ECLI:NL:GHDHA:2025:139

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
22-000196-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door omzeilen wegafzetting met auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 30 september 2023 te Rotterdam, waar de verdachte met zijn auto een wegafzetting omzeilde. Het slachtoffer, een verkeersregelaar, belandde op de motorkap van de auto van de verdachte. De verdachte reed harder dan stapvoets door het stadsverkeer en maakte een abrupte stuurbeweging, waardoor het slachtoffer van de motorkap viel en op de straat terechtkwam. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. In hoger beroep werd de straf bevestigd, maar met aanpassingen in de voorwaarden. Het hof legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.109,-. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die letsel en psychische klachten had opgelopen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000196-24
Parketnummer: 10-251984-23
Datum uitspraak: 4 februari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 111 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis omschreven. Daarnaast is aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (werkzaam als verkeersregelaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- als bestuurder van een voertuig (met kenteken [kenteken]) op die [slachtoffer] is ingereden en/of
- ( vervolgens) is doorgereden terwijl die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, motorkap lag/zat en/of
- ( vervolgens) een aburpte bocht heeft gemaakt, waardoor die [slachtoffer] van de motorkap is gevallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- als bestuurder van een voertuig (met kenteken
[kenteken])(met verhoogde snelheid en zonder te remmen) op die [slachtoffer] in te rijden en/of
- ( vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, motorkap zat/lag door te rijden en/of een abrupte bocht te maken waardoor die [slachtoffer] van de motorkap is gevallen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de strafoplegging en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 september 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (werkzaam als verkeersregelaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- als bestuurder van een voertuig (met kenteken [kenteken])
op die [slachtoffer] is ingereden en/of
- (vervolgens)is doorgereden terwijl die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, motorkap lag/zat en
/of
-
(vervolgens
)een
abruptebocht heeft gemaakt, waardoor die [slachtoffer] van de motorkap is gevallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 september 2023 te Rotterdam was de aangever, [slachtoffer], als verkeersregelaar werkzaam op het Hofplein, bij een afzetting van de weg richting de Kruiskade. De verdachte trachtte met zijn personenauto langs de afzetting deze weg in te rijden. De aangever ging voor de auto van de verdachte staan om deze tegen te houden. De verdachte reed echter stapvoets verder.
De aangever belandde op de motorkap. De verdachte reed voorbij de afzetting, met de aangever op de motorkap en reed daarna de Kruiskade af. Hij reed daarbij harder dan stapvoets. De verdachte sloeg rechtsaf de Karel Doormanstraat in. In of nabij een parkeergarage aan de Karel Doormanstraat ging de aangever van de motorkap af. De verdachte reed met de auto achteruit, waarna de aangever weer op de motorkap ging zitten. De verdachte reed hierop vooruit en maakte met de auto met zodanige snelheid een scherpe bocht, dat de aangever daardoor van de motorkap af viel en op de linkerzijde van zijn lichaam op de straat terecht kwam. De verdachte reed rakelings langs de aangever en bracht zijn auto tot stilstand.
De verdachte (en de bijrijder) stapte(n) even uit, gingen weer terug in de auto en reden weg. Dezelfde nacht meldde de verdachte zich bij de politie als bestuurder van de auto.
Het hof stelt vast dat de verdachte met zijn auto op de aangever heeft ingereden. Nu hij dat stapvoets rijdend heeft gedaan, kan evenwel niet worden gezegd dat daardoor een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de aangever is ontstaan. Dat is anders voor de daarop volgende handelingen van de verdachte, te weten het harder dan stapvoets rijden over de Kruiskade en het abrupt maken van een snelle, scherpe bocht, beide met de aangever op de motorkap. Bij beide handelingen was de kans – naar algemene ervaringsregels - aanmerkelijk dat de aangever door een val van de motorkap zwaar gewond zou raken: hetzij doordat hij overreden zou worden door de auto van de verdachte, hetzij door de val zelf. Uit het handelen van de verdachte – naar uiterlijke verschijningsvorm bezien – leidt het hof af dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft ervoor gekozen om door te rijden met de aangever op zijn motorkap, heeft zijn snelheid zelfs verhoogd en heeft een onnodig scherpe en snelle bocht gemaakt.
Dat duidt op bewust handelen, en niet op handelen dat geheel werd beheerst door angst en paniek, zoals de verdachte zelf heeft verklaard.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slachtoffer was werkzaam als verkeersregelaar bij een wegafzetting. Ondanks aanwijzingen van het slachtoffer heeft de verdachte de wegafzetting omzeild. Toen het slachtoffer in een poging dat te voorkomen op de motorkap van de auto van de verdachte belandde, heeft de verdachte door een aaneenschakeling van volstrekt onverantwoorde keuzes de veiligheid van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht. Zo is de verdachte harder dan stapvoets doorgereden door druk stadsverkeer, terwijl het slachtoffer op zijn motorkap zat. Ook heeft de verdachte met verhoogde snelheid een scherpe, bocht gemaakt waardoor het slachtoffer van de motorkap op de grond viel en de verdachte met zijn auto vervolgens rakelings langs het hoofd van het slachtoffer reed.
Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de val letsel aan zijn schouder opgelopen, waarvan hij nog enige tijd pijn heeft ondervonden. Ook heeft hij last van angst en herbelevingen.
Het slachtoffer had zijn werk als verkeersregelaar in veiligheid moeten kunnen doen, waarbij verkeersdeelnemers zijn aanwijzingen en zijn veiligheid respecteren. De verdachte heeft zich hiervan volstrekt onvoldoende rekenschap gegeven.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet vóór het bewezenverklaarde onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Wel blijkt daaruit dat hij op 4 juni 2024 in hoger beroep is veroordeeld tot gevangenisstraf voor – onder meer – poging tot zware mishandeling. Blijkens de toelichting van de advocaat-generaal ter terechtzitting bestond dat feit in het inrijden met een voertuig op een politieambtenaar.
Tevens heeft het hof kennisgenomen van de rapporten van de Reclassering Nederland d.d. 5 oktober 2023 en
21 december 2023. Uit deze rapporten komt – kort gezegd - naar voren dat de reclassering onder meer het psychosociaal functioneren van de verdachte en zijn houding ten opzichte van het bewezenverklaarde feit ziet als risico verhogende factoren. De verdachte heeft zich tegenover de reclassering voorzichtig gemotiveerd geuit voor interventies. De reclassering adviseert om een meldplicht en een ambulante behandelverplichting te stellen als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Het hof is van oordeel dat, gezien de ernst van het bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf. Het hof zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Het hof zal – evenals de rechtbank, maar anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd - aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Het hof beoogt daarmee de kans op herhaling te verkleinen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen het zorgelijke beeld van het gedrag van de verdachte dat naar voren komt uit het onderhavige feit, in samenhang met bezien met zijn strafblad.
Omdat de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer grovelijk heeft miskend, acht het hof tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Het hof houdt er rekening mee dat de verdachte zijn rijbewijs reeds ruim zeven maanden heeft gemist, als gevolg van een aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis verbonden voorwaarde. Die tijd wordt niet van een ontzegging van de rijbevoegdheid afgetrokken op grond van artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof zal daarom zeven maanden van de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2.109,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.109,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.109,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Daarbij heeft de raadsvrouw betoogd dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
Ook heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij, omdat hij zelf weer op de motorkap van de auto van de verdachte is gaan zitten.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 109,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
Het hof is verder van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft immers letsel opgelopen als gevolg van de val van de motorkap. Ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg ervoer de benadeelde partij als gevolg van dat letsel nog steeds pijnklachten en een beperking in zijn schouder.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij verklaard geen fysieke klachten meer te ervaren. Gelet daarop stelt het hof de immateriële schade - naar maatstaven van billijkheid – vast op een bedrag van € 1.000,-. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft gesteld psychische klachten ter ervaren en zich daarvoor onder behandeling te hebben gesteld, maar heeft ter onderbouwing daarvan geen stukken overgelegd.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 1.109,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof ziet geen aanleiding om de schadevergoedings-plicht te verminderen op grond van het bepaalde in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Dat de benadeelde partij zelf weer op de motorkap is gaan zitten, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.109,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
110 (honderdtien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatie-plicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland, binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd, op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zolang en frequent als die reclasserings-instelling noodzakelijk vindt;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die bijkomende straf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.109,00 (duizend honderdnegen euro) bestaande uit € 109,00 (honderdnegen euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.109,00 (duizend honderdnegen euro) bestaande uit € 109,00 (honderdnegen euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 september 2023.
Dit arrest is gewezen door mr. B.W. Mulder als voorzitter, mr. J.W. van den Hurk en mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2025.