In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor schuldwitwassen, nadat hij op 11 april 2024 in Rotterdam een rugzak met een geldbedrag van € 54.500 heeft vervoerd. De verdachte had, gezien de omstandigheden, redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 77 dagen opgelegd, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, en dit vonnis is door het hof bevestigd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak.
De verdachte, geboren in 1993, had de rugzak op verzoek van een medeverdachte over een afstand van ongeveer 1000 meter vervoerd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten en heeft de ernst van het huidige feit meegewogen in de strafmotivering. De verdachte is schuldig bevonden aan schuldwitwassen, wat bijdraagt aan de lucratieve aard van andere misdrijven. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft geen bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als schuldwitwassen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 77 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.