In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, maar veroordeeld voor het onder 2 tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij het hoger beroep onbeperkt is ingesteld, ook tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat tegen de vrijspraak geen hoger beroep openstaat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is gewijzigd in de eerste aanleg, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het gebruik maken van een vals en/of vervalst document, te weten een Irakees rijbewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de wijziging van de tenlastelegging door de politierechter ten onrechte is toegestaan, omdat de uitbreiding van de tenlastelegging niet onder het feit(-encomplex) viel waarop de inleidende dagvaarding betrekking had. Hierdoor is de tenlastelegging nietig verklaard. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en de dagvaarding nietig verklaard, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.