feiten en
belevingen opgetekend zoals zij heeft aangegeven deze te hebben meegemaakt. In het boek (op de pagina’s 32 tot en met 38) wordt beschreven dat beklaagde op haar vijftiende is verkracht door een “ex-bajesklant”.
Klager verklaart in de aangifte – kort weergegeven – dat hij direct na de publicatie van het boek en de mediaophef daaromheen wist dat dit over hem ging en verklaart dat - nu helemaal geen sprake is geweest van verkrachting, maar van vrijwillige sex, die in de zomer van 2010 heeft plaatsgevonden - zijn eer en goede naam door beklaagde zijn aangetast doordat hij als verkrachter wordt neergezet met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven.
De officier van justitie heeft de zaak geseponeerd, wegens gebrek aan bewijs, omdat niet is voldaan aan de vereisten van smaad(schrift) in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Klager stelt zich in het klaagschrift op grond van de daarin genoemde feiten en omstandigheden op het standpunt dat hij zich niet kan verenigen met de beslissing van het openbaar ministerie om geen (verdere) vervolging in te stellen. Klager stelt dat de beschuldiging van beklaagde heeft plaatsgevonden met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven. Hij stelt voorts dat het openbaar ministerie heeft miskend dat alleen klager zichzelf herkent als degene die beklaagde in haar boek en mediaoptredens ervan beschuldigt haar te hebben verkracht. Hoewel zij daarbij niet de naam van klager heeft genoemd, zijn in het boek en diverse mediaoptredens/interviews diverse overige gegevens vermeld waarmee de identiteit van klager eenvoudig te achterhalen is. Klager is ook daadwerkelijk door een brede kring van personen aangesproken op de onderhavige beschuldiging.

5.De behandeling in raadkamer

De meervoudige beklagkamer heeft – na aanhouding van het onderzoek ter zitting in raadkamer van 19 februari 2025, waar klager en zijn raadsman zijn gehoord - op 3 september 2025 het klaagschrift in raadkamer (verder) behandeld.
Klager en zijn raadsman zijn verschenen.
Beklaagde en haar raadsman mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, zijn – buiten aanwezigheid van klager en zijn raadsman - gehoord.
De advocaat-generaal mr. F.P. Holthuis heeft in raadkamer
- overeenkomstig het eerdere schriftelijke verslag – geadviseerd tot afwijzing van het beklag.

6.De beoordeling van het beklag

Ter zitting in raadkamer heeft de raadsman van beklaagde – overeenkomstig de overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities – bepleit dat het openbaar ministerie na een beslissing tot vervolging niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte zal zijn, nu er niet voldaan is aan het wettelijk vereiste dat binnen drie maanden na het bekend worden van het misdrijf klacht is gedaan door klager.
Het hof stelt – conform het standpunt van de raadsman van beklaagde - vast dat de klachten van klager
nietvolgens artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zijn ingediend binnen drie maanden nadat klager kennis had genomen van de uitlatingen.
Blijkens het dossier was klager immers in april 2023 in volle omvang op de hoogte van de betekenis van hetgeen beklaagde via voornoemde auteur in haar boek had beschreven. Het had daarom op de weg van klager gelegen om binnen drie maanden nadien aangifte te doen. Nu klager in december 2023 aangifte heeft gedaan en een klacht heeft ingediend, is deze termijn ruimschoots overschreden en stuit een eventuele vervolging daarop af.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beklag om die reden dient te worden afgewezen en het hof niet meer toekomt aan een verdere inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift.

7.De beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is gegeven op 24 september 2025 door mr. H.C. Plugge, voorzitter, mr. O.M. Harms en mr. A.M. Hol, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Eekeres, griffier, en is bij ontstentenis van de griffier enkel ondertekend door de voorzitter.