ECLI:NL:GHDHA:2025:166

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
BK-23/1238
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) en handelsinkoopwaarde in beschadigde staat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag bpm van € 9.155, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor een BMW X5, waarbij de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat door een taxateur was vastgesteld op € 9.150. De Inspecteur baseerde de naheffingsaanslag op een rapport van DRZ, dat een hogere handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vaststelde. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting werd de deskundigheid van de taxateur van DRZ betwist door de belanghebbende, die stelde dat deze niet onafhankelijk was. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor een hogere schadevergoeding dan door DRZ was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet was gelukt om aan te tonen dat de schade groter was dan het bedrag dat DRZ had vastgesteld. De uitspraak benadrukt de bewijslast van de belanghebbende en de rol van deskundigen in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1238

Uitspraak van 23 januari 2025

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende, (gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
Op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 november 2023, nummer SGR 22/6961.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 9.155 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend, ingekomen bij het Hof op 6 november 2024. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 30 november 2024.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 december 2024. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, met een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 9 november 2020 aangifte bpm ter zake van een BMW X5 xDrive40i High Executive (de auto) gedaan. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 2.410 en is door belanghebbende voldaan. De datum van eerste toelating van de auto is 27 februari 2019.
2.2.
De te betalen bpm is in de aangifte berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). De auto is op 12 oktober 2020 door [naam taxateur] getaxeerd. In het taxatierapport van 9 november 2020 is de historische consumentenprijs van de auto vastgesteld op € 103.279. Op basis van vier referentievoertuigen is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 47.968 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 9.150. Het taxatierapport vermeldt een waardevermindering wegens schade van € 38.818 (€ 47.968 - € 9.150).
2.3.
DRZ heeft op 20 november 2020 een hertaxatie uitgevoerd. DRZ heeft de bevindingen neergelegd in een rapport van 26 november 2020 (het DRZ-rapport). Daarbij heeft DRZ de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 103.880, de netto catalogusprijs (inclusief opties en accessoires) op € 63.344 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 53.847. Het DRZ-rapport vermeldt een waardevermindering wegens schade van € 1.310 (72% van € 1.819). Daarmee komt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 52.537 (€ 53.847 -/- 1.310).
2.4.
De Inspecteur heeft op basis van het DRZ-rapport een naheffingsaanslag bpm opgelegd van € 9.155. Dit is gebaseerd op een handelsinkoopwaarde van € 44.846. Deze waarde is gebaseerd op de door DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde van € 53.847, waarbij vervolgens rekening is gehouden met de bijstelling markt- en dealersituatie en schade van € 1.310.
2.4.
Belanghebbende heeft een zestal kopieën van offertes en facturen overgelegd voor reparaties en onderdelen voor de auto. Het totaal van de op de desbetreffende documenten vermelde bedragen is € 21.503.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
6. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
7. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Schade
8. Eiseres dient tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat sprake is van meer schade dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte en naar verschillende facturen en offertes. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd en overgelegd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan de schadecalculatie van DZR te twijfelen. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Uit de facturen en offertes blijkt onvoldoende duidelijk in hoeverre de daarin genoemde werkzaamheden betrekking hebben op herstel van daadwerkelijke schade aan de onderhavige auto en of, en zo ja, wanneer die werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daarnaast ziet de rechtbank in de omstandigheid dat eiseres, blijkens de inkoopfactuur, de auto zelf heeft gekocht voor € 44.000, een tegenaanwijzing voor de aanwezigheid van de door haar gestelde schade. Eiseres is dan ook niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs. Dat in afwijking van het DRZ-rapport een percentage van 100% van het schadebedrag in aanmerking moet worden genomen, heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt. Haar standpunt dat de leeftijd en de kilometerstand van de auto een percentage van 100% rechtvaardigen, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd.
9. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.
CO2-uitstoot
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de overgang naar de zogenoemde WLTP/NEDC2-methode leidt tot een hogere CO2-uitstootwaarde. Het zwaarder belasten van later ingevoerde auto’s op basis van de NEDC2-uitstoot, terwijl gelijksoortige voertuigen in de heffing zijn betrokken op basis van de NEDC1-methode, leidt tot strijd met artikel 110 VWEU, aldus eiseres.
11. Wanneer de CO2-uitstoot van het te registreren motorvoertuig vaststaat, kan deze niet meer als variabele worden aangevoerd om eerder in Nederland geregistreerde motorvoertuigen met een lagere CO2-uitstoot als soortgelijk te beschouwen in de zin van artikel 110 van het VWEU.[1] Eiseres heeft haar standpunt dat sprake is gelijksoortige voertuigen met een lagere CO2-uitstoot, die enkel veroorzaakt wordt door een andere meetmethode, niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld referentievoertuigen. Eiseres, die de bewijslast heeft, maakt dan ook niet aannemelijk dat er soortgelijke voertuigen met een lagere CO2-uitstoot op basis van de NEDC1-methode op de Nederlandse markt zijn. Van strijd met artikel 110 VWEU is geen sprake.
12. Nu niet is gebleken dat sprake is van gelijksoortige referentievoertuigen, behoeft het betoog van eiseres over de restantvoorraadregeling verder geen behandeling.
13. De onderzoeken waar eiseres naar verwijst kunnen haar niet baten. De conclusies van dergelijke algemene en brede onderzoeken kunnen niet rechtstreeks worden toegepast op de hier in geding zijnde auto.
Vertrouwensbeginsel
14. De uitlatingen van de Staatssecretaris waarop eiseres zich beroept, heeft de Staatssecretaris gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet als uitvoerder van de – uiteindelijk tot stand gekomen – belastingwet. Zoals onder meer volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007[2] kan eiseres aan die uitlatingen dan ook geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek of de door DRZ berekende schade juist is vastgesteld.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot partiële vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.738. Meer subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 3.480. Nog meer subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.489. Meest subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 5.165. Tenslotte concludeert belanghebbende tot het veroordelen van de Inspecteur in de vergoeding van immateriële schade en de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het hoger beroep

Deskundigheid hertaxateur DRZ
5.1.
Belanghebbende stelt dat de hertaxateur niet deskundig is en dat geen sprake kan zijn van een deugdelijk rapport van DRZ. Er is geen enkele aanleiding voor de door belanghebbende niet geconcretiseerde conclusie dat sprake is van ondeskundigheid van de hertaxateur en ondeugdelijkheid van het rapport van DRZ. Bij aangiften bpm waarin gebruik wordt gemaakt van een individuele taxatie, kunnen de indieners worden uitgenodigd het voertuig op een van de locaties van DRZ (Soesterberg, Hoogeveen of Bleiswijk) te tonen. Op deze locaties kan een schouw onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd, door middel van gekwalificeerd personeel van DRZ, goede verlichting en de beschikbaarheid van alle benodigde apparatuur en programmatuur.
Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat
5.2.1.
Op belanghebbende rust de bewijslast om een waardevermindering vanwege schade op grond van artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet bpm) aannemelijk te maken.
5.2.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat schade voor een bedrag van € 38.818 in mindering dient te komen op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en verwijst daartoe naar de in haar opdracht verrichte taxatie van 12 oktober 2020. In het naar aanleiding daarvan opgestelde taxatierapport van 9 november 2020 is het hiervoor vermelde bedrag aan schade opgenomen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat er dusdanige gebreken aan het taxatierapport van belanghebbende kleven, dat dit taxatierapport niet kan dienen en dat, gelet op het rapport onderzoek waardebepaling van DRZ, er weliswaar aanleiding bestaat voor aftrek wegens schade, maar dat dit beperkt dient te blijven tot een schade van € 1.310 (72% van € 1.819).
5.2.3.
Vaststaat dat de auto op 20 november 2020 in vrijwel onbeschadigde staat ter keuring is aangeboden bij DRZ, waardoor niet meer is vast te stellen of de auto in de door belanghebbende gestelde zwaar beschadigde staat verkeerde op 12 november 2020, de dag waarop de aangifte bpm werd gedaan. Het taxatierapport vormt ook los hiervan geen solide basis voor aftrek van schade tot het geclaimde bedrag. De foto’s zijn niet duidelijk en het enkel opsommen van kosten voor onderdelen, arbeid en spuitwerk is niet voldoende. Voorts is opmerkelijk dat belanghebbende € 44.000 exclusief bpm heeft willen betalen voor een auto die volgens haar slechts € 9.150 inclusief bpm waard is. Het Hof accepteert de in het taxatierapport vermelde schade niet.
5.2.4.
Voorts heeft belanghebbende een zestal documenten overgelegd om de door haar subsidiair gestelde schade aannemelijk te maken. Het Hof acht deze documenten, mede gelet op de opmerkingen die de Inspecteur heeft gemaakt, onvoldoende om aannemelijk te maken dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen en dat een hoger bedrag aan schade in mindering dient te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto. Zo zijn alle documenten gedateerd na de datum van aangifte, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat de schade op het moment van aangifte aanwezig was. Na het doen van aangifte moet de auto immers in dezelfde staat worden gehouden, tot DRZ de eigenaar eventueel heeft opgeroepen om de auto te tonen. Dit duurt vijf werkdagen. DRZ heeft de auto inderdaad voor een schouw opgeroepen. Het is dan vreemd dat de schade op de facturen ten tijde van de aangifte op de auto aanwezig was. De schade was hetzij hersteld voor het doen van aangifte, dan wel aanwezig tijdens de schouw van DRZ. Aangezien DRZ de schade niet heeft aangetroffen, moet deze al voor het doen van aangifte zijn hersteld. Eveneens is onduidelijk of de werkzaamheden vermeld in deze documenten schadeherstel of onderhoud betreffen. Voor de documenten gedateerd 26 november 2020 (van de firma [naam 1] ) en 25 februari 2021 (van de firma [naam 2] ) geldt bovendien dat dit offertes betreffen, waarbij geen bewijs is overgelegd dat de geoffreerde werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Ook hierom kunnen deze twee documenten niet dienen als bewijs van schade. Het Hof vindt het kwalijk dat belanghebbende door de vermelding “voldaan per pin” op een van de offertes de indruk heeft willen wekken dat deze zou zijn betaald. De facturen van 18 november 2020 en van 16 december 2020 (van de firma [naam 3] ) met betrekking tot de levering van onderdelen voor de auto zijn gericht aan [A B.V.] en niet aan belanghebbende. Naar zeggen van belanghebbende is [A B.V.] een bevriende garage. Niet gebleken is evenwel dat [A B.V.] kosten heeft doorberekend aan belanghebbende, zodat ongewis is of de werkzaamheden inderdaad zijn uitgevoerd. De facturen van 23 februari 2021 (firma [naam 4] ) en 19 februari 2021 (firma [naam 2] ) betreffen tenslotte werkzaamheden en onderdelen geleverd ver na de datum van aangifte, zodat deze niet in aanmerking kunnen worden genomen. DRZ heeft ook deze gebreken tijdens de schouw niet geconstateerd.
5.2.5.
Het Hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor een verdere waardevermindering ten gevolge van schade en voor een aanpassing van de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W. de Wit, A. van Dongen en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 23 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.