ECLI:NL:GHDHA:2025:1764

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
200.132.724/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst: advisering door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellante en Dexia Nederland B.V. De appellante had een effectenleaseovereenkomst afgesloten op advies van PMA Consultancy, een cliëntenremisier zonder vergunning. Het hof oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door deze overeenkomst aan te gaan, omdat zij had moeten weten dat PMA Consultancy als tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. De appellante had onvoldoende bewijs geleverd dat Dexia op de hoogte was van de advisering door PMA Consultancy, maar het hof kwam terug op een eerder oordeel en oordeelde dat Dexia onvoldoende had onderbouwd waarom zij niet wist dat de appellante door PMA Consultancy werd geadviseerd. Het hof heeft de vorderingen van de appellante toegewezen, waaronder schadevergoeding en de verplichting voor Dexia om aan de Stichting BKR mee te delen dat de appellante aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team handel
Zaaknummer hof : 200.132.724/01
Zaaknummer rechtbank : 1142977 / CV EXPL 12-1087
Arrest van 16 september 2025
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna [appellante] en Dexia noemen.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 20 september 2022 een (derde) tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot aan die datum wordt naar dat arrest verwezen. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • een akte uitlating van [appellante], met bijlage;
  • een antwoordakte na tussenarrest van Dexia, met bijlagen.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
In het (eerste) tussenarrest van 7 augustus 2018 heeft het hof over de advisering van PMA Consultancy en de wetenschap van Dexia het volgende overwogen:
“7.2 Dexia heeft niet (gemotiveerd) betwist dat PMA Consultancy BV een cliëntenremisier is en dat zij geen vergunning had om advieswerkzaamheden te verrichten. Daarvan wordt hierna dus uitgegaan.
7.3
[appellante], die dient aan te tonen dat de cliëntenremisier jegens haar als belegger als financieel adviseur is opgetreden, heeft het volgende gesteld (…). Zij is de effectenleaseovereenkomst aangegaan op advies van PMA Consultancy BV. Een medewerker van PMA Consultancy BV bracht tijdens een gesprek over een inboedelverzekering een nieuwe spaarvorm ter sprake. Toen [appellante] aangaf dat zij nog een schuld had bij de Postbank (thans ING) die zij wilde aflossen, raadde de tussenpersoon haar aan om de Triple Effect overeenkomst af te sluiten omdat het sparen dan veel sneller zou gaan dan op een gewone spaarrekening, aldus nog steeds [appellante]. Bij pleidooi in eerste aanleg is verder door [appellante] aangevoerd dat zij van plan was om een schuld bij de Postbank van omstreeks € 6.000,- (…) om te zetten in een lening van bijna € 16.000,- bij diezelfde Postbank (…) , waarna haar was geadviseerd om de effectenlease-overeenkomst aan te gaan om haar schulden af te lossen.
(…)
7.5 (…)
In de stellingen van [appellante] liggen zowel een beleggingsadvies, het aanschaffen van Triple Effect, als een aanbeveling daartoe besloten, zodat bij geleverd bewijs van haar stellingen door [appellante] zowel aan de hiervoor gegeven omschrijving daarvan als aan de door Dexia gegeven invulling van het “advies” is voldaan.
Het bewijs van haar stellingen heeft [appellante] nog niet geleverd. De overgelegde producties bieden weliswaar steun voor de stelling dat zij de lening bij de Postbank van € 6.000,- (…) in 2001 heeft beëindigd (het eindsaldo van 2001 is 0) en daarvoor in de plaats in 2001 een lening van € 16.000,- heeft afgesloten (…), maar dat is op zichzelf nog niet voldoende om aan te kunnen nemen dat PMA Consultancy haar als belegger heeft geadviseerd. [appellante] heeft nader getuigenbewijs van haar stellingen aangeboden. Zij zal tot het leveren van dat bewijs worden toegelaten.”
7.6
[appellante] moet ook stellen en bij betwisting bewijzen dat Dexia wist of behoorde te weten dat PMA Consultancy haar als belegger heeft geadviseerd.
7.7
[appellante] stelt primair dat zij het bewijs heeft geleverd. Het door haar aangedragen bewijsmateriaal betreft stukken waaruit volgens [appellante] blijkt dat Dexia wist dat
Spaar Selectadviseerde, waaruit dan volgens haar weer volgt dat Dexia wist of behoorde te weten dat
PMA Consultancyadviseerde. [appellante] heeft echter onvoldoende gesteld, waarom de gestelde kennis bij Dexia omtrent advies door de ene cliëntenremisier tot gevolg zou hebben dat zij ook kennis had met betrekking tot adviezen door een andere tussenpersoon. Enige connectie tussen Spaar Select en PMA Consultancy, laat staan een verhouding die tot gevolg zou moeten hebben dat beide moeten worden gelijkgesteld, is door [appellante] niet gesteld.
Daarnaast zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat Labouchere (de rechtsvoorgangster van Dexia) haar producten bestemd achtte voor particulieren die op basis van hun financiële situatie deskundig advies van gespecialiseerde onafhankelijke financiële adviseurs wensen. Ook die algemene, niet op PMA Consultancy toegesneden, stukken zijn onvoldoende om het specifieke bewijs te leveren dat Dexia wist of behoorde te weten dat PMA Consultancy [appellante] als belegger heeft geadviseerd.
(...)
7.1
[appellante] heeft bij pleidooi in hoger beroep (onder randnummer 80) specifiek getuigenbewijs aangeboden dat Dexia op de hoogte was van de handelwijze van PMA Consultancy, dat Dexia wist dat PMA Consultancy [appellante] adviseerde en dat Dexia en PMA Consultancy nauw samenwerkten. Zij zal tot dat bewijs worden toegelaten.
(…)”
2.2
Het hof heeft partijen in het derde tussenarrest onder meer in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of PMA Consultancy (die als tussenpersoon betrokken is geweest bij de totstandkoming van de door [appellante] met Dexia gesloten effectenleaseovereenkomst) heeft geadviseerd in de zin van HR 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) en of Dexia hiervan wist of op de hoogte behoorde te zijn. Dit hebben partijen gedaan.
2.3
Wat betreft de advisering door PMA Consultancy geldt dat de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) voor het hof aanleiding vormt het feitenrelaas van [appellante] met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst nogmaals onder ogen te zien.
2.4
In de prejudiciële beslissing is onder meer het volgende overwogen. Een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst aanbeveelt. Het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies, waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenlease-overeenkomst te sluiten. Om te beoordelen of de tussenpersoon een vergunning nodig had, kan van belang zijn of de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer, of de tussenpersoon ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product en of de tussenpersoon naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product (bijvoorbeeld een hypothecaire lening) heeft geadviseerd. Deze omstandigheden zijn van belang voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar ook als dit niet wordt vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
2.5
De door [appellante] geschetste betrokkenheid van PMA Consultancy bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, moet in het licht van de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [appellante] volgt namelijk dat (i) de tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [appellante], (ii) [appellante] haar financiële doel (aflossing Postbank-schuld) aan de tussenpersoon bekend heeft gemaakt en dat (iii) de tussenpersoon vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder heeft geadviseerd. In dit verband is mede van belang dat [appellante] in haar laatste akte naar voren heeft gebracht dat de tussenpersoon de Triple Effect overeenkomst specifiek aan [appellante] heeft aanbevolen, omdat dit product geschikt zou zijn voor medewerkers in de zorg, zoals [appellante].
2.6
De stellingen van [appellante] volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersoon het effectenleaseproduct aan [appellante] heeft voorgesteld als geschikt voor [appellante], en dat op die grond sprake is van gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [appellante] overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [appellante], bevestigen. Daarmee heeft [appellante] de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
2.7
Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [appellante] en de betrokken tussenpersoon is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersoon aan [appellante] betrokken is geweest en de feitelijke gegevens met betrekking tot de beweerde advisering in het domein van [appellante] liggen. Volgens Dexia moet [appellante] de juistheid van haar stellingen bewijzen.
2.8
Dit verweer faalt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [appellante] deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997 en een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht aan personen heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan (potentiële afnemers), terwijl het juist op de weg van Dexia heeft gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersoon was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersoon. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [appellante] inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid in het verleden voldoende onderzoek te verrichten en komt daarom voor haar rekening en risico.
2.9
Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing, geen aanleiding om anders te beslissen, dan wel om daarover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.1
Wat betreft de wetenschap van Dexia geldt het volgende. In het eerste tussenarrest uit 2018 heeft dat het hof geoordeeld dat [appellante] nog niet het bewijs heeft geleverd dat Dexia wist of behoorde te weten dat PMA Consultancy [appellante] als belegger heeft geadviseerd. [appellante] is toegelaten tot nadere bewijslevering. Ook op dit punt ziet het hof aanleiding om terug te komen van het oordeel in het eerste tussenarrest. Inmiddels is het vaste jurisprudentie dat in een situatie dat een effectenleaseovereenkomst tot stand komt via bemiddeling van een tussenpersoon, het op de weg van Dexia ligt nader te onderbouwen waarom zij in het concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat de afnemer door een tussenpersoon werd geadviseerd. Dexia heeft dat in onvoldoende mate gedaan. Het hof licht dit oordeel hieronder nader toe.
2.11
Uit de door [appellante] en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia beschouwde deze tussenpersonen als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist (of had moeten weten) dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties (bijvoorbeeld productie 41 en productie 45) blijkt ook in deze zaak voldoende duidelijk dat het voor Dexia kenbaar was dat tussenpersonen zich voorafgaand aan de totstandkoming van een effectenleaseovereenkomst tegenover de afnemer als adviseur pleegden te presenteren. Gezien deze gebruikelijke gang van zaken had het op de weg van Dexia gelegen te waarborgen dat PMA Consultancy aan de eisen van artikel 41 NR 1999 voldeed. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat deze tussenpersoon vergunningplichtig advies had gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [appellante] door PMA Consultancy werd geadviseerd.
2.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat PMA Consultancy aan [appellante] beleggingsadvies heeft verstrekt zonder over de daarvoor benodigde vergunning te beschikken en dat Dexia dit behoorde te weten. Dexia heeft dan ook onrechtmatig gehandeld en dient de schade van [appellante] volledig dient te vergoeden. Een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer heeft geen succes, omdat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.
2.13
Dit brengt mee dat de door [appellante] opgeworpen kwestie van een onaanvaardbare last niet meer behoeft te worden beantwoord.
2.14
Voor de vorderingen die partijen over en weer hebben ingesteld, betekent dit het volgende. De door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat Dexia jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met art. 41 NR een effectenlease-overeenkomst aan te gaan, is toewijsbaar. De door de kantonrechter toegewezen vordering van Dexia tot betaling van € 4.012,76, moet worden afgewezen.
2.15
Het hof begrijpt de vorderingen van [appellante] aldus dat zij van mening is dat Dexia moet worden veroordeeld om de schade te vergoeden die [appellante] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia.
Partijen kunnen de door [appellante] geleden schade zelf berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door [appellante] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dienen eventueel genoten voordelen te worden verrekend, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf elk moment waarop schade wordt geleden. Het voorgaande betekent voor de onderhavige inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossingen, dat de wettelijke rente over elk betaald gedeelte van de inleg verschuldigd wordt vanaf de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte. [1] Daarbij geldt dat er geen voordeelstoerekening plaatsvindt op de ten tijde van de schadebegroting reeds verschenen wettelijke rente omdat een aanspraak op wettelijke rente over nadeel dat bij de voordeelstoerekening tegen voordelen wegvalt, moet worden geacht niet te zijn ontstaan. Slechts over het nadeel dat na voormelde wijze van voordeelstoerekening resteert, kan wettelijke rente in aanmerking worden genomen. [2] . Indien in het verleden een uitbetaling op grond van het hofmodel heeft plaatsgevonden, dient Dexia nog 1/3 deel van de restschuld te voldoen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [appellante] aan Dexia tot de voldoening door Dexia.
2.16
Verder zal Dexia worden veroordeeld om aan de Stichting BKR mee te delen dat [appellante] aan al haar betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft voldaan en mee te delen dat de achterstandscodering dient te worden geschrapt. Het hof merkt op dat deze vordering wegens tijdsverloop mogelijk niet langer relevant is voor [appellante]. Daarom zal Dexia enkel aan deze veroordeling behoeven te voldoen als [appellante] hier binnen vier weken na de datum van dit arrest nogmaals om verzoekt.
2.17
Tot slot heeft [appellante] gevorderd dat Dexia haar de bedragen terugbetaalt die zij onverschuldigd heeft betaald ingevolge het bestreden vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook deze vordering komt voor toewijzing in aanmerking.
Conclusie en proceskosten
2.18
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] slaagt.
2.19
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen, de vorderingen van [appellante] (gedeeltelijk) toewijzen en de vorderingen van Dexia alsnog afwijzen.
2.2
Het hof zal Dexia als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in het hoger beroep. De kosten van de kantonprocedure bedragen € 787,50 (3 x 1,5 punten, tarief € 175,-). De kosten van de procedure in hoger beroep worden begroot op:
griffierecht € 299,-
salaris advocaat € 3.642,- (3 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.119,-

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Leiden van 22 mei 2013,
en
opnieuw recht doende:
o wijst de vorderingen van Dexia af;
o verklaart voor recht dat Dexia jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met art. 41 NR een effectenleaseovereenkomst met [appellante] aan te gaan;
o veroordeelt Dexia om aan [appellante] te betalen de schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, daarover zoals weergegeven in rov. 2.15;
o veroordeelt Dexia om aan de Stichting BKR mee te delen dat [appellante] aan al haar betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft voldaan en mee te delen dat de achterstandscodering dient te worden geschrapt, op voorwaarde dat [appellante] Dexia hier binnen vier weken na heden nogmaals om verzoekt;
o veroordeelt Dexia om aan [appellante] de bedragen terug te betalen die [appellante] onverschuldigd heeft betaald ingevolge het bestreden vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het moment van het doen van een betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure bij de kantonrechter, aan de zijde van [appellante] tot op 22 mei 2013 begroot op € 787,50;
  • veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 4.119,-;
  • bepaalt dat als Dexia niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Dexia de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.C.M. van Dijk en M.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:2017:164, rov. 3.6.3.