Parketnummers: 09-105842-23 en 16-099978-21 (TUL)
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 september 2023 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder 1, 2, 3, 4 en 5 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts is er beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen alsmede op de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Alphen aan den Rijn opzettelijk één of meerdere ambtena(a)r(en),te weten [slachtoffer 1] (aspirant) en/of [slachtoffer 2] (aspirant) en/of [slachtoffer 3] (hoofdagent) en/of [slachtoffer 4] (brigadier) allen werkzaam bij [slachtoffer 5], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen:
- Ik neuk jou kankermoeder
- jou moeder, ik bef haar
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Alphen aan den Rijn
opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (brigadier) en/of [slachtoffer 3] (hoofdagent)beiden werkzaam bij [slachtoffer 5], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden,
heeft beledigd, door hem/haar/hen in het gezicht te spugen;
3.
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Alphen aan den Rijn
opzettelijk en wederrechtelijk een dienstwagen en/of een spreeksleutel en/of een spreeksleutelhouder en/of een bedieningspaneel, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan Politie [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Alphen aan den Rijn, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen één of meerdere ambtena(a)r(en), [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding en/of ter overbrenging naar het politiebureau door
- zijn arm onder zich te houden en/of
- te spugen in de richting van die ambtena(a)r(en) en/of - zich (telkens) in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin de ambtena(a)r(en) hem trachtte(n) te geleiden;
5.
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer 3] heeft bedreigd met verkrachting, en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door die de [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga mijn piemel in jou doen, geloof me maar. Ik pak jou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is tenlastegelegd. De uitlatingen van de verdachte zijn gelet op de context en omstandigheden waaronder die zijn gedaan niet van dien aard dat zij redelijkerwijs de vrees konden wekken dat de verdachte aan zijn aankondiging daadwerkelijk uitvoering zou geven. De verdachte behoort om deze reden daarvan te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks22 april 2023 te Alphen aan den Rijn opzettelijk
één ofmeerdere ambtena
(a)r
(en
), te weten [slachtoffer 1] (aspirant) en
/of[slachtoffer 2] (aspirant) en
/of[slachtoffer 3] (hoofdagent) en
/of[slachtoffer 4] (brigadier) allen werkzaam bij [slachtoffer 5], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, in
zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem/haar/hun de woorden toe te voegen:
- Ik neuk jou
wkankermoeder
- jou moeder, ik bef haar,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks22 april 2023 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (brigadier) en
/of[slachtoffer 3] (hoofdagent) beiden werkzaam bij [slachtoffer 5], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haarhunbediening, in
zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door
eenfeitelijkhe(i)d
en, heeft beledigd, door
hem/haar/hen in het gezicht te spugen;
3.
hij op
of omstreeks22 april 2023 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een dienstwagen
en/of een spreeksleutel en/of een spreeksleutelhouder en/of een bedieningspaneel, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan Politie [slachtoffer 5]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op
of omstreeks22 april 2023 te Alphen aan den Rijn, zich
met geweld en/of bedreiging met geweld,heeft verzet tegen
één ofmeerdere ambtena
(a)r
(en
), [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding en
/ofter overbrenging naar het politiebureau door
- zijn arm onder zich te houden en
/of
- te spugen in de richting van die ambtenaar(en) en/of
- zich (telkens) in tegengestelde richting te bewegen dan die waarin de ambtena
ar
(en
)hem trachtte
(n
)te geleiden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van politieambtenaren in functie, beschadiging en wederspannigheid bij zijn aanhouding. Door aldus te handelen heeft de verdachte voor wat betreft de beschadiging de benadeelde schade berokkend en overlast bezorgd en voor wat betreft de belediging en de wederspannigheid getoond gebrek te hebben aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door de politie wordt gediend. Bovendien heeft hij, in het bijzonder met het wansmakelijke gedrag zoals onder 2 bewezen verklaard, miskend dat dit openbaar gezag wordt vertegenwoordigd door mensen die hun publiek niet voor het uitkiezen hebben en die ook daarbij aanspraak hebben op behoud van hun waardigheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 28 augustus 2024, waaruit blijkt dat een gevangenisstraf nadelige gevolgen zou hebben voor het traject dat verdachte momenteel bij Lister doorloopt. Verdachte staat onder bewind en heeft bij Lister huisvesting, waarbij hij ook door hen wordt begeleid. Lister spreekt over een positieve gedragsverandering bij de verdachte.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk is, omdat de verdachte daarmee zijn huisvesting en begeleiding door Lister zou verliezen.
Het hof is van oordeel dat hulpverlening voor de verdachte noodzakelijk is en dat daarom bij afweging van de betrokken belangen de continuering daarvan, op de voorgrond moet staan. Alleen om die reden zal het hof niet een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen. Voorts zal het hof aan het voorwaardelijk gedeelte van op te leggen straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Het is aan de verdachte om gebruik te maken van deze hulpverlening. Als hij dat nalaat, is de consequentie dat hij het voorwaardelijk opgelegde strafdeel zal moeten uitzitten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met oplegging van bijzondere voorwaarden, alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 475,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 375,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 4]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 475,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 5]
In het onderhavige strafproces heeft de politie onder de naam “[slachtoffer 5]” zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 368,14.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 368,14 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2021 onder parketnummer
16-099978-21 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
In plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de opgelegde straf zal het hof evenwel - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - een taakstraf voor de duur van 60 uren gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 180, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Betrokkene meldt zich binnen drie dagen bij reclassering Inforsa op de Wittevrouwenkade 6 te
Utrecht. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, voor de duur van de
gedragsinterventie, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Betrokkene neemt actief deel aan de gedragsinterventie Alcohol en geweld of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke
training het precies wordt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de
trainer/begeleider.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 april 2023.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 april 2023.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 april 2023.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 368,14 (driehonderdachtenzestig euro en veertien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 368,14 (driehonderdachtenzestig euro en veertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 april 2023.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2021 met parketnummer 16-099978-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, als voorzitter, mr. Chr.A. Baardman en mr. C.M.M. Oostdam, leden, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 februari 2025.
Mr. C.M.M. Oostdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.