ECLI:NL:GHDHA:2025:1262

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
200.354.094/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden en dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. De rechtbank wees op de schulden bij het CJIB, die voortkwamen uit verkeersboetes, en twijfelde aan de goede trouw van [appellant] bij de verkoop van zijn onderneming. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2025 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de nieuwe eigenaar van zijn onderneming de schulden inmiddels had voldaan en dat hij te goeder trouw was bij de overdracht van de onderneming.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat [appellant] inderdaad te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden en dat hij zich zal inspannen om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Het hof heeft overwogen dat de schulden aan het CJIB inmiddels zijn voldaan door de nieuwe eigenaar en dat de verkeersboetes niet door [appellant] zelf zijn veroorzaakt. Ook heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat de koopsom van de onderneming niet in strijd is met de werkelijke waarde, gezien de omstandigheden van de coronacrisis en de staat van de vorderingen. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.354.094/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/693517 / FT RK 25/166
Arrest van 5 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L. Meijerink kantoorhoudend in Enschede.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 23 april 2025, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2025, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. [appellant] verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft nog kennis genomen van door [appellant] nader overgelegde producties (nummers 24 en 25).
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025. Verschenen is: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen omdat [appellant] naar haar oordeel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw) en omdat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.2
[appellant] heeft schulden bij het CJIB van in totaal € 7.226,66. [appellant] heeft verklaard dat deze schulden met name betrekking hebben op verkeersboetes ontstaan in 2023, 2024 en 2025. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat de boetes gereden zijn door voormalige werknemers. Op vragen van de rechtbank heeft [appellant] verklaard dat hij de boetes niet heeft ingehouden op het salaris van werknemers, omdat hij er vaak te laat achter kwam en de werknemers dan al niet meer in dienst waren. De onderneming is per 1 september 2024 overgedragen aan de nieuwe eigenaar. Echter, sinds 1 september 2024 zijn er nog 8 nieuwe boetes ontstaan op naam van [appellant]. De advocaat van [appellant] heeft ter zitting verklaard dat de auto is overgegaan met de overname van de onderneming. De auto zou echter niet op naam van de koper gezet kunnen worden, omdat er beslag op zou liggen. De advocaat heeft verklaard dat de nieuwe eigenaar de boetes zal betalen. Echter, nu de auto nog op naam van [appellant] staat en de recente boetes kennelijk niet door de nieuwe eigenaar worden betaald, acht de rechtbank de kans groot dat er nieuwe CJIB-schuIden zullen ontstaan. Dit staat toelating tot de WSNP in de weg.
2.3
Daarnaast heeft de rechtbank haar twijfels over de goede trouw bij de verkoop van de onderneming. De rechtbank kijkt hierbij met name naar de hoogte van de koopsom, te weten € 5.300,00 inclusief btw, en hoe dit in relatie staat tot hetgeen vermeld is in de aangifte inkomstenbelasting 2023 voor wat betreft de waarde van de voorraden (€ 10.000,00) en de hoogte van de vorderingen op derden (€ 65.000,00). De totstandkoming noch hoogte van de koopsom is onderbouwd. [appellant] laat hiermee de schijn van schuldeisersbenadeling ontstaan. Bovendien zegt [appellant] dat de financiële leaseovereenkomst van de auto is overgedragen aan de koper van de onderneming zonder vergoeding voor de mogelijke overwaarde van de auto. Een taxatierapport van de auto ontbreekt eveneens. In de ontvangen kopie van de koopovereenkomst is de overdracht van de leaseovereenkomst niet terug te vinden. De verkoop van de onderneming heeft plaatsgevonden na aanvraag van het faillissement door een schuldeiser. Bovendien blijkt uit de arbeidsovereenkomst dat [appellant] een uurloon krijgt van € 15,00 bruto en dat hij slechts 6 uur per week werkt. Nu [appellant] zelf eigenaar is geweest van de onderneming, hij altijd het contact met de klanten heeft onderhouden, relevante werkervaring heeft, en hij de bedrijfswoning naast of boven de winkel huurt, lijkt het erop dat het uurloon onevenredig laag is ten opzichte van zijn werkzaamheden, dan wel dat [appellant] een deel daarvan zonder redelijke vergoeding verricht. Verder heeft [appellant] niet aangetoond dat hij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, ook niet na hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld. Dit alles aldus de rechtbank.
2.4
De grieven van [appellant] hebben de strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht.
2.5
Het hof zal eerst bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend te goeder trouw is geweest als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw en vervolgens of voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen (artikel 288 lid aanhef en onder c BW).
2.6
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend te goeder trouw is geweest als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw en dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] zich zal inspannen om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. In hoger beroep is gebleken dat de schuld aan het CJIB van in totaal € 7.226,66 inmiddels door de nieuwe eigenaar van de eenmanszaak van [appellant] is voldaan en dus niet meer bestaat. De verkeersovertredingen waardoor deze schulden zijn ontstaan, zijn gemaakt door werknemers van de nieuwe eigenaar. De reden waarom het kenteken van de auto niet eerder op naam van de nieuwe eigenaar was overgeschreven had te maken met de – inmiddels opgeheven – blokkade. Uit een overgelegde productie is gebleken dat de auto niet meer op naam van [appellant] staat, zodat het niet mogelijk is dat uit dien hoofde nog nieuwe schulden zullen ontstaan.
Verder heeft [appellant] ter zitting van het hof voldoende aannemelijk kunnen maken dat hij te goeder trouw is geweest bij de overdracht van zijn onderneming tegen een koopsom van € 5.300,- inclusief btw. Weliswaar sluit de omvang van die koopsom niet aan bij de in de aangifte inkomstenbelasting 2023 opgenomen waarde van de voorraden en de daarin vermelde hoogte van de vorderingen op derden, maar daarvoor heeft [appellant] een plausibele verklaring gegeven. Hij heeft inzichtelijk gemaakt dat op een groot gedeelte van de wijnvoorraad een retentierecht rustte dat ook is ingeroepen. Verder heeft hij aannemelijk gemaakt dat de omvang van de vorderingen opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting 2023 geen reëel beeld biedt van de waarde van de onderneming, aangezien een deel van de vorderingen is geïnd en gebruikt voor betaling van vaste lasten en een ander deel niet inbaar is omdat de schuldenaren failliet zijn gegaan als gevolg van de coronacrisis. Er zijn volgens [appellant] geen vorderingen van hem op derden overgegaan bij de overdracht van de onderneming. Dat dat wel het geval zou zijn blijkt ook niet uit de overgelegde stukken.
Ten slotte heeft [appellant] inzichtelijk gemaakt dat aan de overgedragen auto geen in de koopsom te verdisconteren waarde kan worden toegekend.
2.7
Ook heeft [appellant] aannemelijk kunnen maken dat het aantal uren dat hij thans werkzaam is, namelijk zes uur per week, het maximale is en dat hij voor deze uren marktconform krijgt betaald, gelet op zijn gezondheidssituatie. Bij [appellant] is immers in 2024 actieve agressieve primair progressieve MS vastgesteld. Dit is bij brief van 1 april 2025 ook door de behandelend neuroloog van het Albert Schweitzer Ziekenhuis te Dordrecht bevestigd. Hierdoor is aannemelijk dat [appellant] de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
2.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden
vernietigd.

3.De beslissing

Het hof:
  • vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2025;
  • spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] uit;
  • verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.T. Nijhuis, J.S. Honée en R.M. Hermans en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.