ECLI:NL:GHDHA:2025:15

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
200.321.064/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering en ontbinding huurovereenkomst in geschil tussen huurder en verhuurder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en de verhuurder, Metterwoon Vastgoed B.V. [appellant] huurt sinds 1 januari 2005 een woning van Metterwoon en heeft meerdere gebreken in de woning gemeld. Hij vordert huurprijsvermindering vanwege deze gebreken, terwijl Metterwoon de huurovereenkomst wil ontbinden wegens huurachterstand. Het hof heeft op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de vordering van [appellant] tot huurprijsvermindering werd afgewezen. Het hof oordeelde dat [appellant] Metterwoon niet in de gelegenheid heeft gesteld de gebreken te herstellen, en dat de huurachterstand niet ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te ontbinden. De procedure in hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de kantonrechter van 14 juli 2022, waarin de vordering van [appellant] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in het principaal appel, terwijl Metterwoon in de kosten van het incidenteel appel werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de juridische principes rondom huurprijsvermindering en de verplichtingen van zowel huurder als verhuurder in het geval van gebreken aan de huurwoning.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.321.064/02
Zaaknummer rechtbank : 8971939 RL EXPL 21-759
Arrest van 21 januari 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Biemond, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Metterwoon Vastgoed B.V.,
gevestigd in Den Haag,
verweerster in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.A.S. Wiesmeier-van der Brugge, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellant] en Metterwoon.

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] huurt een woning van Metterwoon. In de woning waren meerdere gebreken aanwezig. [appellant] vordert huurprijsvermindering in verband met die gebreken. Metterwoon op haar beurt wil dat de huurovereenkomst wordt ontbonden wegens een huurachterstand.
1.2
Het hof wijst de vordering van [appellant] af omdat hij Metterwoon niet in de gelegenheid heeft gesteld de gebreken te herstellen. [appellant] moet de huurachterstand voldoen, maar in de omstandigheden van het geval vindt het hof de huurachterstand niet voldoende ernstig om de huurovereenkomst te ontbinden.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022;
  • het arrest van dit hof van 28 februari 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 april 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant], met één bijlage;
  • de memorie van antwoord van Metterwoon, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant];
  • de akte van Metterwoon.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] huurt sinds 1 januari 2005 de woning aan de [adres] (hierna: de woning) van (inmiddels) Metterwoon tegen een maandelijks verschuldigde huurprijs van ten tijde van de inleidende dagvaarding € 397,78 en thans € 419,54.
3.2
Op 14 februari 2018 heeft [appellant] bij Metterwoon melding gemaakt van gebreken aan de woning.
3.3
Op 28 juni 2018 heeft [appellant] bij de huurcommissie een verzoek tot tijdelijke huurprijsverlaging ingediend vanwege de vermindering van het woongenot door ernstige onderhoudsgebreken.
3.4
Op 12 april 2019 heeft de huurcommissie uitspraak gedaan en geoordeeld dat sprake is van ernstige gebreken. In de uitspraak staat verder onder meer:
(...) In principe zou de huurprijs in verband met deze gebreken tijdelijk verlaagd kunnen worden. De Huurcommissie is het echter eens met de verhuurder dat op dit moment in de woning van de huurder er onvoldoende ruimte is om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De Huurcommissie zal daarom de huurprijs per l maart 2018 bevriezen. Dat betekent dat de huurprijs vanaf 1 maart 2018, zolang de gebreken niet hersteld zijn, niet mag worden verhoogd. (...)
3.5
Op 21 oktober 2019 is de uitspraak verzonden aan [appellant] en Metterwoon. Deze uitspraak is niet op grond van het bepaalde in artikel 7:262 lid 1 BW door een van partijen aan de rechter voorgelegd.
3.6
Bij brief van 27 november 2019 heeft Metterwoon [appellant] laten weten bereid te zijn tot het herstel van de gebreken over te gaan. Zij heeft [appellant] verzocht om schriftelijk in te stemmen met enkele voorwaarden, die er samengevat op neerkomen dat de woning voldoende opgeruimd is om de werkzaamheden te kunnen verrichten. [appellant] heeft op die brief niet (schriftelijk) gereageerd.
3.7
Bij brief van 9 maart 2020 heeft de advocaat van [appellant] Metterwoon gesommeerd de gebreken in de woning te herstellen. Metterwoon heeft daarop bij brief van 27 maart 2020 gereageerd. In die brief is onder meer opgenomen dat een medewerker op 19 februari 2020 met instemming van [appellant] foto’s van de situatie in de woning heeft gemaakt, en dat de woning onvoldoende is opgeruimd om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Vervolgens is een nadere correspondentie gevolgd. Op 11 juni 2020 schreef Metterwoon opnieuw dat in de woning onvoldoende werkruimte was om de werkzaamheden uit te voeren. Ook daarna is nader gecorrespondeerd, maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid. Op het verzoek van Metterwoon, bij brief van 26 oktober 2020, om foto’s te sturen van de situatie in de woning is door de advocaat van [appellant] niet ingegaan.
3.8
Op 31 mei 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de kantonrechter. Partijen zijn toen het volgende overeengekomen:
1.
Metterwoon zet binnen één week na heden een opdracht uit bij haar aannemer voor de bij partijen bekende werkzaamheden aan de badkamer en keuken. Zodra Metterwoon bekend is wanneer de werkzaamheden vermoedelijk zullen aanvangen, brengt zij [appellant] daarvan op de hoogte. [appellant] zal ervoor zorgdragen dat de badkamer, keuken en gang zeven dagen voor de geplande aanvangsdatum geheel leeg (inclusief verwijderen accessoires van de muren) zijn.
2.
[appellant] zal tijdens de werkzaamheden niet in de woning verblijven.
3.
Metterwoon betaalt aan [appellant] een bedrag van € 45,- per dag voor iedere dag dat de werkzaamheden aan het gehuurde plaatsvinden en [appellant] elders dient te verblijven.
4.
Betaling zal plaatsvinden zeven dagen voorafgaand aan iedere week dat er werkzaamheden plaatsvinden door overboeking naar bankrekeningnummer (…) ten name van [naam], onder vermelding van "[appellant]".
5.
Met ingang van de datum van oplevering van het gehuurde aan [appellant] vervalt de bevriezing van de huurprijs.
6.
Met ingang, van de datum van oplevering van het gehuurde heeft [appellant] twee maanden de tijd om de woning (alle vertrekken) op te ruimen, in die zin dat alle kamers vrij toegankelijk zijn en de vloeren leeg en ontruimd zoals bij een behoorlijk gebruik gebruikelijk is.
7.
Metterwoon zal na afloop van de in punt 6 genoemde termijn contact opnemen met [appellant] ten behoeve van een inspectie van de woning. [appellant] zal daaraan meewerken en Metterwoon de toegang tot de woning verschaffen.
8.
Met ingang van heden zal [appellant] de huur niet langer opschorten. Partijen zullen te zijner tijd bekijken of zij in onderling overleg een afspraak over de eerdere opschortingen kunnen maken of dat daar nog een oordeel van de kantonrechter nodig is.
9.
De procedure wordt in afwachting van het voorgaande aangehouden tot 2 november 2021 voor bij voorkeur gezamenlijke uitlating van partijen.
3.9
De gebreken zijn in het najaar van 2021 door Metterwoon hersteld.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellant] heeft Metterwoon gedagvaard. Na de bereikte schikking op 31 mei 2021 heeft hij zijn eis gewijzigd en gevorderd dat, samengevat, de kale huurprijs van de woning met ingang van 1 maart 2018 wordt verlaagd tot € 159,11 totdat de gebreken zijn hersteld. Verder heeft hij gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij recht heeft op betaling van € 1.665,- althans € 1.035,- voor het verblijf elders tijdens de werkzaamheden aan de woning. Hij vorderde verder dat Metterwoon zou worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4.2
In reconventie heeft Metterwoon, eveneens na wijziging van haar eis, gevorderd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [appellant] wordt veroordeeld de woning te ontruimen en tot betaling van een gebruiksvergoeding tot aan de feitelijke ontruiming. Voorts vorderde Metterwoon dat de bevriezing van de huurprijs zou worden opgeheven per 1 januari 2021 en dat voor recht zou worden verklaard dat gedeeltelijke opschorting van de huur niet meer is toegestaan. Zij vorderde tot slot dat [appellant] zou worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 1.665,52.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding. In reconventie is [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.665,52. De kantonrechter heeft voorts de bevriezing van de huurprijs per 1 juli 2022 opgeheven en de kosten van het geding in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.4
De kantonrechter overwoog daartoe, voor zover in hoger beroep van belang, dat [appellant] ervoor gekozen heeft om ten aanzien van de huurprijsvermindering de procedure bij de huurcommissie te volgen. Hij kan daarna niet dezelfde vordering aan de kantonrechter voorleggen. Ten aanzien van de door Metterwoon gevorderde ontbinding overwoog de kantonrechter dat er weliswaar een huurachterstand is van € 1.665,52, maar dat dit een tekortkoming is die niet voldoende ernstig is om de ontbinding te rechtvaardigen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert in hoger beroep dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat de kale huurprijs over de periode van 9 maart 2020 tot en met 30 november 2021 in die zin wordt verlaagd dat er een totale huurkorting van € 4.874,69 zal zijn en dat Metterwoon wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
5.2
Metterwoon heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij vordert, naar het hof begrijpt, dat de huurovereenkomst alsnog wordt ontbonden en dat [appellant] wordt veroordeeld de woning te ontruimen. Zij vordert verder dat [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

6.1
Het hof stelt voorop dat het oordeel van de kantonrechter over de door [appellant] gevorderde vergoeding van € 45,- per dag op grond van de vaststellingsovereenkomst van 31 mei 2021 niet door enige grief is bestreden. Dat deel van de vordering van [appellant] ligt in hoger beroep dus niet meer voor.
6.2
Evenmin is door [appellant] een grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de huurprijs per 1 juli 2022 weer kan worden verhoogd. Het hof zal daarvan, waar relevant, dus uitgaan.
6.3
Het hof passeert de opmerking van [appellant] dat al zijn processtukken uit eerste aanleg als ingelast en herhaald in de memorie van grieven moeten worden beschouwd. Die opmerking voldoet niet aan de eisen die aan een grief zijn te stellen.
Het systeem van de artikelen 7:257 jo 7:262 BW
6.4
Indien een woning gebreken heeft, kan de huurder aanspraak maken op huurprijsvermindering (artikel 7:207 lid 1 BW). Wanneer het gaat om gebreken als bedoeld in artikel 7:241 BW kan de huurder op grond van het bepaalde in artikel 7:257 lid 2 BW, in plaats van zijn vordering in te stellen bij de rechter, de huurcommissie vragen een uitspraak te doen over de vermindering van de huurprijs.
6.5
In artikel 7:262 lid 1 BW is bepaald dat wanneer de huurcommissie een uitspraak heeft gedaan op onder meer een verzoek op grond van artikel 7:257 lid 2 BW, de huurder en de verhuurder worden geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat een afschrift van de uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Tegen de uitspraak van de rechter is in dat geval geen hogere voorziening toegelaten.
6.6
In de memorie van toelichting op deze artikelen is de volgende passage opgenomen (Kamerstukken II 1997-1998 26 089, nr. 3, p. 47):
Heeft de huurder een keuze gemaakt en is eenmaal op grond van bepaalde feiten een procedure, hetzij bij de kantonrechter, hetzij bij de huurcommissie gestart, dan kan de huurder met betrekking tot dezelfde feiten na afloop van de procedure niet alsnog voor de andere procedure kiezen. Het moet immers niet zo zijn dat de huurder als hij van de huurcommissie en de kantonrechter op grond van de artikelen 257, lid 2, en 262 een uitspraak heeft verkregen, hij nog eens een kantongerechtprocedure op grond van de artikelen 207 en 257 lid 1 kan beginnen, en omgekeerd.
6.7
Dit betekent dat een huurder die ervoor gekozen heeft de procedure bij de huurcommissie te volgen om huurprijsvermindering te krijgen, niet daarna op grond van dezelfde feiten en omstandigheden een procedure bij de kantonrechter kan beginnen om hetzelfde resultaat te bewerkstelligen. Voor zover [appellant] met zijn grieven iets anders betoogt, is dit onjuist.
De door [appellant] gevorderde huurprijsvermindering in het principaal appel
6.8
Bij beoordeling van de door [appellant] gevorderde huurprijsvermindering neemt het hof tot uitgangspunt dat geen van partijen het oordeel van de huurcommissie op grond van het bepaalde in artikel 7:262 lid 1 BW aan de kantonrechter heeft voorgelegd. Dat betekent dat [appellant] en Metterwoon worden geacht te zijn overeengekomen wat in de uitspraak is neergelegd. In dit specifieke geval betekent dit dat zij worden geacht te zijn overeengekomen dat er weliswaar gebreken zijn, maar dat een vermindering van de huurprijs niet op zijn plaats is omdat [appellant] Metterwoon belemmert om die gebreken te herstellen. Voorts betekent het dat partijen geacht worden te zijn overeengekomen dat de huurprijs vanaf 1 maart 2018 niet mag worden verhoogd, totdat de gebreken zijn hersteld.
6.9
Aangezien [appellant] aan zijn vordering bij de huurcommissie ten grondslag legde dat er gebreken in de woning waren en dat hij daarom verlaging van de huurprijs vorderde, heeft de uitspraak te gelden als een uitspraak op grond van artikel 7:257 lid 2 BW. Voor zover de grieven iets anders betogen, is dit onjuist. Dat de door [appellant] in stand gehouden belemmering om de woning te herstellen is te kwalificeren als schuldeisersverzuim, doet hier niet aan af.
6.1
Daarmee is niet gezegd dat de uitspraak van de huurcommissie voor altijd geldt. Niet alleen is deze ten aanzien van de bevriezing van de huurprijs tijdelijk tot het moment waarop de gebreken zijn hersteld. [appellant] zou bovendien een nieuw oordeel hebben kunnen vragen op het moment waarop hij Metterwoon in de gelegenheid had gesteld de gebreken te herstellen, maar Metterwoon dat toch niet deed. Tot het moment waarop de belemmering is weggenomen heeft echter op grond van de uitspraak van de huurcommissie te gelden dat partijen zijn overeengekomen dat er geen huurprijsvermindering zal plaatsvinden.
6.11
De vordering van [appellant] strekt ertoe dat een huurprijsvermindering wordt toegekend vanaf 9 maart 2020. Deze vordering wijkt af van de in eerste aanleg ingestelde vordering, die van een startdatum van 1 maart 2018 uitging en waarover de kantonrechter heeft geoordeeld. Anders dan [appellant] in zijn toelichting op grief 1 stelt, is uit het petitum zoals dat is geformuleerd in zijn akte wijziging van eis in eerste aanleg niet af te leiden dat hij destijds al zijn vordering had gewijzigd. Wat daar ook van zij, het hof zal in ieder geval uitgaan van de vordering zoals die in hoger beroep is geformuleerd. Die vordering zou kunnen slagen als komt vast te staan dat op 9 maart 2020 was voldaan aan de voorwaarde dat de belemmering die [appellant] voor het herstel had veroorzaakt (het opruimen van de woning), was opgelost. Over die situatie en de periode vanaf 9 maart 2020 heeft de huurcommissie immers niet geoordeeld. Het hof is echter van oordeel dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat Metterwoon vanaf 9 maart 2020 in de gelegenheid was de gebreken op te lossen.
6.12
Metterwoon heeft haar bereidheid om de gebreken op te lossen al bij brief van 27 november 2019 uitgesproken. Zij heeft daaraan enkele voorwaarden verbonden die aansluiten bij het oordeel van de huurcommissie en die zij daaraan dus mocht verbinden. [appellant] heeft daarop niet instemmend gereageerd, ook niet in de latere correspondentie. Namens [appellant] is wel aangedrongen op herstel, maar niet gebleken is dat hij eerder dan tijdens de mondelinge behandeling van 31 mei 2021 aannemelijk heeft gemaakt dat de woning inmiddels was opgeruimd. Dat betekent dat de situatie waarover de huurcommissie heeft geoordeeld tot dat moment is blijven bestaan en dat er voor een door de rechter te bepalen huurprijsvermindering over die periode dus geen ruimte is.
6.13
Voor de periode vanaf 31 mei 2021 hebben partijen tijdens de zitting een regeling getroffen die erop neerkomt dat aan [appellant] een dagvergoeding wordt voldaan voor de tijd dat hij tijdens het herstel niet in de woning kan verblijven. In deze procedure is namens [appellant] erkend dat het gevorderde herstel vervolgens is uitgevoerd en het hof moet ervan uitgaan dat uitvoering is gegeven aan de getroffen financiële regeling zoals door de kantonrechter beoordeeld. Per saldo bestaat er dus geen aanspraak op een huurprijsvermindering.
6.14
Dat Metterwoon haar verweer heeft laten varen, kan het hof niet afleiden uit de eigen processtukken waarnaar [appellant] verwijst (bovenaan vierde blad memorie van grieven). De conclusie van antwoord in reconventie heeft bovendien als datum 31 mei 2021, de datum dus van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Het hof is er hiervoor van uitgegaan dat op die datum herstel mogelijk was en dat partijen daarover daarom op dat moment afspraken hebben gemaakt. De stelling dat herstel al eerder mogelijk was is alleen relevant als dit eerder ook voor Metterwoon kenbaar was. Dat dit het geval was heeft [appellant] niet voldoende onderbouwd gesteld. Het bewijsaanbod op blad 4 van de memorie van grieven wordt daarom, voor zover relevant, gepasseerd. Het hof volgt ook niet de stelling van [appellant] dat Metterwoon vanaf 9 maart 2020 nimmer kenbaar heeft gemaakt wat er precies diende te gebeuren in de woning om herstel mogelijk te maken. Uit de correspondentie zoals weergegeven onder 3.7 alsmede uit de vaststellingsovereenkomst volgt immers dat de woning zodanig opgeruimd dan wel leeg gemaakt moest worden dat er voldoende werkruimte was.
6.15
De vordering van [appellant] kan al hierom niet slagen. De (overige) verweren van Metterwoon, waaronder het verweer dat [appellant] op grond van de vaststellingsovereenkomst niet-ontvankelijk moet worden verklaard, kunnen daarom onbesproken blijven. Het hof onderschrijft in het verlengde van het oordeel dat de vordering niet kan slagen het oordeel van de kantonrechter over de proceskosten. Nu moet worden aangenomen dat [appellant] zelf het herstel heeft belemmerd, is niet in te zien waarom de proceskostenveroordeling anders had moeten luiden vanwege het feit dat [appellant] oorspronkelijk ook herstel van de gebreken had gevorderd.
6.16
[appellant] heeft nog aangevoerd dat de huurcommissie niet heeft geoordeeld over het gebrekkige plafond in de keuken, omdat dit gebrek na de uitspraak van de huurcommissie is ontstaan. Metterwoon heeft er terecht op gewezen dat moet worden aangenomen dat ook het herstel van dit gebrek niet mogelijk was tot 31 mei 2021. Tegen de achtergrond van hetgeen de huurcommissie heeft besloten, heeft het hof geen aanleiding hier anders over te oordelen. Het hof passeert het betoog van [appellant] dat uit het feit dat het plafond kon worden gesloopt, moet worden afgeleid dat er genoeg ruimte was om werkzaamheden te verrichten. Kennelijk is het plafond verwijderd toen er een lekkage was bij de bovenbuurman. Een lekkage vereist over het algemeen directe actie en het slopen van een plafond is iets anders dan het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan de door de huurcommissie genoemde gebreken.
6.17
Het voorgaande betekent dat de grieven in het principaal appel falen. [appellant] moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De door Metterwoon gevorderde ontbinding in het incidenteel appel
6.18
Het incidenteel appel strekt ertoe dat de huurovereenkomst alsnog wordt ontbonden. Uit hetgeen in het principaal appel is overwogen volgt dat er geen huurprijsvermindering kan worden toegepast, zodat vaststaat dat de kantonrechter had te oordelen over een huurachterstand van € 1.665,52. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval sprake is van een tekortkoming die de ontbinding niet rechtvaardigt. Vast staat immers dat [appellant] geruime tijd in een woning met gebreken heeft gewoond. Dat is weliswaar deels aan hemzelf te wijten, maar hij zal niettemin slechts een beperkt huurgenot hebben gehad. Dat hij de huurachterstand inzet van dit geding heeft gemaakt, acht het hof daarom niet onbegrijpelijk. Het hof neemt verder in aanmerking dat [appellant] kennelijk (en afgezien van de verhoging die na het vonnis is doorgevoerd en die door [appellant] te laat is voldaan) verder steeds de huur stipt heeft voldaan en thans ook weer stipt voldoet. Ontruiming van de woning zou voor [appellant], die op hoge leeftijd is, ernstige gevolgen hebben, terwijl niet direct duidelijk is waarom het voor Metterwoon bezwaarlijk is de huurovereenkomst voort te zetten.
6.19
De grief in het incidenteel appel faalt daarom. Grief 2 is ingesteld onder de voorwaarde dat alsnog de ontruiming wordt toegewezen. Aan die voorwaarde is niet voldaan. Metterwoon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel.
Conclusie en proceskosten
6.2
De conclusie is dat het vonnis, voor zover het in hoger beroep is voorgelegd, moet worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in het principaal appel en Metterwoon zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in het incidenteel appel.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van Metterwoon tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en € 1.214,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [appellant] niet binnen veertien dagen na het verschuldigd zijn heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na datum van dit arrest heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,- vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • veroordeelt Metterwoon in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 607,- aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten;
  • bepaalt dat als Metterwoon niet binnen veertien dagen na datum van dit arrest heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Metterwoon de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling in het principaal appel uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, A.F.H. ten Brummelhuis en M.P.J. Ruijpers en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.