ECLI:NL:GHDHA:2025:1569

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
22-002232-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake mishandeling en vernieling met verwerping van noodweerexces en psychische overmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van mishandeling en vernieling. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de verdachte betoogd dat er sprake was van noodweerexces, omdat de aangever de eerste klap had uitgedeeld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte, die de confrontatie zocht, in de weg staan aan het slagen van dit verweer. Ook het beroep op psychische overmacht werd verworpen, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte handelde onder een onoverkomelijke drang.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en met zijn vingers in de ogen heeft gedrukt, wat leidde tot een veroordeling voor mishandeling en vernieling. De straf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft ook opgemerkt dat eventuele vreemdelingenrechtelijke gevolgen van de veroordeling niet van invloed zijn op de strafoplegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002232-24
Parketnummer: 09-208994-22
Datum uitspraak: 25 juli 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 juni 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren in de [land] op [geboortedatum] 2000,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer]heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd te slaan en/of met beide vingers (hard) in de ogen van die [slachtoffer] te duwen;
2.
hij op of omstreeks 17 augustus 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een bril, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de opgelegde straf, en dat aan de verdachte een geldboete ter hoogte van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis wordt opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks17 augustus 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer]heeft mishandeld door die
[slachtoffer]meermalen
, althans eenmaaltegen het hoofd te slaan en
/ofmet beide vingers
(hard)in de ogen van die
[slachtoffer]te duwen;
2.
hij op
of omstreeks17 augustus 2022 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een bril,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op noodweerexces
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat aan de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, omdat de aangever degene was die als eerste een klap aan de verdachte heeft gegeven.
Het hof gaat bij de beoordeling van dit verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op enig moment kort vóór 17 augustus 2022 zijn de verdachte en [slachtoffer](hierna: de aangever) elkaar tegengekomen. Tijdens die ontmoeting heeft de verdachte een flesje water naar de aangever gegooid. Hij was boos op de aangever omdat deze langs hem liep en hem negeerde. Op 17 augustus 2022 kwamen zij elkaar weer tegen en toen heeft de verdachte tegen de aangever gezegd dat de aangever wel blij zou zijn dat de verdachte dit keer geen flesje bij zich had. Vervolgens heeft de verdachte de bril van de aangever afgepakt dan wel van zijn neus getikt. Daarop heeft de aangever de verdachte een klap gegeven. De verdachte heeft vervolgens de aangever naar de grond gewerkt en hem meerdere vuistslagen gegeven tegen zijn hoofd. Daarbij heeft verdachte zijn vingers in de ogen van de aangever gedrukt. De verdachte is door omstanders van de aangever afgetrokken en is vervolgens weggelopen.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte die aan het handelen van de aangever zijn voorafgegaan, in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer en daarmee ook op een beroep op noodweerexces. Door zijn opmerking over het flesje – bezien in het licht van het eerdere voorval waarbij hij een flesje naar de aangever had gegooid- en door aan de bril van de aangever te zitten, heeft de verdachte willens en wetens de confrontatie met de aangever gezocht en een gewelddadige reactie van de aangever -het geven van een klap - uitgelokt door hem te provoceren. Hierop stuit een beroep op noodweer en noodweerexces reeds af.
Beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij handelde uit psychische overmacht. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een trauma heeft van een eerdere mishandeling, dat hij net een therapiesessie achter de rug had, dat hij een herbeleving had van die eerdere mishandeling en dat hij een kwetsbaar persoon is.
Het hof overweegt dat van psychische overmacht sprake is bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte destijds kampte met psychische problematiek en dat hij die dag een afspraak voor een traumabehandeling had. Gelet op hetgeen hierboven is beschreven over hetgeen was voorafgegaan aan de onderhavige confrontatie, en gelet op het handelen van de verdachte zoals bewezen is verklaard, is het hof evenwel van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte voortkwam uit een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. De verklaring van de verdachte tegenover de politie, inhoudende dat het zelfverdediging was, sterkt het hof in dit oordeel.
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een man die hij van vroeger kende fors mishandeld door hem op de openbare weg meermalen op het hoofd te slaan en met zijn vingers in de ogen te drukken. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Daarnaast heeft hij gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt door dit geweld toe te passen op de openbare weg, waarvan meerdere mensen getuige waren. Ook heeft de verdachte de bril van het slachtoffer vernield.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Voor zover door de raadsman is aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke straf betekent dat de verdachte zijn verblijfsvergunning kwijtraakt, gaat het hof daaraan voorbij. Het hof acht geenszins vaststaan dat de verdachte bij oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete zijn verblijfsvergunning zal verliezen. De door de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt overgelegde passage uit de Vreemdelingencirculaire 2000 gaat over
niet verleningvan een verblijfsvergunning en niet over intrekking of niet verlenging. Voor zover de raadsman zich ter terechtzitting heeft beroepen op andersluidend beleid van de IND, was het aan hem om dat te onderbouwen.
Ten overvloede merkt het hof op dat ook wanneer oplegging van een geldboete in de onderhavige zaak zou leiden tot het verlies van de verblijfsvergunning, het hof niet tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De verdachte is eerder veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf en kan geacht worden op de hoogte te zijn van de consequenties van veroordelingen wegens misdrijven voor zijn verblijfsvergunning. Met het plegen van het bewezenverklaarde misdrijf heeft hij eventuele vreemdelingenrechtelijke consequenties dan ook op de koop toe genomen. Deze komen, naast de strafrechtelijke, voor rekening en risico van de verdachte. Voorts is het hof van oordeel dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde van dien aard is dat niet volstaan kan worden met een andere sanctie dan de onvoorwaardelijke geldboete die door het hof wordt opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout als voorzitter, mr. B.W. Mulder en mr. J.P.G. du Chatinier, leden, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 juli 2025.
Mr. B.W. Mulder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.