ECLI:NL:GHDHA:2025:144

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
22-000905-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in hoger beroep wegens beïnvloeding van getuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1975 en ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van beïnvloeding van getuigen. De officier van justitie had geen hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak, maar de verdachte zelf had wel hoger beroep aangetekend. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de partiële vrijspraak, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen deze beslissing volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk beïnvloeden van getuigen, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd om de verklaringen van getuige 1 te beïnvloeden. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Echter, de raadsman van de verdachte betoogde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen en dat de verklaringen van de verdachte uitgesloten moesten worden van het bewijs, omdat hij niet de cautie was gegeven en geen gebruik had kunnen maken van zijn recht op rechtsbijstand.

Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet betrouwbaar genoeg waren om als bewijs te dienen. Zonder deze verklaringen was er onvoldoende bewijs om het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen te achten. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en vernietigde het vonnis waarvan beroep.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000905-23
Parketnummer: 02-665421-17
Datum uitspraak: 7 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 november 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 november 2023 en van 16 en 31 januari 2025.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde veroordeeld. Aan hem is met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag
De zaak is onder rolnummer 20-002606-20 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en vervolgens – op voet van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie en gelet op onderdeel 4 van het Zaaksverdelingsreglement gerechtshof ’s-Hertogenbosch (Staatscourant 2020, nr. 33889) – verwezen naar het gerechtshof Den Haag.
Overwegingen betreffende de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van het onder 1, tweede en derde gedachtestreepje, impliciet cumulatief tenlastegelegde
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet cumulatief tenlastegelegde medeplegen van beïnvloeding van getuigen ten aanzien van [getuige 2] vrijgesproken(tweede en derde gedachtestreepje). De officier van justitie heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis.
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is mitsdien gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot partiële vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven – en hiervoor benoemde – partiële vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee derhalve bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande nog aan het oordeel van dit hof onderworpen, te weten ten aanzien van het eerste gedachtestreepje.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2016 tot en met 20 februari 2017 te Bergen op Zoom en/of Middelburg en/of Etten-Leur en/of 's-Gravenhage en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Belgie, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [getuige 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
- die [getuige 1] (al dan niet tegen betaling van geld/in het vooruitzicht van een grote som geld) gezegd/gevraagd en/of opgedragen zijn (belastende) (afgelegde) verklaring(en) jegens [medeverdachte 1] aan te passen en/of in te trekken en/of om "gunstig" te verklaren jegens [medeverdachte 1], althans woorden van soortgelijke aard of strekking.
Vordering van de advocaten-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde, wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de bij de politie afgelegde verklaringen van de verdachte dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat aan hem niet de cautie ex artikel 29, tweede lid, Sv is gegeven en hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op rechtsbijstand ex artikel 27c, tweede lid, Sv. Voorts heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat is verzuimd de verdachte op zijn recht op rechtsbijstand te wijzen ex artikel 27d, tweede lid, Sv, zodra er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verdachte op het moment van de door hem afgelegde verklaringen is gehoord als getuige, niet als verdachte en dat er op het moment van het afleggen van de verklaringen geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
Het hof overweegt hiertoe het volgende. Wat er ook zij van de door de raadsman opgeworpen vraag of aan de verdachte op grond van een jegens hem gerezen redelijk vermoeden van schuld de cautie moest worden gegeven ex artikel 29, tweede lid, Sv, of dat de verdachte toen in een positie verkeerde waarbij hij gewezen diende te worden op het hem toekomende recht op rechtsbijstand, er is naar ’s hofs oordeel hoe dan ook te dezen, bezien tegen de achtergrond van het dossier, geen sprake van door de verdachte afgelegde verklaringen die zodanig betrouwbaar zijn, dat deze voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Zonder de eigen verklaringen van de verdachte ontbreekt voldoende bewijs om het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen te kunnen achten.
Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet worden bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het impliciet cumulatief tenlastegelegde feit.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz, als voorzitter, mr. A.S.I. van Delden en mr. B. Vogel, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Huynh.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2025.