ECLI:NL:GHDHA:2025:148

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
BK-24/616
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot proceskostenveroordeling in hoger beroep inzake informatiebeschikking door de Inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een informatiebeschikking van de Inspecteur van de Belastingdienst werd behandeld. De informatiebeschikking betrof de jaren 2005 en 2006 en was genomen op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Belanghebbende trok het hoger beroep in op 9 januari 2025 en verzocht het Hof om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De Inspecteur betwistte dit verzoek en stelde dat belanghebbende geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat de noodzaak tot het instellen van hoger beroep voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende zelf. Het Hof heeft geen zitting gehouden, omdat partijen geen verzoek tot mondelinge behandeling hebben ingediend. Het Hof heeft het verzoek van belanghebbende om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de noodzaak tot hoger beroep voortkwam uit het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens door belanghebbende. De uitspraak van het Hof werd op 5 februari 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/616

Uitspraak van 5 februari 2025

op het verzoek van:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: L.J.M. Stortelder)
om

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
te veroordelen in de proceskosten naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 mei 2024, nummer SGR 23/3563.

Procesverloop in verband met het verzoek

1.1.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van de Rechtbank inzake de aan belanghebbende voor de jaren 2005 en 2006 gegeven informatiebeschikking op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.2.
Belanghebbende heeft het hoger beroep bij bericht van 9 januari 2025 ingetrokken en daarbij het Hof verzocht de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
1.3.
De Inspecteur heeft op 15 januari 2025 gereageerd op het verzoek van belanghebbende.
1.4.
Een onderzoek ter zitting van het verzoek heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen één week na verzending van het bericht laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2005 (dagtekening 15 juni 2021) en 2006 (30 maart 2022) navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (de navorderingsaanslagen) opgelegd.
2.1.2.
Belanghebbende heeft op respectievelijk 9 juli 2021 en 29 april 2022 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen.
2.2.1.
De Inspecteur heeft met dagtekening 21 juni 2022 ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking genomen voor de jaren 2005 en 2006 ten behoeve van de behandeling van het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen.
2.2.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2023 het tegen de informatiebeschikking gemaakte bezwaar afgewezen.
2.3.
De Rechtbank heeft - voor zover in deze procedure van belang - het tegen de informatiebeschikking ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.4.1.
Belanghebbende heeft op 14 juni 2024 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
2.4.2.
Belanghebbende heeft op 5 juli 2024 en 26 augustus 2024 de in de informatiebeschikking gestelde vragen beantwoord.
2.5.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2024 het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen toegewezen en de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd.

Beoordeling van het verzoek

3.1.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Inspecteur stelt dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. De Inspecteur voert aan dat de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend is voortgevloeid uit de handelwijze van belanghebbende, aangezien de gevraagde gegevens niet in een eerder stadium zijn verstrekt. Volgens de Inspecteur is geen sprake van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a Awb omdat de informatiebeschikking op het moment van geven terecht is genomen.
3.2.
Op grond van de artikelen 8:75a en 8:108 Awb kan een bestuursorgaan worden veroordeeld in de proceskosten in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift tegemoet is gekomen. Van tegemoetkomen zoals bedoeld in artikel 8:75a Awb is sprake indien het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd (ABRvS 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1754).
3.3.1.
Vooropgesteld wordt dat de hogerberoepsprocedure, die door intrekking van het hoger beroep door belanghebbende is geëindigd, zag op de gegeven informatiebeschikking. Het verzoek kan dus slechts worden toegewezen voor zover het proceskosten betreft die belanghebbende heeft gemaakt in de (hoger)beroepsprocedure die ziet op de informatiebeschikking.
3.3.2.
Vast staat dat belanghebbende in de fase van het hoger beroep in de procedure ten aanzien van de informatiebeschikking de daarin over de jaren 2005 en 2006 gestelde vragen heeft beantwoord en daarmee alsnog volledig uitvoering heeft gegeven aan de informatiebeschikking. Als gevolg hiervan heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2024 het tegen de navorderingsaanslagen gemaakte bezwaar toegewezen en de navorderingsaanslagen vernietigd. Op grond van het bepaalde in artikel 52a, lid 3, AWR is de informatiebeschikking ten gevolge van de genomen beschikking (de uitspraak op bezwaar van 5 november 2024) van rechtswege vervallen. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend is voortgevloeid uit de handelwijze van belanghebbende zelf, nu de gevraagde gegevens niet in een eerder stadium zijn verstrekt. Verder kan niet worden geconcludeerd dat de Inspecteur aan het standpunt van belanghebbende over de informatiebeschikking is tegemoetgekomen. Daarom is geen sprake is van tegemoetkomen in de onder 3.2 bedoelde zin.
3.4.
Gelet op het voorgaande ziet het Hof geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Het verzoek van belanghebbende wordt afgewezen.

Beslissing

Het Gerechtshof wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Postema, P.J.J. Vonk en I. Reijngoud in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 5 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.