ECLI:NL:GHDHA:2025:18

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
200.333.215/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor storingsonderbreking warmtelevering en de rechtsgeldigheid van aankondiging

In deze zaak gaat het om de vraag of de appellant, eigenaar van een pand in Utrecht, recht heeft op compensatie voor een onderbreking in de warmtelevering door Eneco. De kantonrechter had eerder compensatie toegewezen voor de periode waarin de appellant niet op de hoogte was van de werkzaamheden die leidden tot de onderbreking. Het hof bevestigt deze beslissing, maar verduidelijkt dat de appellant geen aanspraak kan maken op compensatie voor de periode na zijn kennisgeving van de werkzaamheden. De appellant had de warmtelevering niet tijdig aangekondigd gekregen, wat leidde tot een ernstige storing. De kantonrechter oordeelde dat Eneco de appellant had moeten informeren over de onderbreking, en dat de onderbreking, hoewel gepland, als een storing kan worden aangemerkt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de appellant in hoger beroep af, waarbij het hof de proceskosten ten laste van de appellant legt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.333.215/01
Zaaknummer rechtbank : 10182829 CV EXPL 22-34171
Arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.P.M. Kerckhoffs, kantoorhoudend in Maastricht,
tegen
Eneco Warmte en Koude Leveringsbedrijf B.V,
gevestigd in Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M.G.C. Verbunt-Mols, kantoorhoudend in Eindhoven.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en Eneco noemen.

1.De zaak in het kort

1.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] aanspraak kan maken op compensatie voor een storing in de warmtelevering aan zijn pand in Utrecht.
1.2.
De kantonrechter heeft [appellant] compensatie toegewezen voor de periode waarin [appellant] niet bekend was met de werkzaamheden (die tot onderbreking van de warmtelevering hebben geleid) tot en met drie werkdagen nadat [appellant] bekend was geraakt met de werkzaamheden. Het hof is het met die beslissing eens.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het exploot van de dagvaarding van 1 september 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2023;
  • het arrest van dit hof van 24 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald welke niet is gehouden;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Eneco;
  • de aanvullende akte van [appellant] , met bijlagen;
  • de antwoordakte van Eneco.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
In hoger beroep gaat het om het volgende.
3.2.
[appellant] is eigenaar van de onroerende zaak aan de Burgermeester Reigerstraat 74 te Utrecht (hierna: het pand). [appellant] heeft dit pand verhuurd. Het pand wordt door de huurders gebruikt als kantoorpand en wordt niet bewoond.
3.3.
Voor de warmtelevering in het pand heeft [appellant] een overeenkomst met Eneco.
3.4.
Eneco heeft “de bewoners” van het pand vanaf februari 2021 met vier brieven geïnformeerd over de onderbreking van de warmtelevering vanwege grootschalige werkzaamheden in de periode van 19 april 2021 tot – naar verwachting – eind september 2021. De brieven zijn niet naar het bij Eneco bekende adres van [appellant] (in Lochem) gestuurd.
3.5.
De werkzaamheden zijn op 19 april 2021 gestart.
3.6.
Op vrijdag 23 april 2021 is [appellant] door één van de huurders gebeld met de
mededeling dat de verwarming in het pand het niet deed.
3.7.
[appellant] heeft op 24 april 2021 van de storingsdienst van Eneco vernomen dat er
werkzaamheden werden uitgevoerd en dat daarom de warmtelevering onderbroken was.
3.8.
De warmteonderbreking heeft van 19 april 2021 om 8:00 uur tot en met 5 oktober
2021 om 12:00 geduurd.
3.9.
In artikel 8 lid 2 van de tussen partijen geldende Algemene Voorwaarden Warmte
Eneco 2014 (hierna: de Algemene voorwaarden) is onder meer het volgende bepaald:
“(...)
Ingeval van uitvoering van geplande werkzaamheden stelt het bedrijf de
aanvrager of verbruiker ten minste drie dagen tevoren op de hoogte van de
werkzaamheden."
3.10.
In de Kwaliteitscriteria Eneco Warmte en Koude B.V. 2019 (hierna: de Kwaliteitscriteria) staat onder het kopje

Storing in de levering”:

2. Eneco betaalt aan consumenten en bedrijven met een aansluiting tot en met 100
Kw, een compensatievergoeding als de storing langer dan acht uren heeft geduurd,
behalve in situaties beschreven in lid 3. De hoogte van de compensatie bedraagt
€ 35,- (...) per aansluiting bij een storing van acht tot twaalf uren, deze compensatie
vermeerderd met € 20,- (..) voor elke volgende aaneengesloten periode van vier
uren. We betalen deze vergoeding binnen zes maanden (...)
3. Er wordt geen compensatie uitgekeerd wanneer:
a.
a) een onderbreking van de levering van de warmte is gepland en tijdig is
aangekondigd. (...)
3.11.
[appellant] heeft Eneco verzocht een compensatie toe te kennen voor de leveringsonderbreking door Eneco over de periode van 19 april 2021 om 8.00 uur tot en met 5 oktober 2021 om 12.00 uur. Eneco heeft [appellant] laten weten geen compensatie te bieden voor de leveringsonderbreking, omdat de onderbreking tijdig is aangekondigd op het leveringsadres.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellant] heeft Eneco gedagvaard en gevorderd dat Eneco wordt veroordeeld tot betaling van (1) een bedrag van € 20.275, - als compensatie voor de leveringsonderbreking en (2) een bedrag van € 997,75 aan buitengerechtelijke kosten, alles te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen kort gezegd ten grondslag gelegd dat, omdat de werkzaamheden en leveringsonderbreking niet aan hem zijn aangekondigd, sprake was van een ernstige storing in de warmtelevering gedurende 169 dagen en dat hij daarom recht heeft op compensatie over die dagen.
4.3.
Eneco heeft verweer gevoerd en zich onder andere op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een ernstige storing, maar van gepland onderhoud en dat zij de bewoners van het pand tijdig en voldoende heeft geïnformeerd.
4.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen deels toegewezen. De kantonrechter heeft daarbij het volgende overwogen. [appellant] is contractspartij van Eneco en is aan te merken als de verbruiker in de zin van de Warmtewet. Eneco had [appellant] op het bij Eneco bekende adres over de onderbreking van de warmtelevering moeten aanschrijven. Een niet aangekondigde onderbreking kan naar het oordeel van de kantonrechter, ook als deze is gepland, worden aangemerkt als een storing. Omdat de storing (veel) langer dan acht uur heeft geduurd, was sprake van een ernstige storing. Eneco is daarom storingscompensatie verschuldigd.
4.5.
De kantonrechter heeft een bedrag van € 1.295,- toegewezen als compensatie. Daarbij is de kantonrechter uitgegaan van de periode van drie dagen, die onder andere volgt uit artikel 4 lid 2 van de Warmtewet, om de nodige voorbereidingen te treffen. [appellant] maakt volgens de kantonrechter terecht aanspraak op compensatie over de periode van 19 april 2021 tot en met drie werkdagen vanaf het moment dat [appellant] van de onderbreking op de hoogte is geraakt en voorbereidingen had kunnen treffen.

5.Vordering in hoger beroep

5.1.
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft twee bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] heeft een grief gericht tegen de hoogte van de compensatie die door de kantonrechter is toegewezen en een grief tegen de hoogte van de buitengerechtelijke kosten die zijn toegewezen.
[appellant] handhaaft zijn vorderingen in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1.
[appellant] heeft in zijn eerste grief onder andere betoogd dat het niet (tijdig) aankondigen van de werkzaamheden tot gevolg heeft dat hij recht heeft op de storingscompensatie in de zin van artikel 3a Warmtewet jo. artikel 4 lid 1 en 2 Warmteregeling. Uit de Warmtewet, de Algemene voorwaarden en de Kwaliteitscriteria volgt volgens [appellant] niet dat de vergoeding beperkt is tot de duur van de periode die nodig is om voorbereidingsmaatregelen te treffen. Het hof volgt dat betoog niet vanwege het volgende.
6.2.
De Warmtewet heeft tot doel om kleinverbruikers van warmte te beschermen. Leveranciers van warmte hebben onder andere de wettelijke plicht om te zorgen voor een betrouwbare levering van warmte en een goede kwaliteit van dienstverlening. Vanwege de eis van een goede kwaliteit van dienstverlening hebben leveranciers op grond van artikel 3a Warmtewet de verplichting om verbruikers een compensatie te betalen bij een ernstige storing. [1] Beheerders van warmtenetten hebben hiermee een financiële prikkel om een onderbreking in de warmtelevering zo spoedig mogelijk te herstellen.
6.3.
Dat ligt anders bij voorziene onderbrekingen zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 Warmtewet waarover de leverancier de verbruiker ten minste drie dagen voor de start van de geplande werkzaamheden informeert.
6.4.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Warmtewet [2] blijkt, kort gezegd, dat de termijn die moet worden gehanteerd bij het aankondigen van geplande werkzaamheden, moet zijn afgestemd op de termijn die één of meer verbruikers nodig hebben om zich goed in te kunnen stellen op de onderbreking van de levering van warmte. Deze termijn kan ook langer zijn dan drie dagen, maar niet korter. Een redelijke uitleg van artikel 4 lid 2 Warmtewet en artikel 3a Warmtewet leidt er naar het oordeel van het hof toe dat vanaf het moment dat [appellant] op de hoogte is geraakt van de geplande werkzaamheden en na het verstrijken van drie dagen ook voor [appellant] sprake was van een voorziene onderbreking. Dit betekent dat [appellant] vanaf dat moment geen aanspraak meer kan maken op compensatie. De Algemene voorwaarden en de Kwaliteitscriteria zijn hiermee in lijn. Het hof passeert daarom de verwijzing die [appellant] heeft gemaakt naar de website van de ACM. Anders dan [appellant] betoogt is van een matiging van de compensatie dus geen sprake.
6.5.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat het onredelijk is om hem te compenseren voor een periode van slechts elf dagen, terwijl andere verbruikers uit dezelfde straat een veel langere voorbereidingsperiode hadden. Dat Eneco een ruimere voorbereidingstermijn heeft genomen dan de wet en de Algemene voorwaarden voorschrijven, heeft niet tot gevolg dat [appellant] aanspraak kan maken op compensatie voor een langere periode. [appellant] heeft ook niet onderbouwd welke voorbereidingen hij heeft moeten treffen en waarom hij daarvoor meer dan drie dagen nodig had. Eneco heeft de stelling van [appellant] , dat hij een langere voorbereidingsperiode nodig had, voldoende gemotiveerd betwist. Voor zover [appellant] heeft bedoeld dat hij ook gebruik had willen maken van een noodleiding (zoals bij een hulpbehoevende bewoner met handicap is aangelegd), staat als onweersproken vast dat de situatie daar geheel anders was zodat aannemelijk is dat [appellant] hier geen aanspraak op kon maken. Dat [appellant] , naar hij stelt, pas op 28 mei 2021 van de aard van de werkzaamheden op de hoogte is geraakt, maakt het voorgaande niet anders. Het moet hem vanaf 23 april 2021 duidelijk zijn geweest dat er sprake was van werkzaamheden die enige tijd in beslag zouden nemen en dat hij maatregelen moest treffen.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.6.
Nu de eerste grief niet slaagt, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de tweede grief en blijft het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten in stand.
Bewijsaanbiedingen
6.7.
Aan de bewijsaanbiedingen van [appellant] en Eneco gaat het hof voorbij omdat deze niet voldoende specifiek zijn.
Conclusie en proceskosten
6.8.
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof veroordeelt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep.
6.9.
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 2.135,-
salaris advocaat € 2.356,50 (1,5 punten × tarief III)
nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.669,50

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2023;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van Eneco begroot op € 4.669,50 vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na heden aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.F.H. ten Brummelhuis, J.J. van der Helm en M.P.J. Ruijpers en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2002-2003, 29048 nr. 3, p. 20 en p. 23
2.Kamerstukken I, 2008-2009, 29048 C, p. 17.