ECLI:NL:GHDHA:2025:1452

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
200.356.870/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over schorsing executie woning en dwangsommen tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen twee ex-echtgenoten, de man en de vrouw, die samen eigenaar zijn van een woning. De voorzieningenrechter had de man eerder de kans gegeven om de woning over te nemen, maar hij heeft deze termijn niet gehaald. De vrouw heeft de woning inmiddels aan een derde verkocht, maar de man is van mening dat dit niet had mogen gebeuren en vraagt om schorsing van de executie van de verkoop en de dwangsommen die aan hem zijn opgelegd. Het hof wijst de vorderingen van de man af en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de man zelf onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de vrouw niet in misbruik van haar bevoegdheid heeft gehandeld door de woning te verkopen. De man had de mogelijkheid om tijdig actie te ondernemen, maar heeft dit nagelaten. De vrouw heeft rechtmatig gehandeld door de woning te verkopen, en de man moet de woning ontruimen. Het hof concludeert dat de vorderingen van de man niet slagen en dat de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.356.870/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/699639 / KG ZA 25-433
Arrest in kort geding van 24 juli 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Soytekin, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Aksü, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna de man en de vrouw.

1.De zaak in het kort

1.1
De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten. Zij zijn samen eigenaar van een woning. De voorzieningenrechter heeft de man in een eerdere procedure twee maanden de tijd gegeven om de woning over te nemen. De man heeft die termijn niet gehaald. De woning is inmiddels aan een derde verkocht, maar nog niet geleverd. Volgens de man had de woning niet aan die derde verkocht mogen worden. Hij wil dat hij alsnog een termijn krijgt om de woning van de vrouw over te nemen. Ook wil hij dat de executie van de aan hem opgelegde dwangsommen wordt geschorst.
1.2
Het hof wijst de vorderingen van de man af en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de spoedappeldagvaarding van 11 juli 2025 tevens memorie van grieven, met bijlagen, waarmee de man in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2025;
  • de memorie van antwoord van de vrouw, met bijlagen.
2.2
Op 21 juli 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op heden.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten van elkaar. Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren, die ten tijde van dit arrest allemaal minderjarig zijn.
3.2
De man en de vrouw zijn samen eigenaar van de woning aan [woningadres] in [woonplaats] (hierna: de woning). Aanvankelijk heeft de vrouw met de kinderen in de woning gewoond. Sinds december 2024 woont de man in de woning.
3.3
De man wil dat de woning aan hem wordt toebedeeld. In een eerdere procedure bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam is die toedeling aan de orde geweest. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 7 februari 2025 (hierna: het Vonnis) het volgende beslist:
“6. De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis, haar medewerking te verlenen aan levering van haar aandeel in de woning, gelegen aan [woningadres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , aan [appellant] , tegen de nog vast te stellen (actuele) taxatiewaarde, waarbij [appellant] de helft van de aan [geïntimeerde] toekomende overbedelingsvergoeding nog niet aan haar hoeft uit te betalen, onder de voorwaarde dat [appellant] binnen één maand na betekening van dit vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt voor het vaststellen van zijn vordering op [geïntimeerde] en, in dat geval, in afwachting van de eindbeslissing in de procedures, in eerste aanleg, in Nederland en in Turkije of totdat partijen samen anders overeenkomen;
6.2.
veroordeelt [appellant] , als hij het aandeel van [geïntimeerde] in de woning, gelegen aan [woningadres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , niet binnen de in 6.1 genoemde termijn kan overnemen tegen de in 6.1. bedoelde taxatiewaarde, om binnen vier weken na het verstrijken van de 6.1 genoemde termijn mee te werken aan de verkoop en levering van de woning, gelegen aan [woningadres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , inhoudende dat:
a. [appellant] samen met [geïntimeerde] een makelaar inschakelt voor het bepalen van de vraag- en laatprijs;
b. [appellant] zijn medewerking verleent aan het te koop zetten van de woning via de makelaar;
c. [appellant] zijn medewerking verleent aan de bezichtigingen van de woning en de sleutel aan de makelaar beschikbaar stelt;
d. [appellant] de adviezen van de makelaar opvolgt aangaande de verkoopprijs;
e. [appellant] de koop-/verkoopovereenkomst ondertekent.
6.3.
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan enig onderdeel van de in 6.2 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.4.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van [appellant] in de koop-/verkoopovereenkomst en de akte van levering als hij niet aan enig onderdeel van de in 6.2 genoemde veroordeling voldoet,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, (…).”
De man heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis zodat de daarin opgenomen veroordelingen definitief zijn geworden.
3.4
De vrouw heeft het Vonnis op 14 februari 2025 aan de man laten betekenen. Bij die betekening is de man aangezegd
“dat bij niet-tijdige voldoening aan het bevel zoals deze is opgenomen in het ten deze betekende vonnis, gerekwireerde een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gerekwireerde niet aan enig onderdeel van de in 6.2 uitgesproken veroordeling voldoet, zulks met een maximum van € 5.000,00.”
3.5
[de makelaar] van Yess Real Estate (hierna: de makelaar) heeft de woning op 17 februari 2025 getaxeerd op € 320.000,-. Zij heeft bij e-mail van 26 februari 2025 aan de advocaat van de man laten weten dat zij het taxatierapport aan partijen heeft verstuurd.
3.6
Bij e-mail van 1 april 2025 heeft de financieel adviseur van de man PlasBossinade (hierna: de notaris) verzocht om een akte van verdeling op te maken. De notaris heeft daarop bij e-mail van 2 april 2025 geantwoord:
“Hartelijk dank voor de opdracht.
Voordat wij de zaak kunnen opstarten ontvang ik graag bijgaande vragenformulieren getekend en ingevuld retour.
Zodra het dossier compleet is zullen wij overgaan tot het opmaken van een concept van de akte van verdeling.”
3.7
Op 14 april 2025 heeft de makelaar de man en de vrouw een e-mail gestuurd met de mededeling dat de in het Vonnis genoemde termijn voor overname van de woning door de man ongebruikt was verstreken, en de vraag om gegevens aan te leveren om de woning in de verkoop te zetten aan derden. De vrouw heeft de makelaar direct haar gegevens gestuurd. De man heeft eveneens op 14 april 2025 op deze e-mail gereageerd met de mededeling dat hij het niet eens is met deze gang van zaken, dat hij nog steeds probeert om de woning op zijn naam te zetten en dat hij de woning daarom niet wil verkopen.
3.8
De advocaat van de man heeft de advocaat van de vrouw bij e-mail van 18 april 2025 verzocht om de (hiervoor in 3.6 genoemde) vragenlijst in te vullen ten behoeve van de notaris. De advocaat van de vrouw heeft de advocaat van de man bij e-mail van 22 april 2025 laten weten dat de vragenlijst is ingevuld en verstuurd naar de notaris. De financieel adviseur van de man heeft het namens hem ingevulde vragenformulier op 28 april 2025 verzonden aan de notaris.
3.9
Bij e-mail van 7 mei 2025 heeft de makelaar de man gewaarschuwd dat de vrouw de woning na 12 mei 2025 zonder toestemming van de man zou mogen verkopen en dat zij daarvoor opdracht zou krijgen op 13 mei 2025.
3.1
De notaris heeft (de advocaat van) de man op 7 mei 2025 bericht dat zij
“van de advocaat van de andere partij[heeft]
begrepen dat de verdeling geen doorgang meer zal vinden, omdat de termijn in het vonnis inmiddels is verstreken.”
3.11
De makelaar heeft de woning te koop gezet op 14 mei 2025. De man heeft een bod op de woning gedaan van € 320.000,- onder voorbehoud van financiering. De vrouw heeft besloten de woning voor € 321.000,- aan een derde te verkopen. De koopovereenkomst is door de vrouw en de derde op 13 juni 2025 ondertekend.
3.12
Op 9 juli 2025 heeft de vrouw een bevel aan de man laten betekenen om binnen twee dagen een bedrag van in totaal € 19.577,53 aan dwangsommen en kosten te betalen.
3.13
De woning moet op 30 juli 2025 worden geleverd. De sleuteloverdracht staat gepland voor 28 juli 2025. Als de woning niet tijdig wordt geleverd moeten partijen een boete van € 32.100,- (10% van de koopsom) aan deze derde betalen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De man heeft de vrouw gedagvaard en samengevat, en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd dat (1) de tenuitvoerlegging van het Vonnis wordt geschorst voor zover het betreft de verlening van een machtiging aan de vrouw om de woning aan een derde te verkopen en leveren, en voor wat betreft de executie van de dwangsommen; (2) de man een aanvullende termijn krijgt om de vrouw alsnog uit te kopen en de woning op zijn naam te zetten; (3) de vrouw wordt verboden de woning te betreden; en (4) de vrouw de zorgregeling met betrekking tot de kinderen nakomt op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
4.2
De vrouw heeft op haar beurt tegenvorderingen ingesteld, die echter door de voorzieningenrechter zijn afgewezen. Deze spelen in hoger beroep geen rol meer.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vrouw verboden om de woning te betreden totdat de woning goederenrechtelijk is overgedragen aan een derde, behoudens na uitdrukkelijke toestemming van de man, de hiervoor genoemde vorderingen 1, 2 en 4 van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De man heeft zijn eis deels gewijzigd en ter zitting de vordering die betrekking had op de nakoming van de omgangsregeling ingetrokken. De man vordert nu samengevat:
I. schorsing van de executie van het Vonnis voor zover het betreft de verlening van een machtiging aan de vrouw tot verkoop en levering van de woning, alsmede opheffing/schorsing van de executie tot dwangsommen;
II. de vrouw te bevelen dat zij slechts tot verkoop mag overgaan indien de man binnen een redelijke termijn geen uitvoering geeft aan zijn verplichting tot overname van de woning en uitkoop van de vrouw;
III. de vrouw te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit arrest alle medewerking te verlenen om de totstandkoming van de overname van de woning door de man voor de taxatiewaarde van € 320.000,- te realiseren;
IV. de vrouw te verbieden om de woning te betreden totdat de woning goederenrechtelijk is overgedragen aan de man of een derde;
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De man stelt met zijn grief het gehele geschil in conventie aan de orde. Het hof zal hierna per onderwerp beoordelen of de grief van de man slaagt. Het hof stelt daarbij voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de man spoedeisend belang heeft bij dit hoger beroep.
Maakt de vrouw misbruik van haar bevoegdheid door de woning aan een derde te verkopen en te leveren?
6.2
Uitgangspunt bij de beoordeling is het vonnis van de voorzieningenrechter van 7 februari 2025. De man heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en de termijn daarvoor is ook verstreken. In beginsel mag de vrouw het vonnis ten uitvoer leggen. Dat is alleen anders indien zij misbruik van haar bevoegdheid maakt in de zin van artikel 3:13 BW. Daarvan kan sprake zijn indien het vonnis een kennelijke juridische of feitelijke misslag bevat, of na het vonnis nieuwe feiten en omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand voor de man doen ontstaan.
6.3
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man de woning niet binnen de in nummer 6.1 van het Vonnis gestelde termijn heeft overgenomen. De man stelt echter dat die termijn veel te kort was en bovendien pas had moeten ingaan na ontvangst van het taxatierapport van de woning. Voor zover de man daarmee bedoelt dat dit een kennelijke misslag was, faalt dat betoog. De voorzieningenrechter heeft immers uitdrukkelijk overwogen dat [appellant] voortvarender had kunnen handelen en heeft daarom een termijn van twee maanden redelijk geacht. Als de man het op dit punt oneens was met het Vonnis, had hij daartegen hoger beroep moeten instellen.
6.4
Verder stelt de man dat hij alles in het werk heeft gesteld om de in nummer 6.1 van het Vonnis gestelde termijn te halen en dat het in elk geval deels aan de vrouw te wijten is dat deze termijn niet is gehaald. Het hof verwerpt deze stelling. Het hof is voorshands van oordeel dat de man zelf onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. De man heeft op 26 februari 2025 het taxatierapport doorgestuurd aan zijn financieel adviseur, maar vervolgens is het stil gebleven tot 1 april 2025. Toen pas heeft de financieel adviseur van de man de notaris opdracht gegeven een akte van verdeling op te stellen. De man heeft ter zitting toegelicht dat hij de hele maand maart 2025 in overleg is geweest met zijn hypotheekadviseur, maar het is onduidelijk gebleven waarom dit zo lang heeft geduurd, en waarom niet parallel het traject met de notaris kon worden opgestart. Voor zover aangenomen moet worden dat dit te maken heeft gehad met zijn nieuwe arbeidscontract, moet dit voor zijn rekening komen. Nadien heeft de man bovendien verdere vertraging laten ontstaan. De notaris heeft (de financieel adviseur van) de man op 2 april 2025 verzocht om een vragenformulier in te vullen. (De advocaat van) de man heeft dit formulier pas op 18 april 2025 doorgestuurd aan de vrouw - die dit vervolgens op 22 april 2025, dus binnen enkele dagen geretourneerd heeft - en heeft het formulier zelf pas op 28 april 2025 ingevuld teruggestuurd. Ook voor deze verdere vertraging heeft de man geen voldoende verklaring gegeven. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat hij op enig moment aan de financieel adviseur, de hypotheekadviseur of de notaris op spoed heeft aangedrongen. Gelet op het feit dat de in het vonnis gegeven termijn kort was, had dit wel op zijn weg gelegen. Bij dit gebrek aan voortvarendheid en urgentie van de man valt de vertraging die de vrouw volgens de man zou hebben veroorzaakt door haar identiteitspapieren niet tijdig aan te leveren (het hof kan op basis van het dossier niet vaststellen of dit inderdaad het geval is) in het niet.
6.5
De man stelt bovendien dat hij erop mocht vertrouwen dat de vrouw instemde met verlenging van de termijn omdat de vrouw ook na afloop van de termijn stukken bleef sturen aan de notaris. De man is er echter door de makelaar in de in nummer 3.7 van dit arrest genoemde e-mail uitdrukkelijk op gewezen dat de termijn verstreken was en dat zij de woning te koop wilde zetten. Ook is de man er door de makelaar in de in nummer 3.9 van dit arrest genoemde e-mail op gewezen dat de in nummer 6.2 van het Vonnis genoemde termijn van vier weken zou verstrijken en dat zij de volgende dag opdracht van de vrouw zou krijgen om de woning in de verkoop te zetten. De man mocht er daarom niet van uitgaan dat de vrouw instemde met verlenging van de termijn.
6.6
De man stelt ten slotte dat de in nummer 6.2 van het Vonnis genoemde termijn nooit is ingegaan omdat de vrouw nooit heeft geprobeerd in samenspraak met de man een makelaar te kiezen en de woning te koop te zetten. De makelaar heeft partijen echter op 14 april 2025 de in nummer 3.7 van dit arrest genoemde e-mail gestuurd met de mededeling dat de in het Vonnis gestelde termijn was verstreken en dat zij de woning te koop wilde zetten. Weliswaar is het de makelaar die hiertoe het initiatief heeft genomen, en niet de vrouw zelf, maar het moet de man duidelijk zijn geweest dat de e-mail van de makelaar een voorstel inhield om de woning in opdracht van beide partijen te koop te zetten, en dat de vrouw hiermee instemde. Daarmee is voldaan aan nummer 6.2 van het Vonnis. De man is daarin immers veroordeeld om mee te werken aan de gezamenlijke verkoop van de woning. Of het de makelaar is geweest die met instemming van de vrouw het initiatief voor die verkoop heeft genomen, of de vrouw zelf, is niet relevant.
Als de man het niet eens was met deze gang van zaken had het op zijn weg gelegen om duidelijk aan te geven als hij eerst nog met de vrouw had willen overleggen voordat de woning in de verkoop werd gezet, of dat hij er bezwaar tegen had als deze makelaar de woning zou verkopen en dat hij gezamenlijk een andere makelaar wilde uitzoeken. De man heeft dat echter niet gedaan en is zich uitsluitend op het standpunt blijven stellen dat hij de woning überhaupt niet wilde verkopen, omdat hij die zelf wilde overnemen. Hij heeft dus geen medewerking verleend aan de verkoop van de woning binnen de in nummer 6.2 van het Vonnis gestelde termijn.
6.7
Uit het voorgaande volgt dat zowel de in nummer 6.1 als de in nummer 6.2 van het Vonnis gegeven termijnen ongebruikt zijn verstreken, zodat de vrouw op grond van het in nummer 6.4 van het Vonnis bepaalde gerechtigd was de woning zonder instemming van de man te koop te zetten en aan een derde te verkopen.
6.8
Dit levert geen misbruik van bevoegdheid op. Evenmin is gebleken dat er sprake is van een noodtoestand die maakt dat de vrouw in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid. De man moet de woning weliswaar binnen enkele dagen ontruimen, maar hij was hier al langere tijd van op de hoogte en moet dus geacht worden zich hierop te hebben kunnen voorbereiden.
Maakt de vrouw misbruik van haar bevoegdheid door dwangsommen aan te zeggen?
6.9
De man vordert
“opheffing/schorsing van de executie tot dwangsommen”.Het hof stelt bij de beoordeling van die vordering voorop dat eenmaal verbeurde dwangsommen verbeurd blijven, en dat de aanpassing van de veroordeling tot betaling van een dwangsom alleen op de toekomst kan zien. Tegen die achtergrond begrijpt het hof dat de man wil dat het hof vaststelt dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd, en, als het hof daar anders over oordeelt, in elk geval iedere verdere betalingsverplichting van de man opheft.
6.1
De man stelt zich op het standpunt dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd omdat zij verkeerd zijn aangezegd. De voorzieningenrechter heeft hierover geoordeeld dat die aanzegging meebrengt dat de dwangsommen tot ten hoogste € 5.000,- kunnen worden verbeurd. Die beslissing heeft de man niet beargumenteerd bestreden. Het hof verwerpt daarom de grief van de man op dit punt. De stelling van de man dat hij geen dwangsommen verbeurd kan hebben omdat de vrouw de in nummer 6.2 van het Vonnis genoemde stappen niet heeft gevolgd, verwerpt het hof op de hiervoor in nummer 6.4 genoemde gronden. Daaruit volgt dat de vrouw wel degelijk aan nummer 6.2 van het Vonnis heeft voldaan en dat de man iedere medewerking aan de verkoop van de woning aan een derde heeft geweigerd. De man wijst er ten slotte op dat de vrouw zowel dwangsommen heeft aangezegd als de in het Vonnis gegeven vervangende toestemming heeft gebruikt. Volgens hem – zo begrijpt het hof – is dat dubbelop en had de vrouw dit daarom niet allebei mogen doen. Uit het Vonnis volgt echter dat de vrouw zowel gerechtigd is tot het executeren van dwangsommen als tot het gebruik van de vervangende toestemming. Als de man daar bezwaar tegen had, had hij hoger beroep moeten instellen tegen het Vonnis. Dat heeft hij echter nagelaten. De vrouw was dus op grond van nummer 6.3 van het Vonnis bevoegd om dwangsommen te executeren (in beginsel tot een maximum van € 25.000,-) omdat de man niet aan zijn verplichtingen op grond van nummer 6.2 van het Vonnis heeft voldaan.
6.11
Bij exploot van 14 februari 2025 zijn aan de man dwangsommen aangezegd tot een totaal van € 5.000,-. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter in nummer 3.4 van de uitspraak beslist dat dit meebrengt dat de man niet meer dan € 5.000,- aan dwangsommen kan verbeuren. De vrouw heeft naar aanleiding daarvan ter zitting toegezegd geen hoger bedrag dan € 5.000,- aan dwangsommen te zullen executeren. Het in nummer 3.12 van dit arrest genoemde bevel van de deurwaarder zal zij niet ten uitvoer laten leggen.
6.12
Tussen partijen is niet in geschil dat de man in de vier weken na de in nummer 3.7 van dit arrest genoemde e-mail van de makelaar geen medewerking heeft verleend aan de verkoop van de woning. Hij heeft in die periode dus € 5.000,- aan dwangsommen verbeurd. Aangezien de vrouw heeft toegezegd geen hoger bedrag aan dwangsommen te zullen executeren, en die dwangsommen dus niet meer kunnen oplopen, heeft de man geen belang bij zijn vordering tot schorsing van de verdere executie van de dwangsommen.
Toegang tot de woning
6.13
De man vordert onder IV nog dat de vrouw wordt verboden om de woning te betreden. Deze vordering is echter in eerste aanleg al toegewezen, zodat de man bij een hernieuwde beoordeling daarvan geen belang heeft.
Belangenafweging
6.14
Dan komt het hof ten slotte toe aan de vraag of een belangenafweging ertoe moet leiden dat de vorderingen van de man toch (deels) worden toegewezen. De man heeft gesteld dat hij groot belang heeft bij toewijzing van zijn vorderingen, omdat hij anders op straat komt te staan, dwangsommen blijft verbeuren en geen omgang met de kinderen meer kan hebben in de woning.
6.15
De man is al langere tijd bezig met het overnemen van de woning. Juist gelet op die voorgeschiedenis heeft hij in het Vonnis twee maanden de tijd gekregen om de woning over te nemen. Op 14 april 2025 is die termijn ongebruikt verstreken. In elk geval vanaf dat moment moest de man er dus rekening mee houden dat de woning aan een derde zou worden verkocht en dat hij de woning zou moeten ontruimen. Dat de man – voor zover het hof kan nagaan – desondanks geen actie heeft ondernomen om andere (tijdelijke) woonruimte te vinden, komt voor zijn eigen rekening. Gelet op zijn inkomen gaat het hof ervan uit dat dit wel mogelijk was geweest, wanneer de man hier tijdig mee was begonnen. De man heeft verder niet onderbouwd waarom hij alleen omgang met zijn kinderen zou kunnen hebben in deze specifieke woning, en niet in een andere (tijdelijke) woonruimte, zodat ook dit geen reden is om de levering van de woning (voorlopig) geen doorgang te laten vinden. De man heeft ten slotte weliswaar een groot belang om de woning alsnog over te kunnen nemen, maar hij heeft de termijn die hij in het Vonnis had gekregen om de woning over te nemen ongebruikt laten verstrijken, zodat het hof niet inziet waarom hij daarvoor nu een nieuwe termijn zou moeten krijgen.
6.16
Tegenover het belang van de man staat het belang van de vrouw bij afronding van deze kwestie, en het belang van partijen gezamenlijk om de koopovereenkomst na te komen, waarmee wordt voorkomen dat zij een boete van 10% van de koopsom verbeuren. Ten slotte weegt mee dat de woning inmiddels is verkocht aan een derde, die belang heeft bij nakoming van de koopovereenkomst. Van een onevenredigheid tussen het belang van de vrouw en dat van de man is dan ook geen sprake.
Conclusie en proceskosten
6.17
Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de man niet slaagt. Het hof zal daarom de uitspraak van de voorzieningenrechter bekrachtigen. De vrouw heeft gevorderd dat de man wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten van het hoger beroep. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van deze procedure is hier, mede gelet op art. 6 EVRM, geen sprake. Het hof ziet daarnaast onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten in zaken tussen familieleden worden gecompenseerd. Voor bewijslevering is ten slotte in dit kort geding geen plaats.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2025;
  • compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt;
  • wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers, mr. A.M. Voorwinden en mr. B. Akdikan en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.