Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 18 juli 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 26 april 2023 en 21 juni 2023;
- het arrest van dit hof van 31 oktober 2023, waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 14 december 2023;
- de memorie van grieven tevens houdende vermindering van eis van [appellant] van 27 februari 2024, met bijlagen;
- de memorie van antwoord van Stekjes van 7 mei 2024, met bijlagen;
- de akte na memorie van antwoord van [appellant] van 25 juni 2024;
- de antwoordakte van Stekjes van 23 juli 2024, met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
Bij deze wil ik graag per direct (26-08-2021) de huur van mijn bedrijf [de vof] (…) opzeggen. Mocht het mogelijk zijn, kan Stekjes & Zo B.V. (…) het contract overnemen.”
3 maanden opzegtijd
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vordering in hoger beroep
- grieven 1 tot en met 6 en 10 hebben betrekking op (de beëindiging van) de huurovereenkomst tussen [appellant] en Stekjes. Volgens [appellant] is er geen nieuwe huurovereenkomst tot stand gekomen tussen [appellant] en Stekjes, maar heeft Stekjes de plaats ingenomen van [de vof]. Dat was de bedoeling van [de vof] en Stekjes en [appellant] heeft daarmee ingestemd bij brief van 30 augustus 2021. Vervolgens heeft Stekjes de sleutels van de gehuurde gekregen van [de vof], heeft Stekjes de activiteiten van [de vof] voortgezet en is Stekjes de huur gaan betalen. De huurovereenkomst kan worden opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden. [appellant] is bereid het vertrek uit het gehuurde op 5 mei 2022 te beschouwen als een geldige opzegging van de huurovereenkomst, zodat deze is geëindigd op 31 augustus 2022. Hij heeft zijn vordering tot betaling van achterstallige huur dienovereenkomstig verminderd.
- grieven 7 en 8 hebben betrekking op de vordering tot betaling van servicekosten. Volgens [appellant] beschikt het gehuurde wel degelijk over een eigen gas- en elektrameter. Op basis van de meterstanden konden de verbruikskosten van Stekjes worden vastgesteld. Deze kosten zijn dus terecht aan Stekjes in rekening gebracht.
- grief 9 heeft betrekking op de schadevergoeding wegens gebrekkige oplevering van het gehuurde. Aangezien Stekjes de huurovereenkomst van [de vof] heeft voortgezet, geldt het ‘incheck rapport’ van 15 mei 2020 als beschrijving van de staat van het gehuurde bij aanvang van de huur en is Stekjes gehouden om de kosten van herstel van het gehuurde in die staat te vergoeden.
- grief 11 heeft betrekking op de buitengerechtelijke incassokosten, die volgens [appellant] moeten worden toegewezen tot een hoger bedrag, aangezien de hoofdsom hoger uitvalt.
- grief 12 is gericht tegen het dictum van het vonnis. Met grief 13 komt [appellant] op tegen de compensatie van de proceskosten. Aangezien de vorderingen van [appellant] voor het overgrote deel moeten worden toegewezen, dient Stekjes in de proceskosten in beide instanties te worden veroordeeld.
6.Beoordeling in hoger beroep
Overdracht van de huur van de gehuurde
(…) huurcontractovername – onder bestaande voorwaarden – door Stekjes & Zo BV/mw. [A] (…) conform uw verzoek”. Stekjes betwist de ontvangst van deze brief. Deze betwisting wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van [C] (productie 3 bij conclusie van antwoord): “
(…) Ik heb de verhuurder nog gevraagd of [A] [[A], toevoeging hof] de huurovereenkomst van mij kon overnemen, maar dit heeft hij geweigerd. Hij wilde een nieuwe huurovereenkomst voor haar opstellen. Ik werd aan mijn opzegtermijn van drie maanden gehouden, zodoende eindigde mijn huurovereenkomst op 1 december 2021. Er was geen sprake van een contractsovername (…).” Tegen deze gemotiveerde betwisting van de ontvangst van de brief heeft [appellant] niets ingebracht. Het hof gaat er daarom vanuit dat deze brief niet is verstuurd, of in ieder geval niet door [de vof] is ontvangen. Dan blijft over de handgeschreven aantekening van [appellant] op de opzeggingsbrief van [de vof] van 26 augustus 2021. Daaruit blijkt dat [appellant] heeft ingestemd met opzegging van de huurovereenkomst door [de vof] met een opzegtermijn van drie maanden, dus per 1 december 2021.
HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere gehuurde in de zin van artikel 7:230a BW”. Artikel 1.2 van deze huurovereenkomst bepaalt dat het gehuurde uitsluitend bestemd is om te worden gebruikt als opslagruimte voor huis en tuinartikelen en niet vergunningsplichtig is. En volgens artikel 1.3 is het de huurder niet toegestaan om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder een andere bestemming aan het gehuurde te geven. Weliswaar is tussen [appellant] en Stekjes een nieuwe huurovereenkomst tot stand gekomen, maar omdat Stekjes het bedrijf van [de vof] heeft voortgezet, en het niet de bedoeling van [appellant] en [de vof] was dat het gehuurde als middenstandsbedrijfsruimte zou worden gebruikt, is het aannemelijk dat het bedrijf dat Stekjes in het gehuurde heeft uitgeoefend evenmin als bedrijf in de zin van artikel 7:290 lid 2 BW kan worden beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van het gehuurde in de loop van de tijd een ander karakter heeft gekregen. [appellant] stelt dat het exploiteren van een webwinkel kwalificeert als de uitoefening van een middenstandsbedrijf in de zin van artikel 7:290 lid 2 BW. Dat is in zijn algemeenheid niet juist. Uit artikel 7:290 lid 2 onder a, slot BW volgt dat in het gehuurde een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig moet zijn. In het geval van een webwinkel zal zo’n lokaal meestal ontbreken. Dat was in het bedrijf van Stekjes niet anders. [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat Stekjes het gehuurde uitsluitend als kantoorruimte en opslagruimte gebruikte en er geen fysieke winkel in het gehuurde aanwezig was. [appellant] heeft wel gesteld dat het regelmatig voorkwam dat klanten het gehuurde bezochten en daar planten kochten, maar dat blijkt niet uit de productie die [appellant] ter ondersteuning van die stelling heeft aangehaald (productie 24 van Stekjes bij conclusie van antwoord). Deze productie bevat een weergave van een gesprek tussen [appellant], [A] en [B]. Daarin stelt [appellant] dat hij regelmatig mensen op het terrein ziet die hij naar Stekjes stuurt. De reactie van [A] daarop is als volgt: “
Oooh, als mensen komen afhalen. Ja, nu niet, nu komen ze eigenlijk niet meer. Er komen nu misschien nog 2 of 3 mensen.” Dit is niet voldoende om te kunnen concluderen dat feitelijk sprake is geweest van een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken, mede ook gelet op het feit dat op de website van Stekjes alleen de mogelijkheid wordt geboden om planten via internet te bestellen en geen verkooplocatie wordt genoemd.
.
7.Beslissing
- bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter van 26 april en 21 juni 2023;
- veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Stekjes begroot op € 6.240,50, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.