Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.JMN B.V. (voorheen Van Caem International B.V.genaamd),
2.Caribbean Shipstores N.V.
VCKG B.V.(rechtsopvolger onder algemene titel van
Van Caem Klerks Group B.V.)
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
ofkwade trouw vereist is. Ook in de door Bacardi voorgestelde herformulering van de vragen hierover komen deze verwijten (terecht) niet terug. Gelet op het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat het in de akte sub d gestelde en het daarbij overgelegde bewijs op zichzelf niet relevant is voor het Voornemen en de Vraagstelling.
acte clairis dat het kwade trouw-vereiste uit artikel 2.21, lid 4 BVIE niet in strijd is met de Handhavingsrichtlijn en het TRIPs-verdrag. Het hof volgt partijen niet in deze betogen, waarbij het hof verwijst naar zijn overwegingen in het Tussenarrest. Voorts hebben partijen een aantal aanpassingen van de beoogde vragen voorgesteld.
3.Uitgangspunten en feitelijke achtergrond in beide zaken
- het Uniewoordmerk BACARDI;
- het Benelux-woordmerk BACARDI;
- de internationale registratie van het woordmerk MARTINI, met gelding voor onder meer de Benelux;
- het Benelux-woordmerk DEWAR'S;
- het Uniewoordmerk BOMBAY SAPPHIRE;
- het Benelux-merk BOMBAY SAPPHIRE;
- het Uniewoordmerk GREY GOOSE.
- DEWAR'S, aangevraagd op 21 maart 2003 en ingeschreven op 29 oktober 2004;
- MARTINI, aangevraagd op 31 oktober 2003 en ingeschreven op 4 februari 2005;
product recallnoodzakelijk is, kan zij de eerste afnemers van haar producten traceren.
(hierna: het arrest 2016
)heeft het hof het verbod, het opgavebevel en de veroordeling tot schadevergoeding en winstafdracht beperkt. Het hof was onder meer van oordeel dat geen winstafdracht verschuldigd was en Van Caem ook geen opgave hoefde te doen van gegevens voor het vaststellen van de winst van handel in Bacardi-producten die tot 16 juli 2015 een T2-status hadden, omdat daarna pas sprake was van kwade trouw bij Van Caem als vereist voor winstafdracht. Dat is de datum waarop het HvJEU in het arrest Top Logistics/Bacardi heeft geoordeeld dat goederen met een AGD (T2)-status in de EER in het economisch verkeer zijn gebracht en dus inbreuk maken als zij niet met toestemming van de merkhouder in de EER zijn gebracht.
4.Procedure bij de rechtbank en het hof en (de beoordeling van) de grieven
in de zaak tussen Bacardi en Van Caemonder meer voor recht verklaard dat Van Caem inbreuk heeft gepleegd na betekening van voormeld eindvonnis uit 2011 en de opgaveverplichtingen uit dit eindvonnis en het kortgedingvonnis uit 2013 niet is nagekomen en dat zij daardoor dwangsommen heeft verbeurd van € 750.000,-- en van twee maal € 500.000,--.
in de zaak tussen Bacardi en DelicaSeaonder meer de vorderingen v, vi en viii toegewezen, met dien verstande dat zij de veroordeling tot winstafdracht en het bevel opgaven daarover te doen slechts heeft toegewezen vanaf 17 juli 2015 en de overige opgaven vanaf 1 januari 2014.
in de zaken tussen Bacardi en VCKGen
tussen Bacardi en CSSde vorderingen afgewezen.
- niet uitgeputte waren onder T2; en
- uitgeputte gedecodeerde waren, als voldaan is aan de in art. 15 lid 2 UMVo (voorheen artikel 13 GMVo)/2.23 lid 3 BVIE genoemde gegronde redenen, tenzij deze waren voortdurend op T1 staan.
- Hoe moet het noodzakelijkerwijs-criterium in het Class-arrest worden uitgelegd? Is daaraan voldaan als de aangesproken derde merkgoederen, die niet door of met toestemming van de merkhouder in de EER zijn gebracht, heeft verkocht en geleverd op T1, maar (hij wist of moest begrijpen dat) bij zijn afnemer toen al het vaste voornemen bestond deze in te voeren en in de handel te brengen in de Europese Unie?
- Is (de uitleg door de Nederlandse rechter van) het kwade trouw-vereiste van artikel 2.21, lid 4 (voorheen lid 2) BVIE voor toewijzing van winstafdracht in strijd met de artikelen 45, lid 2 TRIPS-verdrag en artikel 13, lid 2 Handhavingsrichtlijn en het Nikolajeva-arrest van het Hof van Justitie?
- Moet in parallelhandelzaken de omvang van de opgaveverlichting in beginsel tot door de rechter vastgestelde of aannemelijk geachte inbreuken of anderszins beperkt worden?
5.Vragen van uitleg en de toelichting daarop
te koop worden aangeboden of worden verkocht, wanneer dit noodzakelijkerwijs
58 Indien daarentegen het te koop aanbieden of verkopen noodzakelijkerwijs impliceert dat de merkgoederen in de Gemeenschap in de handel worden gebracht, wordt het in artikel 5, lid 1, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, van de verordening aan de merkhouder toegekende uitsluitende recht geschonden, ongeacht de plaats van vestiging van degene aan wie de goederen te koop worden aangeboden of worden verkocht en ongeacht hetgeen in de uiteindelijk gesloten overeenkomst wordt bedongen omtrent eventuele beperkingen van de wederverkoop of de douanestatus van de goederen. Het te koop aanbieden of verkopen vormt dan “gebruik [van het merk] in het economisch verkeer” in de zin van artikel 5, lid 1, van de richtlijn en artikel 9, lid 1, van de verordening, waartegen de merkhouder zich krachtens artikel 5, lid 3, sub b, van de richtlijn en artikel 9, lid 2, sub b, van de verordening kan verzetten.
For the invoices you have sent we will make a discount on the next order for all except for the transportcosts. Please find the offer attached, looking forward to receive your new order(productie 45 Bacardi)) inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Bacardi. De rechtbank overweegt daartoe dat daaruit blijkt dat DelicaSea na die mail moest weten dat de verkoop van Bacardi producten aan Ewald Wolter noodzakelijkerwijs verhandeling in het vrije verkeer van de verkochte goederen in de EER impliceerde.
- dat ‘noodzakelijkerwijs’ (en ook de in de versies van het Class-arrest in andere talen gebruikte woorden ‘necessarily’, ‘notwendig’ en ‘nécessairement’) betekent ‘onvermijdelijk’ of ‘er bestaat geen andere mogelijkheid’, zodat daaraan alleen is voldaan als op het moment van de verkoop er geen andere mogelijkheid bestond dan, dus zeker was, dat de goederen in de EU in de handel zouden worden gebracht en dat in casu niet zo was;
- dat zij na release geen beschikkingsmacht meer over de flessen had, maar uitsluitend Ewald Wolter /Jannec;
- dat wetenschap, bedoeling en afspraken niet relevant zijn voor de vraag of sprake is van uitputting of inbreuk, zoals ook blijkt uit overweging 60 tweede zin in combinatie met vraag 4 sub e, vermeld in overweging 22 van het Class-arrest;
- dat, als zij al wetenschap had van het invoeren, die wetenschap per definitie pas na de verkoop en aflevering door DelicaSea bestond (omdat daarvóór die zekerheid nooit bestaat, begrijpt het hof).
gevaar voor verhandelingen dat in de omstandigheden van dit geval door de verkopen door DelicaSea aan Ewald Wolter (en Jannec) met alle kennis van de voorgenomen invoerhandeling en het actief daaraan bijdragen in casu aan het noodzakelijkerwijs-criterium is voldaan en zij zich dus hiertegen kan verzetten.
zijn recht tegenover een marktdeelnemer die de goederen aan een andere marktdeelnemer te koop aanbiedt of verkoopt niet[kan]
inroepen op de enkele grond dat deze de goederen vervolgens in de Gemeenschap in de handel zou kunnen brengen, op welk geval de vierde vraag, sub e, van de verwijzende rechter betrekking heeft’.
Deze overweging lijkt op het eerste gezicht steun te bieden aan het standpunt van DelicaSea omdat bedoelde vraag 4 sub e inhoudt of bij de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk bij het binnenbrengen van niet-uitgeputte merkgoederen in de EER op TI van belang is
‘de omstandigheid dat die waren door de in een lidstaat gevestigde handelaar te koop worden aangeboden of worden verkocht aan een buiten de EER gevestigde handelaar van wie de (parallel)handelaar weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij bedoelde waren zal doorverkopen of leveren aan eindverbruikers binnen de EER?’Ook stelt DelicaSea terecht dat wetenschap van, de bedoeling van en afspraken tussen niet-geautoriseerde wederverkopers voor de vraag of sprake is van inbreuk als bedoeld in de artikelen 9, lid 2, onder a, UMVo en 2.20, lid 2 sub a BVIE in het algemeen niet relevant zijn.
- Ook als het niet relevant is of de (parallel)handelaar die verkoopt onder T1-status weet of vermoedt dat zijn koper ten tijde van de verkoop het voornemen heeft de merkgoederen te importeren en aan eindverbruikers te verkopen, is een uitleg van het Class-arrest mogelijk die er op neerkomt dat ook dan kan worden aangenomen dat zo’n verkoop noodzakelijkerwijs impliceert dat de betrokken goederen in de EU in de handel worden gebracht. Dat is het geval als daarvoor slechts de voornemens en handelingen van de koper op dat moment beslissend zouden moeten worden geacht;
- De uitleg die DelicaSea aan het noodzakelijkerwijs-criterium geeft zou meebrengen dat daaraan nooit zou zijn voldaan, omdat immers ten tijde van de verkoop nooit 100% zeker is dat de koper de goederen in de EU daadwerkelijk in het vrije verkeer zal brengen, omdat zich altijd (onvoorziene) omstandigheden kunnen voordoen na de verkoop; deze uitleg lijkt niet verenigbaar met de overweging in rechtsoverweging 59 van het Class-arrest dat
- Het HvJEU overweegt dat
Naast of in plaats van een vordering tot schadevergoeding, kan de merkhouder een
BMW is slechts sprake in gevallen van moedwillig gepleegde inbreuk.
redelijke vergoedingin artikel 9 lid 3 van de UMVo 207/2009, welke
wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegdeen dat toewijzing van winstafdracht zelfs toelaatbaar is als de inbreukmaker dit niet wist of behoorde te weten. Hiermee lijkt in strijd een hogere eis te stellen dan weten of behoren te weten voor toewijzing van winstafdracht, met name de eis dat de inbreukmaker te kwader trouw heeft gehandeld, althans te kwader trouw heeft gehandeld als uitgelegd in het arrest van het Benelux-Gerechtshof van 2008. Ook het Nikolajeva-arrest bevestigt het uitgangspunt dat winstafdracht een minder vergaande maatregel is dan schadevergoeding, waarmee niet verenigbaar lijkt te zijn dat voor toewijzing van winstafdracht zwaardere eisen zouden gelden dan voor toewijzing van schadevergoeding. Ook als artikel 45 TRIPs-Verdrag (door het woordje “zelfs” in lid 2) aldus zou moeten worden uitgelegd dat lidstaten voor toewijzing van winstafdracht de eis mogen stellen dat de inbreukmaker weet of behoort te weten dat hij inbreuk pleegde, geldt nog dat het vereiste van kwade trouw, althans zoals uitgelegd door het Benelux-Gerechtshof, daarmee niet verenigbaar lijkt.
- of gedecodeerd waren
- of niet door of met toestemming van Bacardi in de EER waren gebracht.
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker(…)2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat naargelang passend is:a) de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, leveranciers en andere eerdere bezitters van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en kleinhandelaren;b) inlichtingen over de geproduceerde, gefabriceerde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.
De Leden kunnen bepalen dat de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid hebben, tenzij dit niet in verhouding zou staan tot de ernst van de inbreuk, om de inbreukmaker te gelasten de houder van het recht in kennis te stellen van de identiteit van derden die betrokken zijn bij de produktie en distributie van de inbreukmakende goederen of diensten en van hun distributiekanalen.
de zaken waarmee die inbreuk is
Omschrijving van de uitgangspunten en feiten waarop de door het HvJEU te geven uitleg moet worden toegepast
7.De vragen van uitleg
Is voor de beantwoording van vraag 1 van belang of dit voornemen na het te koop aanbieden, de verkoop en/of de levering ook daadwerkelijk is uitgevoerd?
2. Moet artikel 13 van de Handhavingsrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 45 van het TRIPs-Verdrag, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als in artikel 2.21, lid 4 BVIE, volgens welke de houder van een merkrecht waarop inbreuk is gemaakt, slechts afdracht van door de inbreukmaker door de inbreuk genoten winst kan vorderen als sprake is van kwade trouw?
3. Moet artikel 8 van de Handhavingsrichtlijn, gelezen in samenhang met
8.Beslissing
- verzoekt het HvJEU over de hiervoor onder 7 geformuleerde vragen uitspraak te doen;
- houdt iedere verdere beslissing aan en schorst de gedingen tot het HvJEU naar aanleiding van dit verzoek uitspraak zal hebben gedaan.