ECLI:NL:GHDHA:2025:1716

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
200.351.680/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 17 februari 2025, waarbij zijn verzoek om BridgeFund B.V. te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling is afgewezen. Het hof heeft op 5 juni 2025 arrest gewezen, waarin het verzoek van [appellant] is toegewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de schuldbemiddeling niet op de juiste wijze was uitgevoerd, omdat [appellant] onvoldoende openheid van zaken had gegeven over zijn financiële situatie, met name met betrekking tot zijn kinderalimentatieverplichtingen. Het hof heeft de grieven van [appellant] in volle omvang beoordeeld en vastgesteld dat BridgeFund in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het hof heeft daarbij de belangen van [appellant] en de overige schuldeisers afgewogen tegen het belang van BridgeFund. Het hof concludeert dat de weigering van BridgeFund om in te stemmen met de schuldregeling niet gerechtvaardigd is, gezien de onevenredigheid tussen de belangen van de partijen. Het hof heeft BridgeFund dan ook bevolen in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldregeling, waarmee het vonnis van de rechtbank is vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.351.680/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/677761 FT RK 24/1143
Arrest van 5 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. van der Veld kantoorhoudend in Den Haag
tegen
BridgeFund B.V.,vertegenwoordigd door Vesting Finance,
gevestigd te Amsterdam,
hierna: BridgeFund.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 24 februari 2025, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de (twee) vonnissen van de rechtbank Den Haag van 17 februari 2025, waarbij zijn verzoek om BridgeFund te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling is afgewezen, evenals zijn (subsidiaire) verzoek om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren. [appellant] verzoekt het hof deze vonnissen te vernietigen en alsnog BridgeFund te bevelen in te stemmen met de schuldregeling (de onderhavige zaak met nummer 200.351.680/01) dan wel hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling (de zaak met nummer 200.351.681/01).
1.2
Het hof heeft verder nog kennis genomen van nader door [appellant] overlegde producties.
1.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025. Verschenen zijn: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van [naam] en I[naam] (klantbegeleiders) en [naam] (senior schuldhulpverlener) bij de gemeente Den Haag. Van de zijde van BridgeFund is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand ter zitting van het hof verschenen.
1.4
Het hof wijst heden in beide zaken afzonderlijk arrest. Het onderhavige arrest heeft betrekking op het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
[appellant] heeft op 24 december 2024 bij de rechtbank een verzoek ingediend om BridgeFund te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op grond van het oordeel dat de schuldbemiddeling niet op de juiste wijze is uitgevoerd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende openheid van zaken is gegeven over de financiële situatie van [appellant]. [appellant] heeft ter zitting namelijk verteld dat hij maandelijks een totaalbedrag van ongeveer € 400,00 aan kinderalimentatie betaalt voor zijn twee kinderen die in de Verenigde Staten van Amerika wonen. Dit was niet vermeld aan de schuldeisers en stond ook niet in het aan de rechtbank aangeboden verzoek. De schuldbemiddeling is daarmee niet zorgvuldig en op de juiste wijze uitgevoerd. Het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord dient om deze reden te worden afgewezen. Het was de rechtbank daarnaast onduidelijk op welke wijze de alimentatie wordt betaald, want in het verzoekschrift wordt niet over een alimentatieverplichting gesproken en ook wordt het maandelijks verschuldigde bedrag niet genoemd. In de bij het verzoekschrift overgelegde berekening van het vrij te laten bedrag is evenmin rekening gehouden met een alimentatieverplichting.
2.2
De rechtbank was verder van oordeel dat onvoldoende duidelijk of het voorstel dat [appellant] aan zijn schuldeisers heeft gedaan het maximaal haalbare is. Ter zitting heeft de schuldhulpverlener aangevoerd dat een verzoek tot nihilstelling van de alimentatie, hetgeen gebruikelijk is bij een verzoek als het onderhavige, in het geval van [appellant] niet mogelijk is, nu zijn kinderen niet in Nederland wonen. [appellant] is dan ook verplicht de alimentatie te blijven voldoen. De schuldhulpverlening heeft dit betoog echter niet nader schriftelijk, of ter zitting mondeling, onderbouwd. Voor de schuldeisers is dit punt evenwel van groot belang, omdat er, wanneer [appellant] geen alimentatieverplichting zou hebben (of de alimentatie op nihil zou zijn gesteld), een hogere aflossingscapaciteit beschikbaar zou zijn.
2.3
De grieven van [appellant] hebben de strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht.
2.4
Bij de beoordeling van het verzoek om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling in het kader van artikel 287a Fw neemt het hof als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat deze schuldeiser niet snel het verwijt gemaakt kan worden dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid om volledige betaling te verlangen. Uitgangspunt is voorts dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden akkoord. Een en ander neemt niet weg dat een schuldeiser tegenover de schuldenaar in ieder geval uit hoofde van de tussen hen in acht te nemen redelijkheid en billijkheid gehouden kan zijn (nader) te motiveren waarop zijn standpunt is gegrond om instemming te onthouden en dat het voor de rechter mogelijk moet zijn te beoordelen of de schuldeiser, gelet op wat de schuldenaar heeft aangevoerd, wel of niet zijn standpunt volledige betaling te verlangen, in redelijkheid kan handhaven.
2.5
De schuldenlast van [appellant] bedraagt volgens het verzoekschrift € 22.126,19 en bestaat uit 8 schulden. Met behulp van de gemeente Den Haag heeft [appellant] op 26 maart 2024 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 8,19% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 4,095%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. De vordering van BridgeFund bedraagt € 10.352,57, zijnde 46,79 % van de totale schuldenlast. Van de schuldeisers aan wie de schuldregeling is aangeboden, heeft alleen BridgeFund het voorstel geweigerd.
2.6
Het hof ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of BridgeFund in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van [appellant] dat door de weigering wordt geschaad alsmede het belang van de overige schuldeisers die wel met de minnelijke regeling hebben ingestemd.
2.7
Uit de aan het hof overgelegde stukken blijkt dat BridgeFund zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] in het minnelijk traject geen openheid van zaken heeft gegeven en dat [appellant] niet te goeder trouw heeft gehandeld. De goede trouw is echter geen weigeringsgrond in het kader van het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Wel kan daarmee rekening worden gehouden bij voornoemde belangenafweging. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] gemotiveerd heeft betwist dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan of onbetaald is gelaten
2.8
[appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat het betalen van de kinderalimentatie niet van invloed is op hetgeen door hem aan de schuldeisers is aangeboden. [appellant] ontvangt namelijk maandelijks (omgerekend) € 201,21 per maand aan kinderbijslag en per kwartaal € 818,- aan kindgebonden budget. Als de verplichting tot het betalen van kinderalimentatie zou komen te vervallen, dan komen deze toeslagen ook te vervallen, aldus [appellant]. Hij heeft in hoger beroep alternatieve VTLB-berekeningen overgelegd waaruit blijkt dat indien de toeslagen komen te vervallen, het VTLB hoger is dan het inkomen van [appellant]. Ter zitting van het hof heeft de schuldhulpverlener van de gemeente Den Haag verder nog verklaard dat indien het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen, het volgende aanbod aan de schuldeisers een zogeheten nul-aanbod zal zijn, mede gelet op de nadere berekeningen van het VTLB.
Bridgefund is in hoger beroep niet verschenen en heeft deze uitgangspunten in hoger beroep dus niet bestreden, zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan.
2.9
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat Bridgefund in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat Bridgefund, als enige weigerende schuldeiser, heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [appellant] en de overige schuldeisers, die wel met de schuldregeling hebben ingestemd.
2.1
Bridgefund heeft nog aangevoerd dat [appellant] te kwader trouw was, door enkele dagen na de ontvangst van de geldlening op 2 maart 2023 de ontvangen lening consumptief te gebruiken, terwijl die lening bestemd was voor het volgen van een opleiding. Voorts heeft zij gewezen op het feit dat [appellant] in juni 2023 een reis naar de Verenigde Staten heeft gemaakt. Ter zitting heeft [appellant] in dit verband toegelicht dat hij enkele dagen na 2 maart 2023 ziek is geworden, niet meer kon werken en moest afzien van het volgen van de opleiding. Omdat het enkele maanden duurde voordat hij een uitkering ontving, heeft hij het bedrag van de lening noodgedwongen gebruikt voor zijn levensonderhoud. Verder heeft hij aangevoerd dat hij de tickets voor de reis naar de Verenigde Staten al in januari 2023 had gekocht om zijn kinderen te bezoeken. Gelet op deze verklaring, is er geen reden om zijn verzoek om Bridgefund te bevelen met het dwangakkoord in te stemmen op deze gronden af te wijzen.
2.11
Het verzoek van [appellant] zal worden toegewezen. Het hof zal Bridgefund dan ook bevelen in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldregeling. Hetgeen meer of anders is aangevoerd, kan in het kader van het onderhavige verzoek niet tot een ander oordeel leiden en behoeft geen nadere bespreking.

3.De beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2025;
en opnieuw beslissende:
- beveelt Bridgefund in te stemmen met de door [appellant] aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.T. Nijhuis, J.S. Honée en R.M. Hermans en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.