ECLI:NL:GHDHA:2025:1360

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
200.348.258/01 en 200.348.258/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige partneralimentatie en echtscheiding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding en partneralimentatie tussen een vrouw en een man. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2024, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de voorlopige partneralimentatie werd vastgesteld op € 2.294,- per maand. De vrouw verzocht het hof om de echtscheiding pas uit te spreken als de nevenvoorzieningen in orde zijn, en om de partneralimentatie te verhogen naar € 4.009,- netto per maand. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, voerde verweer en verzocht om wijziging van de voorlopige partneralimentatie, omdat hij meende dat de vrouw niet behoeftig was en dat de omstandigheden waren gewijzigd. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat zij behoeftig was en dat haar verzoek om partneralimentatie moest worden afgewezen. Het hof concludeerde dat de man met ingang van 9 juli 2025 geen voorlopige partneralimentatie meer aan de vrouw verschuldigd was, omdat de situatie in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers: 200.348.258/01 en 200.348.258/02
zaak- en rekestnummer rechtbank: C/09/652902 FA RK 23-6210
beschikking van de meervoudige kamer van 9 juli 2025
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 21 november 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 20 januari 2025 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 11 maart 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de vrouw van 29 november 2024 met bijlagen, ingekomen op 4 december 2024;
  • een journaalbericht van de vrouw van 23 december 2024;
  • een journaalbericht van de vrouw van 30 april 2025 met bijlagen, ingekomen op 5 mei 2025;
  • een brief van de man van 9 mei 2025 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de vrouw van 12 mei 2025 met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de Russische taal;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en [tolk] , tolk in de Russische taal.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] in [plaats 1] , Rusland.
3.3
De man heeft de Russische en de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Russische nationaliteit.
3.4
De rechtbank Den Haag heeft op 16 november 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende:
  • dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 2] ( [postcode] ) (hierna: de voormalig echtelijke woning) en de man de woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • dat de man aan de vrouw voorlopig een partneralimentatie van € 2.294,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald (uitvoerbaar bij voorraad) dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning;
  • bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is het niet eens met die beslissing. Zij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking (partieel) te vernietigen en, opnieuw beschikkende (zaaknummer 200.348.258/01):
  • de echtscheiding uit te spreken van het tussen partijen op [huwelijksdatum] te [plaats 1] , Rusland, voltrokken huwelijk;
  • te bepalen dat de man gehouden is een bijdrage te leveren in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) ten bedrage van € 4.009,- (netto) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
althans dusdanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie juist acht.
Kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer. Hij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van het verzoek om wijziging van de voorlopige voorzieningen (zaaknummer 200.348.258/02):
1. de voorlopige partneralimentatie te wijzigen in die zin dat de man vanaf 22 november 2024, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum, niet meer gehouden is de vrouw een voorlopige partneralimentatie te betalen en de vrouw te veroordelen om de bedragen, die zij na de datum van de wijziging van de voorlopige voorzieningen van de man heeft ontvangen, binnen veertien dagen na de te dezen te wijzen beschikking wijziging voorlopige voorzieningen, aan de man terug te betalen.
Ten aanzien van de hoofdzaak (zaaknummer 200.348.258/01):
2. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, dan wel haar grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
3. subsidiair, de duur van de door de vrouw verzochte alimentatie te limiteren tot 22 november 2024, althans een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
4. de vrouw te veroordelen om in verband met het toescheiden van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan haar, binnen zeven dagen na de te dezen te wijzen beschikking aan de man 50% van de borg, oftewel een bedrag van € 725,- te voldoen door overmaking van dit bedrag op de rekening van de man met nummer [rekeningnummer] t.n.v. [rekeningnaam] ;
5. de vrouw te veroordelen in de werkelijke, nog nader door de man aan het Hof op te geven kosten van deze procedure.
4.4
De vrouw verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man af te wijzen, dan wel hem hierin niet-ontvankelijk te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal hieronder achtereenvolgens de volgende onderwerpen bespreken:
  • echtscheiding;
  • partneralimentatie;
o hoogte van de behoefte;
o hoogte van de behoeftigheid;
o limitering;
  • borg van de (voormalig) echtelijke woning;
  • wijziging voorlopige voorziening;
  • proceskosten.
zaak met zaaknummer 200.348.258/01
Echtscheiding
5.2
De vrouw heeft gegriefd tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Zij vindt dat de echtscheiding pas kan worden uitgesproken als de nevenvoorzieningen in orde zijn. Dat was volgens haar ten tijde van de bestreden beschikking nog niet het geval.
5.3
De man voert verweer en stelt dat de vrouw enkel heeft gegriefd tegen de echtscheiding om de duur van het huwelijk te verlengen, waardoor zij langer aanspraak zou kunnen maken op eventuele partneralimentatie en op de bij wijze van voorlopige voorziening vastgestelde voorlopige partneralimentatie (hierna: de voorlopige partneralimentatie). De grief en het daaraan klevende verzoek zijn op oneigenlijke gronden ingesteld waardoor het hof het verzoek van de vrouw moet afwijzen.
5.4
Het hof overweegt dat op grond van artikel 1:151 Burgerlijk Wetboek (BW) de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. De grief van de vrouw ziet niet op die voorwaarde die de wet stelt aan een echtscheiding en kan dus geen doel treffen. Het hof zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Partneralimentatie
Behoefte
5.5
Het hof overweegt dat de huwelijksgerelateerde behoefte (hierna kortweg: behoefte) van partijen € 3.127,- (netto) bedraagt. De vrouw verzoekt het hof om haar behoefte op een hoger bedrag vast te stellen. In de voorlopige voorzieningenprocedure is uitgegaan van een hogere behoefte (€ 4.009,- netto), die is vastgesteld aan de hand van het forfaitaire systeem dat gebruikelijk is bij de bepaling van de behoefte. Tijdens de procedure in de hoofdzaak is in eerste aanleg door de vrouw echter een behoeftelijst overgelegd, op basis waarvan de behoefte op een lager bedrag werd vastgesteld. Omdat het forfaitaire systeem slechts dient als handvat ter voorkoming van discussies over de precieze behoefte en de daarbij behorende behoeftelijstjes, staat het partijen vrij om een preciezer bedrag te verzoeken, ook als dat lager is dan het forfait. Omdat dat in deze procedure nota bene door de vrouw zelf is gedaan en niet is gebleken dat dit preciezer bedrag onjuist is, zal het hof uitgaan van deze behoefte van € 3.127,- (netto) per maand.
Behoeftigheid
5.6
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of, en zo ja in hoeverre, de vrouw behoeftig is. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch in redelijkheid in staat kan worden geacht om voldoende inkomsten te verwerven. Het hof is van oordeel dat de vrouw er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zij behoeftig is en overweegt daartoe als volgt.
5.7
De vrouw stelt dat zij veelvuldig solliciteert, althans sollicitatiebrieven stuurt, maar dat zij nergens wordt aangenomen omdat zij de Nederlandse taal niet beheerst en omdat zij Russisch is. Het hof is van oordeel dat dit niet kan volgen uit de in het geding gebrachte stukken en de door de vrouw bij de mondelinge behandeling gegeven toelichting daarop. De vrouw heeft in totaal 635 pagina’s overgelegd waarop per pagina vijf à zes ontvangstbevestigingen van sollicitaties(
’applications’) te zien zijn. Dat zou betekenen dat de vrouw op maar liefst 3.492 banen heeft gesolliciteerd. Volgens de vrouw heeft geen enkele sollicitatie geleid tot een baan. De vrouw heeft echter slechts twee afwijzingen (via email) overgelegd, waarin te lezen is dat zij niet is uitgenodigd omdat de Nederlandse taal niet haar moedertaal is. Omdat het hof voor het overige in de door de vrouw overgelegde stukken slechts pagina’s met schermafbeeldingen van (op telefoonformaat zichtbare) voorvertoningen van ontvangstbevestigingen kan zien, kan niet worden vastgesteld of de vrouw is uitgenodigd voor gesprekken, noch of zij anderszins positieve of negatieve reacties heeft ontvangen op haar sollicitaties. Evenmin kan het hof vaststellen of de vrouw solliciteert op functies waarvoor zij gekwalificeerd is, dan wel of zij zich werkelijk inspant om een baan te verkrijgen door serieuze sollicitatiebrieven te sturen. De vrouw heeft ten slotte evenmin aangetoond dat zij op banen solliciteert waarvoor de Nederlandse taal geen vereiste is.
5.8
Gelet op de eerdere functie van de vrouw in de recruitmentsector, haar hoge opleidingsniveau, het feit dat zij nu ruim acht jaar in Nederland woont, Nederlands heeft gestudeerd in Rusland en vloeiend Engels spreekt, acht het hof het zeer onwaarschijnlijk dat zij thans niet aan een (passende) baan kan komen. Het hof neemt in aanmerking dat de vrouw eerder in staat was om – in haar functie bij [werkgever] – € 7.404,- bruto per maand te verdienen. Het hof kent haar daarom een verdiencapaciteit toe ter hoogte van dat bedrag. Uit de stukken is niet gebleken dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om in haar eigen behoefte te voorzien. Dat betekent dat de vrouw niet behoeftig is en het hof haar verzoek om de man te verplichten partneralimentatie aan haar te betalen, afwijst.
Limitering
5.9
De man heeft het hof verzocht om de duur van de verplichting tot betaling van partneralimentatie te limiteren als het hof toekomt aan de oplegging daarvan. Omdat het hof het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afwijst, komt het niet toe aan de bespreking van het verzoek om limitering.
De borg
5.1
De man heeft het hof verzocht om de vrouw te veroordelen tot teruggave van 50% van de borg die is betaald aan de verhuurder van de voormalig echtelijke woning in verband met het toescheiden van het huurrecht van die woning aan de vrouw. Anders dan de man betoogt, is het hof van oordeel dat een dergelijk verzoek niet kwalificeert als een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Dat betekent dat dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan en dat het hof hem daarin niet-ontvankelijk verklaart.
zaak met zaaknummer 200.348.258/02
Wijziging voorlopige voorziening
5.11
Voordat het hof ingaat op het verzoek van de man om de bij wijze van voorlopige voorziening vastgestelde partneralimentatie te wijzigen in die zin dat hij geen voorlopige partneralimentatie meer aan de vrouw is verschuldigd, zal het hof hieronder weergeven wat daarover in de wet staat.
Juridisch kader
5.12
Op grond van artikel 822 lid 1, aanhef onder e Rv kan de rechter voor de duur van het geding het bedrag bepalen dat de ene echtgenoot moet betalen voor het levensonderhoud van de andere echtgenoot. Die beslissing behoudt haar kracht totdat de beslissing op een verzoek om partneralimentatie in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 826 lid 1 onder c Rv). Tegen een beslissing waarin voorlopige partneralimentatie is bepaald, staat geen hogere voorziening open, behoudens cassatie in belang der wet (artikel 824 lid 1 Rv).
5.13
Uit artikel 824 lid 2 Rv volgt dat een op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikking kan worden gewijzigd of ingetrokken door de rechtbank die of het gerechtshof dat de beschikking heeft gegeven, indien de omstandigheden na de dagtekening der beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
Ontvankelijkheid
5.14
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de man tot wijziging van de voorlopige partneralimentatie in beginsel had moeten worden ingediend bij de rechtbank die de voorlopige voorziening heeft getroffen. Echter, het hof volgt de man in zijn standpunt dat een redelijke en op de praktijk toegesneden wetstoepassing met zich brengt dat het hof onder omstandigheden een dergelijk verzoek toch kan beoordelen. Onder verwijzing naar artikel 2.6.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven is in deze zaak naar het oordeel van het hof sprake van omstandigheden waardoor het hof het verzoek van de man toch kan beoordelen. Gelet op dit artikel kan bij het hof om proceseconomische redenen wijziging worden verzocht van een voorlopige voorziening die de rechtbank heeft gegeven, indien het hoger beroep van de hoofdzaak bij het hof aanhangig is en er voldoende samenhang bestaat tussen de voorziening waarvan wijziging wordt verzocht en de hoofdzaak. Dat is het geval nu het in beide zaken gaat over de partneralimentatie. Het hof zal de man daarom ontvangen in zijn verzoek tot wijziging van de voorlopige partneralimentatie.
Gewijzigde omstandigheden?
5.15
Het hof dient een antwoord te geven op de vraag of de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking waarin de voorlopige voorziening is getroffen (16 november 2023) in zodanige mate zijn gewijzigd of dat bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
5.16
Anders dan de man betoogt, is het hof van oordeel dat het in de bestreden beschikking vastgestelde ontbreken van behoeftigheid aan de zijde van de vrouw geen omstandigheid is die een wijziging van de voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het stond de vrouw immers vrij om dat oordeel te laten toetsen in hoger beroep. De tekst van artikel 826 lid 1 onder c Rv brengt mee dat de voorlopige partneralimentatie in stand blijft tot de beslissing op het verzoek om partneralimentatie in de hoofdzaak in kracht van gewijsde is gegaan. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank of het hof op zichzelf geen gewijzigde omstandigheid is in de zin van artikel 824 lid 2 Rv.
Bedoeling van de wetgever?
5.17
De man heeft verder aangevoerd dat de wetgever de tekst van artikel 826 lid 1 onder c Rv heeft gewijzigd om leemtes in de onderhoudsvoorziening van een alimentatiegerechtigde te voorkomen. Volgens de man is in dit geval sprake van de omgekeerde situatie, namelijk een (voorlopige) onderhoudsvoorziening voor een alimentatiegerechtigde die daarop volgens de bodemrechter(s) geen recht op heeft. De bodemrechter heeft immers beslist dat de man geen partneralimentatie aan de vrouw hoeft te betalen, maar de vrouw blijft een voorlopige partneralimentatie ontvangen totdat die beslissing in kracht van gewijsde gaat. Dat leidt volgens de man tot een hoogst onredelijke situatie. Volgens de man zou de beslissing van de bodemrechter moeten prevaleren, te meer als het hof die beslissing bekrachtigt. Hij verzoekt het hof om de voorlopige partneralimentatie daarom op grond van de redelijkheid en billijkheid te wijzigen, in die zin dat hij geen voorlopige partneralimentatie meer aan de vrouw hoeft te betalen.
5.18
Het hof overweegt als volgt. Bij wet van 9 maart 2023 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen) heeft de wetgever de tekst van artikel 826 lid 2 Rv gewijzigd. Vóór de wetswijziging volgde uit voormeld artikel dat een voorlopige voorziening, bedoeld in artikel 822 lid 1 onder e Rv (lees: een voorlopige partneralimentatie waar in dit geval sprake van is), haar kracht behield totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 1:156 BW (lees: een verzoek om partneralimentatie zoals in dit geval), indien dat verzoek is gedaan, bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt dan wel bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat. Bij de wetswijziging is deze bepaling gewijzigd, zodat hieruit thans volgt dat voorlopige partneralimentatie ex artikel 822 lid 1 onder e Rv haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek om partneralimentatie ex artikel 1:156 BW in kracht van gewijsde gaat. Reeds voor de wetswijziging was het dus al zo dat de voorlopige onderhoudsvoorziening haar kracht behield zolang de afwijzing van het verzoek om partneralimentatie in de bodemprocedure nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
5.19
Het hof concludeert dat de wetgever niet heeft voorzien in de mogelijkheid om een voorlopige partneralimentatie te wijzigen gedurende de periode dat de afwijzing van het verzoek om partneralimentatie in de bodemprocedure nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. De stelling van de man, dat de wetswijziging doorwerking vindt in zijn betoog, wordt dan ook niet door het hof gevolgd.
Redelijkheid en billijkheid
5.2
Echter, het hof vindt de situatie waarin de man de voorlopige partneralimentatie dient te blijven betalen in dusdanige wanverhouding staan tot de feitelijke situatie, waarbij met deze beschikking in twee instanties zal zijn geoordeeld dat het verzoek van de vrouw om partneralimentatie dient te worden afgewezen, dat het van oordeel is dat het ongewijzigd laten voortduren van de verplichting tot het voldoen van de voorlopige partneralimentatie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Bij dit oordeel heeft het hof meegewogen dat de voorzieningenrechter een verdiencapaciteit van € 1.250,- per maand heeft aangenomen op basis van een jaarinkomen van de vrouw van € 14.808,-, welk jaarinkomen door de vrouw is gegenereerd door (slechts) twee maanden € 7.404,- per maand te verdienen, het feit dat de vrouw tot op heden niet heeft aangetoond dat zij serieuze pogingen doet om inkomen te verwerven, terwijl de rechtbank en het hof hebben geoordeeld dat zij daartoe wel in staat is en hebben bepaald dat de vrouw om die reden geen recht heeft op partneralimentatie en ten slotte de forse hoogte van de voorlopige partneralimentatie ad € 2.294,- per maand.
5.21
Het hof zal de voorlopige voorziening daarom wijzigen in die zin dat de man met ingang van heden, 9 juli 2025, geen voorlopige partneralimentatie aan de vrouw meer is verschuldigd.
Proceskosten
5.22
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.348.258/02
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 november 2023, dat de man aan de vrouw met ingang van heden, 9 juli 2025, geen voorlopige partneralimentatie meer is verschuldigd;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met zaaknummer 200.348.258/01
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de vrouw te veroordelen om, in verband met het toescheiden van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning aan haar, aan de man 50% van de borg, oftewel een bedrag van € 725,- te voldoen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten tussen partijen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.J. van Elden, H.J.M. Smid-Verhage en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 9 juli 2025 uitgesproken door mr. A.A.F. Donders in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.