ECLI:NL:GHDHA:2025:19

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
200.334.919/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging gezamenlijk gezag en wijziging zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van de kinderen van de moeder en de vader, die inmiddels gescheiden zijn. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2023 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vader had op zijn beurt een incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om een dwangsom op te leggen aan de moeder voor het niet nakomen van de zorgregeling.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kinderen, die bij de moeder wonen. De ouders hebben in het verleden problemen gehad met de communicatie en uitvoering van de zorgregeling, wat heeft geleid tot meerdere juridische procedures. Desondanks is het hof van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De ouders hebben inmiddels beter contact met elkaar en hebben de zorgregeling in overleg weer opgestart.

Het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigd en de zorgregeling gewijzigd. De ouders hebben overeenstemming bereikt over de zorgregeling, waarbij de vader en de kinderen eenmaal per twee weken op zondag contact hebben buiten de woning van de vader. Tevens is een dwangsom van € 100,- opgelegd aan de moeder voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 1.000,-. Het hof benadrukt het belang van de zorgregeling voor de kinderen en de verantwoordelijkheid van de ouders om deze na te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.334.919/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-6901
zaaknummer rechtbank : C/10/625351
beschikking van de meervoudige kamer van 15 januari 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Alam-Khan te Delft.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2022 en 13 juli 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De laatstgenoemde beschikking zal worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 2 april 2024 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 16 mei 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 9 januari 2024 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 1 februari 2024 met, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben hun mening per brief kenbaar gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger raad] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.3
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.4
De kinderen wonen bij de moeder.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2019 is, voor zover hier van belang, vastgesteld, zoals partijen zijn overeengekomen, dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) met ingang van 3 november 2019 als volgt zal zijn:
“(…)
de minderjarigen verblijven eenmaal in de veertien dagen op zondag van 09.00 uur tot 12.00 uur bij de man, waarbij de vrouw de minderjarigen zal brengen naar de man en de man de minderjarigen zal terugbrengen naar de vrouw. De overeengekomen voorwaarde hiervoor is dat de vrouw de nieuwe echtgenote van de man leert kennen, zodat de vrouw weet bij wie de minderjarigen verblijven. Partijen zullen de uitbreiding van deze regeling in onderling overleg blijven regelen.”
3.6
Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2021 zijn partijen, voor zover van belang, overeengekomen dat de zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 10 oktober 2019 met ingang van zondag 29 augustus 2021 in het bijzijn van de nieuwe partner van de vader zal worden hervat. Ook hebben partijen afgesproken dat de vader bij aanvang van het eerste omgangsmoment aan de moeder zijn woning laat zien.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – met wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2019 – de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • de vader en de kinderen hebben drie keer eenmaal per twee weken op zaterdag om 12.00 uur videobelcontact, waarbij de kinderen leidend zijn in de duur van dit contact;
  • daarna hebben de vader en de kinderen vier keer eenmaal per twee weken op zaterdag van 12.00 tot 13.00 uur contact buiten de woning van de vader;
  • daarna hebben de vader en de kinderen vier keer eenmaal per twee weken op zaterdag van 12.00 tot 14:00 uur contact buiten de woning van de vader;
  • daarna hebben de vader en de kinderen eenmaal per twee weken op zaterdag van 12.00 tot 15.00 uur contact buiten de woning van de vader;
  • waarbij de vader de kinderen steeds zal ophalen en terugbrengen bij de moeder.
Daarnaast is het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezag over de kinderen alleen aan haar toekomt, afgewezen.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten zijn gecompenseerd.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
  • het verzoek van de moeder tot het wijzigen van het gezag naar eenhoofdig gezag door de moeder alsnog wordt toegewezen;
  • de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek (het hof begrijpt:) ten aanzien van de zorgregeling, dan wel zijn verzoek alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verweert zich daartegen. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in principaal hoger beroep:
het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
in incidenteel hoger beroep:
de moeder een dwangsom op te leggen voor elke keer dat zij de omgang niet nakomt van € 500,- per keer.
4.4
De moeder verzet zich tegen het incidentele hoger beroep van de vader. Zij verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Intrekking verzoek
5.1
Tijdens de zitting heeft de moeder haar verzoek om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek ten aanzien van de zorgregeling ingetrokken. Als gevolg van deze intrekking komt het hof niet meer aan een beoordeling van dit verzoek toe.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
5.4
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij voortzetting van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders. Hoewel tussen de ouders niet in geschil is dat het in het verleden ontbrak aan constructieve communicatie tussen hen, is niet vast komen te staan dat de moeder, die feitelijk de dagelijkse beslissingen ten aanzien van de kinderen neemt, door de vader in de uitoefening van het ouderlijk gezag werd belemmerd. Gebleken is dat de moeder de rechtbank éénmaal heeft verzocht om vervangende toestemming, welk verzoek is afgewezen. Inmiddels hebben de ouders beter contact met elkaar en hebben zij de omgang ook in overleg weer samen weten op te starten. Daarbij is tijdens de zitting gebleken dat de vader in ieder geval per e-mail bereikbaar voor de moeder is voor het nemen van gezagsbeslissingen. De vader heeft tevens ter zitting verklaard de moeder te hebben gedeblokkeerd en dus in de toekomst ook telefonisch en via WhatsApp bereikbaar voor haar te zullen zijn. Verder is niet gebleken dat de beëindiging van het gezamenlijke gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De raad ziet ook geen gronden om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof vindt het juist van belang dat de vader, te meer nu hij inmiddels weer meer contact heeft met de kinderen, zeggenschap houdt bij de gezagsbeslissingen ten aanzien van de kinderen
5.5
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen. Dit betekent concreet dat van de moeder verwacht wordt dat zij de te nemen gezagsbeslissingen tijdig met de vader zal bespreken en niet zelf al de beslissingen neemt. Tegelijkertijd betekent dit dat de vader binnen een redelijke termijn (binnen één week, of direct als er sprake is van een spoedeisende situatie) op verzoeken van de moeder zal reageren.
Zorgregeling
5.6
De ouders hebben tijdens de zitting in hoger beroep overeenstemming bereikt over de zorgregeling. Zij zijn het volgende overeengekomen:
  • de vader en de kinderen hebben eenmaal per twee weken op zondag van 12.00 tot 15.00 uur contact buiten de woning van de vader en buiten de aanwezigheid van de moeder, waarbij de vader de kinderen steeds zal ophalen en terugbrengen bij de moeder;
  • de vader zal op de zaterdag voorafgaand aan de omgang om 12.00 uur telefonisch contact met de moeder opnemen om de omgang te bevestigen en – indien nodig – de details te bespreken.
5.7
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling en het hof deze regeling in het belang van de kinderen acht, zal het hof dienovereenkomstig beslissen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling de hoop uitgesproken dat de ouders zich zullen inzetten om de zorgregeling na te komen, nu dit in het verleden niet goed is gegaan. De raad heeft ook ter zitting benadrukt dat het mooi zou zijn als de moeder kan uitstralen dat ze achter de omgang staat. Emotionele verwarring bij de kinderen kan op latere leeftijd namelijk voor problemen zorgen. Het is volgens de raad belangrijk dat de kinderen quality time hebben met hun vader, zonder dat hun moeder erbij is. Ter zitting heeft de raad uitdrukkelijk benoemd dat als het de ouders weer niet lukt om de omgang conform afspraak vorm te geven, de raad zal overwegen een raadsonderzoek in te stellen. Dit onderzoek kan een ondertoezichtstelling van de kinderen tot gevolg hebben.
Dwangsom
5.8
Het hof ziet aanleiding om – in aanvulling op de bestreden beschikking – een dwangsom van € 100,- op te leggen aan de moeder voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 1.000,-. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de uitvoering van de zorgregeling in het verleden al jaren problematisch was en tot meerdere juridische procedures heeft geleid. Daarbij komt dat de moeder ter zitting aangaf de keuze over het wel of geen omgang hebben met de vader (zonder haar aanwezigheid) bij de kinderen te willen leggen. Dit terwijl de kinderen naar het oordeel van het hof niet over de omgang met hun vader moeten hoeven beslissen en het de ouders zijn die hiervoor de verantwoordelijkheid moeten nemen. Gelet hierop acht het hof de oplegging van een dwangsom voor de continuïteit van de zorgregeling van belang.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2023 ten aanzien van de zorgregeling, en in zoverre, opnieuw beschikkende, met wijziging van de beschikking van 10 oktober 2019:
bepaalt dat de vader en de kinderen eenmaal per twee weken op zondag van 12.00 uur tot 15.00 uur contact hebben buiten de woning van de vader en buiten de aanwezigheid van de moeder, waarbij de vader de kinderen steeds zal ophalen en terugbrengen bij de moeder;
bepaalt dat de vader op de zaterdag voorafgaand aan de omgang om 12.00 uur telefonisch contact met de moeder opneemt om de omgang te bevestigen en – indien nodig – de details te bespreken;
veroordeelt de moeder – in aanvulling op de bestreden beschikking – om aan de vader een dwangsom te betalen van € 100,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 1.000,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2023 voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, H.A. Schipper en P.C. van den Brink, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier en is op 15 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.