ECLI:NL:GHDHA:2025:1926

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
22-000449-25
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging tenlastelegging in strafzaak met vals document

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, maar veroordeeld voor het onder 2 tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij het hoger beroep onbeperkt is ingesteld, ook tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat tegen de vrijspraak geen hoger beroep openstaat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De tenlastelegging is gewijzigd in de eerste aanleg, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het gebruik maken van een vals en/of vervalst document, te weten een Irakees rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de wijziging van de tenlastelegging door de politierechter ten onrechte is toegestaan, omdat de uitbreiding van de tenlastelegging niet onder het feit(-encomplex) viel waarop de inleidende dagvaarding betrekking had. Hierdoor is de tenlastelegging nietig verklaard. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en de dagvaarding nietig verklaard, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000449-25
Parketnummer: 09-209265-24
Datum uitspraak: 2 september 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 30 januari 2025 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [land] op [geboortedatum] 2001,
BRP-adres: [woonadres] , [geboorteplaats] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Tenlastelegging
Voor zover met inachtneming van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen, is de verdachte - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Irakees rijbewijs als ware het echt en onvervalst, door als bestuurder van een auto, op vordering van een politieambtenaar, voornoemd Irakees rijbewijs te tonen als zijnde zijn, de verdachtes, rijbewijs.
Geldigheid van de tenlastelegging
In de inleidende dagvaarding werd de verdachte het volgende tenlastegelegd:
hij op of omstreeks 27 juni 2024 te 's-Gravenhage een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Iraaks rijbewijs op naam van [verdachte] met documentnummer [documentnummer] , waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
De ter terechtzitting in eerste aanleg ingediende vordering tot wijziging van de tenlastelegging strekte ertoe dat de tenlastelegging als volgt zou gaan luiden:
Feit 1
hij op of omstreeks 27juni 2024 te ‘s-Gravenhage een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 23 1 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Iraaks rijbewijs op naam van [verdachte] met documentnummer [documentnummer] , waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
Feit2
Hij op of omstreeks 27juni 2024 te ‘s-Gravenhage opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Irakees rijbewijs als ware het echt en onvervalst, door als bestuurder van een auto, op vordering van een politieambtenaar, voornoemd Irakees rijbewijs te tonen als zijnde zijn, de verdachtes, rijbewijs.
In de inleidende dagvaarding werd de verdachte het afleveren en/of voorhanden hebben van een document tenlastegelegd. Met de vordering tot wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg werd beoogd daaraan een afzonderlijk verwijt toe te voegen, te weten het gebruikmaken van dat document op de in de tenlastelegging omschreven wijze.
Het hof neemt in aanmerking dat de delictsomschrijvingen van de artikelen 225, tweede lid, en 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onderscheid maken tussen respectievelijk het afleveren, voorhanden hebben en gebruik maken van de in die artikelen bedoelde documenten. In de aanvankelijke tenlastelegging werd verdachte het gebruik maken niet verweten, maar uitsluitend het afleveren en/of voorhanden hebben.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat de aanvankelijke tenlastelegging geen betrekking had op gebruik maken. De met de vordering tot wijziging van de tenlastelegging beoogde uitbreiding betreft dan ook een gedraging die niet is te brengen onder de gedraging(-en) die de verdachte bij inleidende dagvaarding zijn tenlastegelegd. Ofschoon het in de oorspronkelijke tenlastelegging gaat om hetzelfde document alsmede om dezelfde (vorm van) valsheid van dit document en de onderhavige delictsomschrijvingen alle het bestrijden van documentenvalsheid ten doel hebben, is er in de met de vordering wijziging tenlastelegging beoogde situatie desondanks geen sprake van onderscheiden gedragingen die deel uitmaken van hetzelfde feit(-encomplex) in de zin van artikel 68 Sr.
Het hof is derhalve van oordeel dat de politierechter de wijziging van de tenlastelegging ten onrechte heeft toegestaan. In het door de advocaat-generaal ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde en op jurisprudentie gebaseerde standpunt, is naar het oordeel van het hof een andere feitelijke situatie aan de orde dan in de onderhavige zaak, zodat dit niet tot een andere beslissing leidt.
Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de volgende conclusie.
Nu de tenlastelegging door toewijzing van de vordering daartoe is uitgebreid met een verwijt dat niet behoort tot het feit(-encomplex) waarop de inleidende dagvaarding betrekking had en deze vordering door de politierechter derhalve had moeten worden afgewezen, is de tenlastelegging voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen nietig. Het bestreden vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal om die reden worden vernietigd. Nu de dagvaarding bijgevolg niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, zal deze nietig worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.M. Jansen, als voorzitter, en mr. R.M. Bouritius en mr. M.S. Lamboo, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Karsters.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 september 2025.
Mr. J.A.M. Jansen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.