ECLI:NL:GHDHA:2025:1731
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis in hoger beroep tegen onherroepelijke gevangenisstraf
Op 18 augustus 2025 vond een openbare zitting plaats bij het Gerechtshof Den Haag, waar het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte werd behandeld. De verdachte, geboren in 1968, was niet aanwezig, maar had een afstandsverklaring ondertekend. Zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, was wel aanwezig en had de verdediging op zich genomen. De verdachte was eerder op 30 maart 2023 in verzekering gesteld en had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar opgelegd gekregen door de rechtbank Rotterdam op 25 maart 2025 wegens gewoontewitwassen. Zowel de verdachte als de officier van justitie waren in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, waarbij de officier van justitie een zwaardere straf van zeven jaar had geëist.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis was ingediend met het doel om de verdachte de mogelijkheid te geven het restant van een eerdere gevangenisstraf van 859 dagen uit te zitten. De raadsman betoogde dat het uitzitten van deze onherroepelijke gevangenisstraf de voorkeur had boven de voorlopige hechtenis, die als ultimum remedium zou moeten worden beschouwd. De advocaat-generaal verzette zich echter tegen dit verzoek.
Het hof overwoog dat de executie van straffen en maatregelen in beginsel tot het domein van de minister van rechtsbescherming behoort. De huidige detentie van de verdachte was gebaseerd op artikel 5 lid 1 sub a van het EVRM, wat betekent dat de verdachte niet automatisch recht had op vrijlating. Het hof concludeerde dat de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig waren en dat de persoonlijke belangen van de verdachte niet opwogen tegen het belang van de strafvordering. Het verzoek tot schorsing werd dan ook afgewezen. Het hof schorste het onderzoek tot een nader te bepalen zitting binnen drie maanden, maar niet eerder dan een maand na de huidige zitting.