ECLI:NL:GHDHA:2025:145

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
22-000936-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van beïnvloeding getuigen en veroordeling voor opzettelijk bezit van verdovende middelen en productiemiddelen

Op 7 februari 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het beïnvloeden van getuigen en het opzettelijk bezit van verdovende middelen. In het hoger beroep heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaten-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken van het medeplegen van beïnvloeding van getuigen, maar dat het hoger beroep van de verdachte niet ontvankelijk was voor deze beslissing, omdat de officier van justitie geen hoger beroep had ingesteld tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken van het eerste feit, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de feiten 2 en 3, die betrekking hebben op het opzettelijk bezit van amfetamine en de voorwerpen en stoffen die bestemd waren voor de productie van deze middelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000936-23
Parketnummer: 02-820217-17
Datum uitspraak: 7 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
adres: [adres verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 november 2023 en van 15, 16, 23 en 24 januari 2025.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het aan hem onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 20-002482-20 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en vervolgens – op voet van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie en gelet op onderdeel 4 van het Zaaksverdelingsreglement gerechtshof ’s-Hertogenbosch (Staatscourant 2020, nr. 33889) – verwezen naar het gerechtshof Den Haag.
Overwegingen betreffende de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van het onder 1, tweede, derde en vierde gedachtestreepje, impliciet cumulatief tenlastegelegde
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 impliciet cumulatief tenlastegelegde medeplegen van beïnvloeding van getuigen ten aanzien van [getuige 2] vrijgesproken(tweede, derde en vierde gedachtestreepje). De officier van justitie heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is mitsdien gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot partiële vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven – en hiervoor benoemde – partiële vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee derhalve bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande nog aan het oordeel van dit hof onderworpen, te weten ten aanzien van het eerste gedachtestreepje.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2016 tot en met 20 februari 2017 te Bergen op Zoom en/of Middelburg en/of Etten-Leur en/of 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Belgie, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [getuige 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- die [getuige 1] (al dan niet tegen betaling van geld/in het vooruitzicht van een grote som geld) gezegd/gevraagd en/of opgedragen zijn (belastende) (afgelegde) verklaring(en) jegens [medeverdachte 1] aan te passen en/of in te trekken en/of om "gunstig" te verklaren jegens [medeverdachte 1], althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer anderen in of omstreeks de periode van 5 juli 2016 tot en met 20 februari 2017 te Bergen op Zoom en/of Middelburg en/of Etten-Leur en/of 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Belgie tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4], opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [getuige 1] heeft/hebben geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/haar/hun mededader(s) opzettelijk
- die [getuige 1] (al dan niet tegen betaling van geld/in het vooruitzicht van een grote som geld) gezegd/gevraagd en/of opgedragen zijn (belastende) (afgelegde) verklaring(en) jegens [medeverdachte 1] aan te passen en/of in te trekken en/of om "gunstig" te verklaren jegens [medeverdachte 1], althans woorden van soortgelijke aard of strekking
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 5 juli 2016 tot en met 20 februari 2017 te Bergen op Zoom en/of Middelburg en/of Etten-Leur en/of te 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Belgie, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
* (een) (mondelinge) opdracht(en) en/of (een) (handgeschreven) brief/brieven aan te nemen van/via [medeverdachte 1] (vanuit de PI [detentieadres medeverdachte 1]) (in welke opdracht(en) en/of brief/brieven de opdracht werd gegeven om die [getuige 1] te benaderen om zijn/hun jegens [medeverdachte 1] afgelegde verklaring(en) aan te passen en/of in te trekken en/of gunstig/ten gunste van die [medeverdachte 1] te verklaren) en/of
* (een) (mondelinge) opdracht(en) en/of (een) (handgeschreven) brief/brieven afkomstig van/via [medeverdachte 1] (vanuit de PI [detentieadres medeverdachte 1]) af te geven aan/bij [medeverdachte 4] (in welke opdracht(en) en/of brief/brieven de opdracht werd gegeven om die [getuige 1] te benaderen om zijn/hun jegens [medeverdachte 1] afgelegde verklaring(en) aan te passen en/of in te trekken en/of gunstig/ten gunste van die [medeverdachte 1] te verklaren);
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2017 en/of 21 februari 2017 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
* 3,4 kg amfetamine en/of 666 gram amfetamine en/of
* 21 (XTC-)pillen (bevattende) MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA)
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA), zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 20 februari 2017 en/of 21 februari 2017 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of meer middel(en) genoemd op lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op voornoemd(e) tijdstip(pen) in voornoemde pleegplaats (in/bij zijn, verdachte's woning aan de [adres verdachte])
* een tabletteermachine (ten behoeve van de fabricage van XTC pillen) en/of stempels ten behoeve van de fabricage van XTC pillen en/of
* 45,5 kg, althans een hoeveelheid cellulose (versnijdingsmiddel) en/of
* 5,02 kg, althans een hoeveelheid APAAN en/of
* 800 ml, althans een hoeveelheid safrol en/of sassafrasolie en/of
* (delen van) een laboratorium-opstelling / productieplaats / productieruimte bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of safrol/sassafrasolie en/of BMK, althans synthetische drugs en/of
* (een) hoeveelhe(i)den chemicalien en/of grondstoffen/hulpstoffen bestemd voor de productie/vervaardiging van MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of safrol/sassafrasolie en/of BMK, althans synthetische drugs en/of
* een of meer productiemiddel(en) / productievoorwerp(en) en/of andere voorwerp(en) bestemd voor de productie/vervaardiging van MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine en/of safrol/sassafrasolie en/of BMK, althans synthetische drugs
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1 en ter zake van feiten 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Overeenkomstig de vordering van de advocaten-generaal en met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte het aan hem onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat hij hiervan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2017
en/of 21 februari 2017te 's-Gravenhage,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer
* 3,4 kg amfetamine en/of 666 gram amfetamine en/of
* 21 (XTC-)pillen (bevattende) MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA)
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA), zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) (zijndeeen
)middel
(en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 21 februari 2017
en/of 21 februari 2017te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
en/ofvervoeren
en/of buiten het grondgebied van Nederland brengenvan
MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/ofamfetamine
,(een
)middel
(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of meer middel(en) genoemd op lijst I van de Opiumwet,voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en
/of vervoermiddelen en/ofstoffen
en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft
/hebbengehad, waarvan hij, verdachte
en/of zijn mededader(s)wist
(en) of ernstige reden had(den) om te vermoedendat zij bestemd
was/waren tot het plegen van
het/die delict
(en
),
immers, heeft
/hebbenhij, verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)op voornoemd
(e)tijdstip
(pen)in voornoemde pleegplaats
(in/bij zijn, verdachte
's woning aan [adres verdachte]
)
* een tabletteermachine (ten behoeve van de fabricage van
XTCpillen) en
/ofstempels ten behoeve van de fabricage van
XTCpillen en
/of
* 45,5 kg,
althans een hoeveelheidcellulose (versnijdingsmiddel) en
/of
* 5,02 kg
, althans een hoeveelheidAPAAN en
* 800 ml
, althans een hoeveelheidsafrol en
/ofsassafrasolie en
/of
* (delen van) een laboratorium-opstelling / productieplaats / productieruimte bedoeld/bestemd voor de productie/vervaardiging van
MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/ofamfetamine
en/of safrol/sassafrasolieen
/ofBMK,
althans synthetische drugsen
/of
* (
een)hoeveelhe
(i)den chemicali
ën en
/ofgrondstoffen
/hulpstoffenbestemd voor de productie/vervaardiging van
MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/ofamfetamine en
/of safrol/sassafrasolie en/ofBMK,
althans synthetische drugsen
/of
*
een of meerproductiemiddel
(en
)/ productievoorwerp
(en
)en/of andere voorwerp
(en
)bestemd voor de productie/vervaardiging van
MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/ofamfetamine
en/of safrol/sassafrasolieen/of BMK,
althans synthetische drugsvoorhanden gehad, waarvan verdachte
en/of zijn mededader(s)wist
(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van
dat/die feit
(en
).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die door de rechtbank in de bewijsoverwegingen zijn vervat en de wettige bewijsmiddelen waarnaar de rechtbank verwijst
.
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs en de gevoerde verweren
Aan de verdachte is - kort samengevat - tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 21 februari 2017 in en rond zijn huis in Den Haag opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (feit 2) en dat hij daarnaast toen en daar voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan de verdachte wist dat zij bestemd waren tot het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of BMK.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 2 en 3 tenlastegelegde. Daarbij is een alternatief scenario geschetst op grond waarvan de aanwezigheid van (aan) harddrugs (gerelateerde goederen) in en rond de woning in Den Haag kan worden verklaard, namelijk dat alle aan drugs gerelateerde zaken uit de loods aan de A. Einsteinweg te Alphen aan den Rijn afkomstig waren en dat uit de constateringsrapporten van de gemeente Alphen aan den Rijn niet blijkt dat er geen andere aan drugs gerelateerde zaken in de loods aanwezig zouden zijn geweest.
Voorts is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de voor de Opiumwet strafbare zaken in zijn woning.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de strafbare voorwerpen en stoffen en verdovende middelen door een ander – te weten de getuige [getuige 3] - naar de woning zijn gebracht of ter plaatse zijn geproduceerd. Tot slot is aangevoerd dat de in de woning aanwezige en aan drugs gerelateerde stoffen dermate duidelijk afval zijn, dat van voorbereidingshandelingen geen sprake kan zijn.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof neemt uit het bestreden vonnis de door de rechtbank ten aanzien van de feiten 2 en 3 (bladzijde 24 tot en met 37) gebezigde bewijsmiddelen over, acht deze hier herhaald en ingelast en vult deze aan met de verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep.
Uit Alphen aan den Rijn afkomstige voorwerpen en stoffen
Uit het procesdossier maakt het hof op dat in de kelder van de woning van de verdachte onder meer een plastic tas met 5,1 kilogram crèmekleurig poeder met de geur van APAAN is aangetroffen, een tabletteermachine met vliegwiel en 5 kunststof ‘
Curver’ bakken gevuld met een totaal van netto 45,5 kilogram zeer fijn wit poeder. In de badcel in de schuur in de achtertuin, behorende bij de woning van de verdachte, is onder meer een blauwe kunststof bak met 3,4 kilogram roze/rode poeder aangetroffen. In het NFI-rapport betreffende het onderzoek naar vermoedelijke vervaardiging synthetische drugs op de locatie [adres verdachte] te Den Haag is geconcludeerd dat het crèmekleurige poeder in de plastic tas APAAN bevatte, dat de poeders uit de kunststof ‘
Curver’ bakken microcellulose bevatten en dat het roze/rode poeder in de kunststof bak uit het tuinhuis amfetamine en coffeïne bevatte.
Het hof heeft onder meer acht geslagen op de diverse constateringsrapporten van de gemeente Alphen aan den Rijn, overgelegd door de verdediging bij pleidooi op 23 januari 2025. Hieruit blijkt niet dat de hierboven genoemde goederen op enig moment in de loods in Alphen aan den Rijn zijn aangetroffen. In de verschillende constateringsrapporten zijn jerrycans, tonnen, een ketel, mierenzuur en aceton, een asbak, een zak chips, drinken, een maaltijdbakje, een fles water in de badkamer en een auto op een aanhanger genoemd als aangetroffen voorwerpen en stoffen. Er wordt geen melding gemaakt van het aantreffen van een plastic tas met poeder, kunststof bakken met wit dan wel rood poeder en een tabletteermachine. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de door de verdediging overgelegde e-mailcorrespondentie tussen de zoon van de verdachte en het afvalverwerkingsbedrijf Suez, eveneens bij dit pleidooi overgelegd. Hieruit blijkt evenmin dat er sprake zou zijn van het verwijderen van andere stoffen dan de door de zoon van verdachte genoemde en in het constateringsrapport genoemde aceton en mierenzuur.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte zeer wisselend heeft verklaard over waar de verschillende voorwerpen en stoffen vandaan komen. Zijn verklaringen hierover vinden bovendien geen steun in het overige bewijs, waardoor het hof voorbij gaat aan zijn verklaringen.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat de aan drugs gerelateerde goederen in de woning van de verdachte allemaal afkomstig zijn uit de loods in Alphen aan den Rijn. Voorts ziet het hof geen redenen om aan te nemen dat in de loods in Alphen aan den Rijn andere aan drugs gerelateerde goederen aanwezig waren, die niet in de constateringsrapporten zijn opgenomen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Wetenschap van de aanwezigheid van de voor de Opiumwet strafbare voorwerpen en stoffen en opzet van de verdachte
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de voor de Opiumwet strafbare voorwerpen en stoffen en dat de strafbare voorwerpen en stoffen en verdovende middelen door een ander naar de woning zijn gebracht of ter plaatse zijn geproduceerd, verwijst het hof naar de gebezigde bewijsmiddelen en overweegt het hof voorts als volgt.
De ingevolge de Opiumwet strafbare voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen in de kelder en het tuinhuis behorende bij de woning van de verdachte. Uit de bewijsmiddelen II tot en met IV en VI volgt dat het zeer waarschijnlijk is dat met behulp van de tabletteermachine ter plaatse de 21,5 roze/rode amfetamine en coffeïne bevatten pillen met het logo “TP” zijn vervaardigd. Uit deze bewijsmiddelen volgt voorts dat met de aanwezige productiemiddelen en chemicaliën/grondstoffen BMK en amfetamine vervaardigd kunnen worden.
De verdachte was de hoofdbewoner van de woning en had toegang tot alle ruimtes in de woning. De verdachte heeft verklaard dat bijna nooit iemand in de kelder van de woning kwam en dat alles wat in de kelder is aangetroffen van hem is, inclusief de tabletteermachine, en dat deze gebruikt zou kunnen worden voor (het hof begrijpt: het vervaardigen van) amfetamine.
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat ook anderen dan de verdachte toegang hadden tot de tuinhuisjes middels een sleutelbos, die aan een haakje in de deurpost van de tuindeur hing. Deze stelling vindt weerlegging in de bewijsmiddelen X en XI. Uit de bewijsmiddelen X en XI leidt het hof af dat de tuinhuisjes altijd op slot waren en niet toegankelijk voor anderen dan de verdachte.
Het hof wijst er ten overvloede op dat deze bewijsmiddelen bevestiging vinden in het volgende:
Uit het proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming van de woning aan [adres verdachte] maakt het hof op dat er ten tijde van de doorzoeking geen sleutel beschikbaar was die op een van de deuren van de tuinhuisjes pasten, waardoor de deuren moesten worden opengebroken. Ook blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige 4], de huishoudelijke hulp van de verdachte, dat de tuinhuisjes altijd op slot waren, en dat in één van de tuinhuisjes niet naar binnen gekeken kon worden.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het voorgaande niet gebleken dat anderen dan de verdachte beschikten over de sleutel van het tuinhuis of in de kelder kwamen waar de ingevolge de Opiumwet strafbare voorwerpen, stoffen en verdovende middelen zijn aangetroffen.
Het hof overweegt voorts dat er in de schuur waar het roze/rode amfetamine- en coffeïnepoeder is aangetroffen ook een gasmasker (SIN-nummer AAKT7926NL) met daarop het DNA van de verdachte is aangetroffen, zoals blijkt uit het deskundigenrapport Forensisch DNA-onderzoek van 24 maart 2017. Van een crèmekleurige aanslag op dit masker is een monster genomen, dat bovendien positief is getest op de aanwezigheid van amfetamine (bewijsmiddel V).
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de voorwerpen, stoffen en verdovende middelen in zijn woning. Voorts kan worden vastgesteld dat de verdachte de beschikkingsmacht had over deze voorwerpen en stoffen. Het hof is daarom van oordeel dat het opzet van de verdachte op het ‘aanwezig hebben’ van de amfetamine kan worden vastgesteld.
Voorbereidingshandelingen door een ander en opzet van de verdachte op de voorbereidingshandelingen
Ten aanzien van het verweer dat een ander, te weten de getuige [getuige 3], de verdovende middelen ter plaatse in de woning van de verdachte zou hebben geproduceerd en ook andere spullen naar de woning van de verdachte heeft gebracht, die niet van de verdachte waren, is het hof van oordeel dat dit niet aannemelijk is geworden. Redengevend daarvoor zijn het aangetroffen gasmasker, waarop zowel het DNA van de verdachte als sporen van amfetamine is aangetroffen, de verschillende plaatsen waar de aan drugs gerelateerde goederen zijn aangetroffen en de aanwezigheid van stempels voor de tabletteermachine in een kluis [1] in de kelder, waar nooit iemand kwam en alles aan de verdachte toebehoorde(bewijsmiddel IX).
Het hof overweegt voorts dat op deze stempels eveneens resten zijn gevonden van onder meer amfetamine. Uit het NFI-rapport vergelijkend onderzoek van XTC-tabletten en een tabletteerset van 2 februari 2018 (bewijsmiddel VI) blijkt bovendien dat de resultaten van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de aangetroffen pillen in de woning van de verdachte zijn geslagen met de stempels van de tabletteerset van de verdachte, dan wanneer zij zijn geslagen met een andere set.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat er sprake was van voorbereidingshandelingen door de verdachte.
Gelet daarop gaat het hof bovendien voorbij aan het verweer dat de in en bij de woning aanwezige en aan drugs gerelateerde stoffen dermate duidelijk afval waren en dat daarom van voorbereidingshandelingen geen sprake kan zijn.
Aanvullende verweren
In de “aanvulling pleitaantekeningen” heeft de verdediging, klaarblijkelijk met het oog op het voeren van een viertal aanvullende verweren, nog een aantal uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ingenomen. Deze zullen hieronder worden besproken.
In
het eerste verweerheeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging althans te worden vrijgesproken nu de verdachte enkel in zijn algemeenheid wist dat er spullen uit Alphen aan den Rijn in zijn kelder en tuinhuis waren terecht gekomen.
Het hof stelt vast dat dit verweer voortborduurt op het alternatieve scenario van de verdachte, waarvan het hof heeft vastgesteld dat dit niet geloofwaardig is. Nu bij de doorzoeking in en rond het huis van de verdachte harddrugs zijn aangetroffen (21,5 pillen met amfetamine en 3,4 kilogram poeder bevattend amfetamine) en goederen die klaarblijkelijk bestemd zijn voor de vervaardiging van amfetamine uit BMK (w.o. een plastic AH-tas bevattende 5 kilogram APAAN) - waarvan de aanwezigheid zich juist niet laat verklaren door het door de verdachte geschetste alternatieve scenario - vindt het gevoerde verweer zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen. De in dit verband naar voren gebrachte stellingen van de verdediging dat anderen dan de verdachte toegang hadden tot verdachtes tuinhuis en dat de verdachte daar bijna nooit kwam, delen hetzelfde lot.
H
et derde verweer, uitmondend in een beroep op afwezigheid van alles schuld, is geënt op het zich bij de stukken van het geding bevindende constateringsrapport van de politie van de gemeente Alphen aan den Rijn van 20 mei 2016. Hieruit blijkt volgens de verdediging dat de politie onvoldoende gronden aanwezig achtte om verder onderzoek te doen naar de in de loods in Alphen aan den Rijn aangetroffen drugs-gerelateerde goederen. Dit verweer borduurt voort op het door het hof onaannemelijk geachte alternatieve scenario van de verdachte, en behoeft daarom geen verdere bespreking.
Het
tweede verweervan de verdediging is een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand, nu de verdachte en zijn zoons na de ontmanteling van de loods in Alphen aan den Rijn geconfronteerd werden met de te verwijderen drugs-gerelateerde goederen. Zij stonden daarbij voor de keuze om deze tijdelijk - in afwachting van het handelen van een gespecialiseerd verwijderingsbedrijf - op te slaan in en rondom het huis van de verdachte, dan wel deze zomaar ergens illegaal te dumpen (waar de verdachte en zijn zonen “niet eens aan [hebben] gedacht”). Het komt er feitelijk op neer, aldus nog steeds de verdediging, dat de verdachte stond voor de noodzaak te kiezen uit onderlinge plichten en belangen en daarbij de zwaarstwegende heeft laten prevaleren door de spullen tijdelijk in en rondom zijn woning op te laten slaan. Hierdoor dient in de optiek van de verdediging een ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Ook dit verweer borduurt voort op verdachtes alternatieve scenario dat het hof niet aannemelijk acht. Daarbij geldt dat de verdachte nimmer zelf heeft verklaard dat hij stond voor de noodzaak om te kiezen tussen onderlinge plichten en belangen als hiervoor genoemd. In dat geval had de verdachte op zijn minst al een concrete afspraak kunnen (laten) maken met een gespecialiseerd verwijderingsbedrijf om de drugs-gerelateerde zaken bij hem thuis op te laten halen ten einde deze af te laten voeren en vernietigen of deze per direct aan te (laten) bieden bij een milieustraat in zijn omgeving. Daarnaar ter terechtzitting in hoger beroep bevraagd, heeft de verdachte gesteld werkelijk geen antwoord te kunnen geven op de vraag waarom hij dit heeft nagelaten, en dat hij op geen enkel moment aan deze optie heeft gedacht. Dat van een daadwerkelijk intern conflict van plichten en belangen bij de verdachte sprake is geweest, acht het hof dan ook op geen enkele manier aannemelijk geworden.
Ook deze verweren worden derhalve door het hof verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 2 en 3.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Ernst van de feiten
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid amfetamine en het voorhanden hebben van voorwerpen die bestemd zijn voor de productie van deze verdovende middelen. Zoals algemeen bekend is, is het gebruik van harddrugs zoals amfetamine verslavend en zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van deze middelen. De verspreiding van deze middelen dient derhalve te worden tegengegaan.
Het hof heeft eveneens in aanmerking genomen dat de verdachte op het moment van het plegen van de feiten advocaat was en daarmee een wezenlijk onderdeel uitmaakte van de rechtsstaat. Gelet hierop acht het hof het kwalijk dat de verdachte zich in deze positie heeft bezig gehouden met de productie en het bezit van verdovende middelen, overigens ook wanneer dat slechts bestemd was voor eigen gebruik.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in 1981 en 1986 tot straffen op grond van de Opiumwet is veroordeeld. Uit de verklaringen van de verdachte is gebleken dat deze veroordelingen zien op ‘speed’. Hoewel dit gegeven vragen van diverse aard oproept ten aanzien van de thans voorliggende feiten, die door de ontkennende houding van verdachte onbesproken moeten blijven, slaat het hof op deze veroordelingen geen acht bij de straftoemeting gezien het tijdsverloop sedertdien.
Het hof weegt daarnaast de volgende strafverminderende omstandigheden mee. Het betreft inmiddels vrij oude feiten, verdachte is op leeftijd (inmiddels 77 jaar) en hij heeft veel nadelige gevolgen van de onderhavige strafzaak ondervonden. Zo is hij gedwongen gestopt met zijn advocatenpraktijk en heeft hij, met zijn gevorderde leeftijd, geruime tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarbij hij ruim 7 weken in alle beperkingen heeft gezeten vanwege de verdenking van een feit waarvan hij thans wordt vrijgesproken. Voorts neemt het hof mee dat niet is gebleken dat de verdachte heeft gehandeld uit financieel gedreven motieven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof, rekening houdend met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof constateert echter dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
De vervolging van de verdachte is op 20 februari 2017 aangevangen met zijn inverzekeringstelling. Door de rechtbank is op 12 november 2020 vonnis gewezen. De redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg is hiermee met meer dan 20 maanden overschreden. Nu door de verdediging op 13 november 2020 hoger beroep is ingesteld en het hof op 7 februari 2025 arrest wijst, is de redelijke termijn voor deze behandeling eveneens overschreden. Deze overschrijding in hoger beroep bedraagt ongeveer 27 maanden.
Het hof zal de geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn meewegen in de op te leggen straf en komt tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat de gedeeltelijk onvoorwaardelijke en gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf als hiervoor genoemd een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 impliciet cumulatief tenlastegelegde feit.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het
onder 1primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz, als voorzitter, mr. A.S.I. van Delden en mr. B. Vogel, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Huynh.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2025.

Voetnoten

1.Blz. 2 en foto 7 op blz. 12 van het proces-verbaal van bevindingen, PL2300 2017 007397 d.d. 30 mei 2017 van een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.