ECLI:NL:GHDHA:2025:175

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
22-002684-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens schuldwitwassen na het vervoeren van een rugzak met contant geld van vermoedelijk misdrijf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor schuldwitwassen, nadat hij op 11 april 2024 in Rotterdam een rugzak met een geldbedrag van € 54.500 heeft vervoerd. De verdachte had, gezien de omstandigheden, redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 77 dagen opgelegd, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, en dit vonnis is door het hof bevestigd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.

De verdachte, geboren in 1993, had de rugzak op verzoek van een medeverdachte over een afstand van ongeveer 1000 meter vervoerd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten en heeft de ernst van het huidige feit meegewogen in de strafmotivering. De verdachte is schuldig bevonden aan schuldwitwassen, wat bijdraagt aan de lucratieve aard van andere misdrijven. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geen bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als schuldwitwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 77 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002684-24
Parketnummer: 10-124899-24
Datum uitspraak: 14 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1993,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 77 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 april 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, geld (ongeveer 54.500 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of
omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 77 dagen waarvan 35 dagen voorwaardelijk.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks11 april 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,geld (
ongeveer54.500 euro),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad
enheeft overgedragen
en/of omgezet, terwijl hij
wist, althansredelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – verkort weergegeven - betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en hij had ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden dat de inhoud van de rugzak van misdrijf afkomstig was, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 11 april 2024 in het gezelschap van zijn vriend [vriend] (hierna: [vriend]) verkeerde. De verdachte was op de hoogte van eerdere veroordelingen van [vriend] ter zake van verdovende middelen. De verdachte en [vriend] zijn eerder die dag door de politie gecontroleerd. Hierbij zijn verdovende middelen aangetroffen in de huurauto waar zij op dat moment in zaten. De huurauto is door de politie gevolgd. Op enig moment zijn [vriend] en de verdachte uiteengegaan, waarbij [vriend] zijn rit in de huurauto heeft vervolgd. Gezien wordt dat [vriend] korte tijd later uit de huurauto stapt en een portiek ingaat. Voorts komt de verdachte aanrijden op een motor, stopt kort bij het portiek en rijdt dan richting de huurauto. [vriend] komt uit het portiek aanlopen richting de huurauto waar ook de verdachte zich op diens motor bevindt, met iets in zijn, [vriend], handen dat lijkt op een doos. Daarna wordt gezien dat de verdachte met een rugzak op zijn rug op de motor wegrijdt. Volgens de verdachte heeft [vriend] hem gevraagd of hij een rugzak ‘van A naar B’ wilde brengen. Dat betrof, zo stelt ook de politie vast, een korte afstand; hemelsbreed was de afstand tussen de plek waar de verdachte de rugzak in ontvangst nam en de plek waar hij hem moest afleveren ongeveer 1000 m. De verdachte is volgens zijn eigen verklaring ingegaan op dit verzoek zonder vragen te stellen over de inhoud van de rugzak en het doel van het overbrengen en heeft op zijn motor de rugzak naar de gevraagde locatie vervoerd.
Naar het oordeel van het hof had verdachte, vanaf het moment dat hij de rugzak aannam en vervoerde, gegeven bovengenoemde feiten en omstandigheden minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat de inhoud van de rugzak van misdrijf afkomstig was. Dat laatste bleek namelijk het geval: in de rugzak zat een geldbedrag van
€ 54.500,00, kennelijk bestemd voor de aankoop van verdovende middelen, zo volgt uit de overige bewijsmiddelen. [vriend] heeft de betreffende rugzak immers op de afleverplek weer in ontvangst genomen van de verdachte en is vervolgens met de die rugzak naar een Audi A3 gelopen. Ter plekke is ook een forse hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen bij een inzittende van die Audi A3. Gelet op de context en bij gebrek aan alternatieve verklaringen kan het daarom niet anders zijn dan dat het grote, contante geldbedrag dat in de rugzak zat - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen, een misdrijf dat bijdraagt aan het lucratieve karakter van andere misdrijven.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
15 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Met de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om hier bijzondere voorwaarden aan te verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
77 (zevenenzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
35 (vijfenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, als voorzitter,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. H.M.D. de Jong, leden, in bijzijn van de griffiers mr. R. van Eekeres en
mr. C.R. Genee.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 februari 2025.