ECLI:NL:GHDHA:2025:1330

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
22-000916-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest na dubbelappel inzake poging tot verkrachting en aanranding van een 82-jarige vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1955, was in eerste aanleg vrijgesproken van aanranding van zijn ex-schoonmoeder, maar veroordeeld voor poging tot verkrachting van een 82-jarige vrouw. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam aan het licht na een incident op 18 juli 2021, waarbij de verdachte de vrouw in haar woning heeft benaderd en seksuele handelingen heeft verricht. Het hof oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, ondersteund door DNA-bewijs, betrouwbaar was, terwijl de verklaringen van de verdachte inconsistent waren. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en het hof heeft de ernst van de inbreuk op de integriteit van het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafmaat. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 5.109,78, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, gezien de directe gevolgen van het bewezenverklaarde feit voor het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000916-23
Parketnummers: 10-233500-21 en 10-023099-22
Datum uitspraak: 14 juli 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 10-023099-22 tenlastegelegde (aanranding) vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 10-233500-21 primair tenlastegelegde (poging tot verkrachting) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-233500-21:
hij op of omstreeks 18 juli 2021 te Gorinchem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[slachtoffer 1] ([geboortedatum slachtoffer 1] 1939) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die slachtoffer,
(meermalen)(onverhoeds)
- een arm om haar schouder heeft geslagen en/of
- haar woning heeft betreden en/of
- haar (constant) heeft betast en vastgepakt en/of
- haar kleding heeft verplaatst en/of haar heeft ontkleed en/of
- zichzelf heeft ontkleed en/of
- haar heeft achtervolgd (door de woonkamer en/of in rondjes om de tafel, nadat hij haar had ontkleed) en/of
- tegen haar heeft gezegd dat ze lief was en dat hij van haar hield en/of dat ze zijn penis aan moest raken/vast moest houden, althans woorden van gelijke aard/strekking, en/of
- aan haar borst(en) en/of tepel(s) heeft gelikt en/of
- zijn penis heeft getoond en/of in haar bijzijn heeft vastgepakt/ vastgehouden en/of
- zijn penis door haar heeft laten betasten en/of
- zijn penis tegen haar schaamlippen/schaamstreek heeft geplaatst en/of
- op haar schaamstreek/(onder)buik en/of haar (boven)be(e)n(en), althans haar lichaam, is klaargekomen en/of
- voorbij is gegaan aan haar (verbale en/of non-verbale) protesten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juli 2021 te Gorinchem,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten het (meermalen)
- slaan van zijn arm om haar schouder en/of
- betreden van haar woning en/of
- ( constant) betasten en/of vastpakken van haar en/of
- verplaatsen van haar kleding en/of ontkleden van haar en/of
- ontkleden van zichzelf en/of
- achtervolgen van haar (door de woonkamer en/of in rondjes om de tafel, nadat hij haar had ontkleed) en/of
- tegen haar zeggen dat ze lief was en dat hij van haar hield en/of dat ze zijn penis aan moest raken/vast moest houden, althans woorden van gelijke aard/strekking, en/of
- voorbijgaan aan haar (verbale en/of non-verbale) protesten,
[slachtoffer 1] ([geboortedatum slachtoffer 1] 1939) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen) (onverhoeds)
- likken aan haar borst(en) en/of tepel(s) en/of
- tonen van zijn penis en/of in haar bijzijn vastpakken/vasthouden van zijn penis
en/of
- door haar laten betasten zijn penis en/of
- plaatsen van zijn penis tegen haar schaamlippen/schaamstreek en/of
- klaarkomen op haar schaamstreek/(onder)buik en/of haar (boven)be(e)n(en),
althans haar lichaam;
Zaak met parketnummer 10-023099-22 (gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 29 februari 2020 te Leerdam, gemeente Vijfheerenlanden, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het
- betreden van haar woning (om haar te helpen bij de verkoop van zilver) en/of
- onverhoeds betasten van haar borst(en) en/of schaamstreek en/of
- feit dat er sprake was van een vertrouwensrelatie (schoonmoeder- schoonzoon) en/of
- feit dat er sprake was van een fysiek overwicht en/of
- tegen haar zeggen dat ze niet aan zijn vrouw/haar dochter mocht vertellen dat hij bij haar was en/of
- feit dat hij (aldus) een voor haar dreigende situatie heeft doen ontstaan, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen)
- betasten van haar borst(en) en/of schaamstreek en/of
- zichtbaar voor en in het bijzijn van haar aftrekken en betasten van zijn geslachtsdeel;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft de volledige toewijzing van de vordering benadeelde partij gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak
Met de rechtbank, in lijn met het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman, is het hof van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier niet wettig kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-023099-22 (aanranding) ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-233500-21:
hij op
of omstreeks18 juli 2021 te Gorinchem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door
geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld ofeen
anderefeitelijkheid
[slachtoffer 1] ([geboortedatum slachtoffer 1] 1939) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1],
(meermalen)(onverhoeds
)
- een arm om haar schouder heeft geslagen en
/of
- haar woning heeft betreden en
/of
- haar
(constant)heeft betast en vastgepakt en
/of
- haar kleding heeft verplaatst
en/of haar heeft ontkleeden
/of
- zichzelf heeft ontkleed en
/of
- haar heeft achtervolgd (door de woonkamer en
/ofin rondjes om de tafel,
nadat hij haar had ontkleed) en
/of
- tegen haar heeft gezegd dat ze lief was en dat hij van haar hield en/of dat ze zijn penis aan moest raken/vast moest houden, althans woorden van gelijke aard/strekking,en
/of
- aan haar borst
(en
)en
/oftepel
(s
)heeft gelikt en
/of
- zijn penis heeft getoond en
/ofin haar bijzijn heeft vastgepakt
/vastgehoudenen
/of
- zijn penis door haar heeft laten betasten en/of
- zijn penis tegen haar schaamlippen
/schaamstreekheeft geplaatst en
/of
- op haar schaamstreek/
(onder)buik en
/ofhaar
(boven
)be
(e)n
(en
), althans haar lichaam,is klaargekomen
en/of
- voorbij is gegaan aan haar (verbale en/of non-verbale) protesten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking bewijsverweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij – kort weergegeven – aangevoerd dat de verklaring van mevrouw [slachtofer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) onbetrouwbaar is en niet wordt ondersteund door objectief bewijs. De verklaringen van haar zoon en dochter steunen immers op de verklaring van [slachtoffer 1] zelf. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de verklaring van [slachtoffer 1] voor het bewijs strijdig zou zijn met het recht van de verdachte op een eerlijk proces, nu de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht ten aanzien van deze persoon uit te oefenen. Het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] als getuige is eerder toegewezen en de zaak is daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris, maar tot een daadwerkelijk verhoor is het niet gekomen, vanwege dementie en de overige medische gesteldheid van de getuige.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verklaring van mevrouw [slachtoffer 1]: Artikel 6 EVRM
Vanwege de medische gesteldheid van de getuige [slachtoffer 1], heeft de raadsheer-commissaris geoordeeld dat zij niet verder zal worden opgeroepen om als getuige te worden gehoord (proces-verbaal d.d. 21 oktober 2024).
Ingevolge de rechtspraak van het EHRM zullen er in gevallen als deze, waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, drie stappen moeten worden doorlopen bij de beoordeling of desondanks het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan.
Toetsende aan het hierboven weergegeven beoordelingskader stelt het hof het volgende vast.
Ad (i)
De reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend is gelegen in de medische gesteldheid van de getuige. Het hof is van oordeel dat er – gelet op voormeld proces-verbaal van de raadsheer-commissaris – een goede reden bestond waarom [slachtoffer 1] niet als getuige kon (en kan) worden gehoord.
Ad (ii)
[slachtoffer 1] is op 7 september 2021 door de politie gehoord. Haar verklaring over het tenlastegelegde vindt op essentiële onderdelen steun in andere bewijsmiddelen, zoals het DNA-onderzoek waaruit blijkt dat er speeksel van de verdachte is aangetroffen op de borst van mevrouw [slachtoffer 1], dat er aanwijzingen van spermasporen op haar lichaam zijn aangetroffen (op de plekken waarover zij heeft verklaard) en in de verklaring van de verdachte dat hij op 18 juli 2021 in haar woning is geweest.
Ad (iii)
Het hof stelt vast dat de verdachte bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad om zich te verweren tegen de verklaringen die door [slachtoffer 1] zijn afgelegd. In zoverre is sprake van een zekere compenserende factor voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. De verdachte heeft echter vanaf zijn verhoren bij de politie niet enkel tegenstrijdig verklaard ten opzichte van de verklaring van [slachtoffer 1], maar ook in strijd met de overige bevindingen in het dossier, zoals het aantreffen van zijn speeksel op de borst van [slachtoffer 1].
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar. Daartoe overweegt het hof, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat deze verklaring op belangrijke punten steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Het hof is - alles overziende - van oordeel dat de procedure als geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van [slachtoffer 1], zoals afgelegd bij de politie op 7 september 2021, uit te sluiten van het bewijs. De daartegen gevoerde verweren worden verworpen.
Toetsingskader
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: SV) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door de aangever of getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs, in combinatie met geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer, toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren. De vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn hiervoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs ‘voldoende steun’ geven aan de verklaring van de aangever/getuige. Dit betekent dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van de aangever/getuige en mag dit in beginsel niet afkomstig zijn van dezelfde bron.
Het is niet vereist dat het steunbewijs betrekking dient te hebben op de ten laste gelegde gedragingen.
Verklaring slachtoffer
[slachtoffer 1] heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van haar zoon, [zon slachtoffer 1] en haar dochter, [dochter slachtoffer 1]. Zij hebben verklaard wat [slachtoffer 1] hen de dag na het voorval heeft verteld over wat haar op de desbetreffende dag was overkomen.
De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn naar het oordeel van het hof consistent en gedetailleerd. Het hof acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij op 18 juli 2021 op het bankje in de voortuin van haar woning in Gorinchem zat, toen er een onbekende man (de verdachte) naast haar kwam zitten die vervolgens een arm om haar schouder heen sloeg. Die man heeft vervolgens haar woning betreden, waarna [slachtoffer 1] hem is gevolgd. De man begon aan de kleding van [slachtoffer 1] te zitten en zei hierbij dat zij lief was en dat hij van haar hield. [slachtoffer 1] probeerde uit de buurt van de man te blijven door rondjes om de eettafel te lopen. De man ontkleedde zichzelf, verplaatste de kleding van [slachtoffer 1] en likte aan haar borsten en tepels. Op enig moment had de man zijn penis vast en duwde deze tegen haar schaamlippen. De man loosde zijn zaad en het sperma kwam op de buik, de schaamstreek en bovenbenen van [slachtoffer 1] terecht.
Verklaring verdachte
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van verdachte daarentegen wisselend en inconsistent. Hier komt bij dat de verdachte zijn verklaringen lijkt aan te passen aan hetgeen waar hij mee wordt geconfronteerd. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de verdachte bij het eerste politieverhoor op 5 september 2021, waarin hij verklaart dat hij op 18 juni 2021 wel bij de woning van [slachtoffer 1] is geweest, maar dat hij alleen in het portiek heeft gestaan en niet binnen is geweest. Hij zou nooit verder dan de voordeur zijn geweest; om vervolgens in zijn tweede verhoor te verklaren dat hij toch wel binnen in haar woning is geweest. Volgens de verdachte had [slachtoffer 1] hem toen in zijn kruis gegrepen.
Ook met betrekking tot de reden waarom hij bij en in de betreffende woning aanwezig was en waarom hij daarna nog twee keer naar die woning terugkeerde, heeft de verdachte bij ieder verhoor anders verklaard. Gelet hierop, het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de bewijsmiddelen, acht het hof de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Steunbewijs
Uit het DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in het speeksel dat op 21 juli 2021 op de rechterborst van [slachtoffer 1] is aangetroffen, een DNA-profiel van een onbekende man was aangetroffen. Na vergelijking van het DNA van de verdachte met het aangetroffen DNA-profiel van de onbekende man, heeft een match plaatsgevonden. Het hof ziet hierin een ondersteuning van de verklaring van [slachtoffer 1], dat de verdachte aan haar borsten heeft gelikt. Verdere ondersteuning voor haar verklaring ziet het hof in de aanwijzingen van spermavloeistof op de borsten, benen en schaamlippen van [slachtoffer 1]. Hoewel op grond van de rapportage niet kan worden vastgesteld (mogelijk mede doordat er geen verder onderzoek is gedaan) dat deze spermavloeistof afkomstig is van de verdachte, ziet het hof, gelet op het feit dat het om een 82-jarige vrouw gaat, die weduwe is en alleen woont, in combinatie met haar verklaring omtrent de plaatsen waarop het sperma van de verdachte terecht zou zijn gekomen, ook het aantreffen van deze spermasporen als ondersteuning voor die verklaring.
Het hof is verder van oordeel dat de eerdere verklaring van de verdachte dat hij terug ging naar de woning om zijn excuses te maken, eerder past bij de lezing van de feiten volgens [slachtoffer 1], dan dat het past bij de latere verklaringen van de verdachte dat het juist [slachtoffer 1] was die – naar zijn zeggen onverhoeds en tegen de wil van de verdachte
-de seksuele handelingen instigeerde.
Tot slot heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring kunnen geven voor zijn bezoeken aan [slachtoffer 1] op 19 juli 2021 (de dag na het gebeuren) en op 30 augustus 2021. Zeker het laatste bezoek, ruim 6 weken na dato wekt, zonder plausibele verklaring, bevreemding.
Gelet op het voorgaande vindt de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn handelingen de intentie heeft gehad om seksueel bij [slachtoffer 1] binnen te dringen. De handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als een begin van uitvoering van verkrachting.
Resumerend acht het hof op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot verkrachting van het slachtoffer, een voor hem onbekende, op dat moment 82-jarige vrouw. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft het bewezenverklaarde plaatsgevonden in de eigen woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en geen enkele waarde gehecht aan de wil van het slachtoffer en de gevolgen die zijn gedragingen voor haar zouden hebben. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten hier nog lange tijd de negatieve psychische gevolgen van ondervinden. De verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen of inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen. In tegendeel, hij heeft de schuld van het incident bij het slachtoffer gelegd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia rapportage d.d. 3 december 2021 en het reclasseringsadvies d.d. 7 december 2021, waaruit blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, in die zin dat het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden acht, maar in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in plaats daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade, als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-233500-21 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 5.109,78.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.109,78, bestaande uit € 5.000,- aan immateriële schade en € 109,78 aan materiële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade (ex artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek) is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is daarnaast van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder in de zaak met parketnummer 10-233500-21 bewezenverklaarde. Naar het oordeel van het hof is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, bestaande uit een aantasting in de persoon die op andere wijze dan door letsel of aantasting van de eer en goede naam is ontstaan als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij is in haar woning slachtoffer geworden van een poging tot verkrachting door een voor haar onbekende man. De verdachte is na het bewezenverklaarde nog twee keer teruggegaan naar de woning van de benadeelde partij. Hoewel het hof niet heeft kunnen vaststellen met welke intenties de verdachte tot tweemaal toe terug is gegaan naar het huis van het slachtoffer, moet dat voor haar heel beangstigend zijn geweest en haar gevoel van onveiligheid in haar eigen huis hebben vergroot.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vast staat dat de verdachte tot een bedrag van €5.109,78 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-023099-22 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.109,78 (vijfduizend honderdnegen euro en achtenzeventig cent),bestaande uit
€ 109,78 (honderdnegen euro en achtenzeventig cent) materiële schadeen
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-233500-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.109,78 (vijfduizend honderdnegen euro en achtenzeventig cent), bestaande uit € 109,78 (honderdnegen euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling, die kan worden toegepast bij niet (volledige) betaling, op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. R. Brand, als voorzitter, en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.A. Besteman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juli 2025.
De griffier is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.