ECLI:NL:GHDHA:2025:1210

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
200.332.747/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Gemeente voor gevaarzettende situatie door omgewaaid schrikhek

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Gemeente Delft voor een ongeval waarbij een snorfietser ten val kwam door een omgewaaid schrikhek. De snorfietser, die verzekerd was bij DSW Zorgverzekeraar, heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. DSW heeft de ziektekosten van de snorfietser vergoed en vordert nu vergoeding van de Gemeente op grond van subrogatie. De rechtbank heeft de vorderingen van DSW toegewezen, en de Gemeente is in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade van de snorfietser. Het hof oordeelt dat de Gemeente een gevaarzettende situatie heeft gecreëerd door het plaatsen van een niet-verzwaarde schrikhek midden op de weg, vooral gezien de stormachtige weersomstandigheden. De Gemeente had moeten weten dat het hek bij harde wind kon omwaaien en had extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen. Het hof heeft de argumenten van de Gemeente, waaronder het beroep op eigen schuld van de snorfietser, verworpen. De snorfietser had geen schuld aan het ongeval, aangezien hij niet kon voorzien dat het hek omgevallen was en hij zich aanpaste aan de omstandigheden.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van DSW. De Gemeente moet de kosten van de procedure in hoger beroep betalen, inclusief wettelijke rente. Dit arrest is gewezen op 8 juli 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.332.747/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/619616 / HA ZA 21-940
Arrest van 8 juli 2025
in de zaak van
Gemeente Delft,
zetelend in Delft,
appellante,
advocaat: mr. N.E. Groeneveld-Tijssens, kantoorhoudend in Breda,
tegen
Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd in Schiedam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W. Knoester, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna de Gemeente en DSW.

1.De zaak in het kort

1.1
Een snorfietser heeft een ernstig ongeluk gekregen doordat hij reed tegen een door de Gemeente geplaatst schrikhek dat – bij stormachtig weer – was omgewaaid. DSW heeft de ziektekosten van de snorfietser vergoed en vordert als gesubrogeerd verzekeraar vergoeding daarvan door de Gemeente. Volgens DSW was sprake van een gevaarzettende situatie waarvoor de Gemeente jegens de snorfietser aansprakelijk is.
1.2
De rechtbank heeft de vorderingen van DSW toegewezen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 maart 2023, waarmee de Gemeente in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 december 2022;
  • de memorie van grieven van de Gemeente, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van DSW, met bijlagen;
2.2
Op 7 maart 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht, met uitzondering van de vaststelling van de rechtbank onder 2.7 van de weersomstandigheden in de periode rond het voorval. Het hof heeft daarmee in het onderstaande rekening gehouden.
3.2
Op maandag 11 maart 2019, omstreeks zes uur in de ochtend, vonden op de Julianalaan in Delft kort na elkaar twee vrijwel identieke ongevallen plaats, doordat twee scooterrijders tegen een omgewaaid afzettingshek (ook ‘schrikhek’ genoemd) reden en ten val kwamen. Een van de slachtoffers is enige tijd later aan zijn verwondingen overleden. Het andere slachtoffer, dhr. [naam slachtoffer] ( [naam slachtoffer] ) heeft hoofdletsel opgelopen en is enkele maanden in een revalidatiecentrum opgenomen geweest. [naam slachtoffer] had ten tijde van het ongeval een ziektekostenverzekering bij DSW.
3.3
[naam slachtoffer] reed op die morgen rond zes uur op zijn snorfiets over de Julianalaan te Delft komend vanuit de Michiel de Ruyterweg en rijdend in de richting van het Poortlandplein. Het was nog donker, de straatverlichting brandde en de straat was vochtig door neerslag. Ter hoogte van het De Vries van Heijstplantsoen is [naam slachtoffer] tegen het omgewaaide schrikhek gereden en hard ten val gekomen.
3.4
De Julianalaan bestond destijds op de plek van het ongeval uit een hoofdrijbaan en twee fietsstroken. Er vonden vanaf 14 februari 2019 in opdracht van de Gemeente wegwerkzaamheden plaats rond de Julianalaan. Daardoor was op de Julianalaan tijdelijk slechts verkeer uit één richting toegestaan, met uitzondering van (snor)fietsers.
3.5
Vanuit de zuidelijke richting (vanaf de Michiel de Ruyterweg) werd door verkeersborden gewaarschuwd dat de Julianalaan verderop afgesloten was voor gemotoriseerd verkeer. Door middel van deze borden was eerst aangegeven dat de weg na 100 meter was afgesloten voor verkeer, hierna volgde een bord dat de maximale snelheid 30 km/uur was en vervolgens een bord dat er wegwerkzaamheden waren. Ook was er nog een bord geplaatst waarop stond dat de weg afgesloten was voor motorvoertuigen en dat deze moesten afbuigen.
3.6
Iets verderop, op de kruising van de Julianalaan en het De Vries van Heijstplantsoen, was de weg volledig afgesloten voor motorvoertuigen, en op die plek was midden op de rijbaan een schrikhek geplaatst en boven op dat hek het verkeersbord C12 (gesloten voor alle motorvoertuigen). Het schrikhek was niet verzwaard. Aan beide kanten konden (snor)fietsers er via de gemarkeerde fietsstroken langsrijden.
3.7
In de nacht voor het ongeval stormde het, net als op de ochtend van het ongeval zelf. In de kustprovincies gold in het weekend voor het ongeval op zaterdagavond code geel en zondag tussen 9.08 uur en 16.41 uur code oranje.
3.8
Er is door de politie een Verkeersongevallen Analyse (VOA) gemaakt en er zijn door de politie meerdere getuigen gehoord.

4.Procedure bij de rechtbank en de vorderingen in hoger beroep

4.1
DSW heeft de Gemeente gedagvaard en gevorderd dat de Gemeente wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 155.582,55, met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2019, althans vanaf 16 maart 2020, althans vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding, en tot betaling van € 2.330,83, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het uitbrengen van de dagvaarding, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure.
4.2
DSW legde aan haar vorderingen kort samengevat ten grondslag dat zij als zorgverzekeraar de ziektekosten van [naam slachtoffer] als gevolg van het ongeval heeft vergoed en daarmee op grond van artikel 7:962 BW is gesubrogeerd in de rechten van [naam slachtoffer] . De Gemeente heeft door de plaatsing van het niet-verzwaarde hek midden op de Julianalaan ten tijde van stormachtig weer een gevaarlijke situatie gecreëerd. Uitgaande van de zogenoemde Kelderluik-criteria is daarmee sprake van onrechtmatig handelen van de Gemeente jegens [naam slachtoffer] . De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen en de Gemeente in de proceskosten veroordeeld. Zij overwoog daartoe het volgende. De Gemeente moet ermee bekend worden verondersteld dat het schrikhek, gezien de afgegeven weerswaarschuwing in het weekend voor het ongeval en het feit dat het hek niet was verzwaard of geschoord, gemakkelijk kon omwaaien en dan een wezenlijk gevaar kon opleveren. De Gemeente had extra voorzorgsmaatregelen kunnen en moeten nemen, en dit was ook niet bezwaarlijk geweest. De Gemeente had extra controles kunnen inplannen en/of het hek kunnen verzwaren. De rechtbank heeft het beroep op eigen schuld aan de zijde van [naam slachtoffer] verworpen.
4.4
De Gemeente is het niet eens met het oordeel van de rechtbank en wil dat het hof de vorderingen van DSW alsnog afwijst. Volgens de Gemeente was geen sprake van een gevaarzettende situatie. Subsidiair heeft de Gemeente betoogd dat sprake is van 50% eigen schuld aan de zijde van [naam slachtoffer] . Toepassing van de billijkheidscorrectie moet er volgens de Gemeente toe leiden dat de schade van [naam slachtoffer] voor 100% voor zijn eigen rekening moet blijven. DSW heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.

5.Beoordeling in hoger beroep

Er was sprake van een gevaarzettende situatie

5.1
In het vonnis van de rechtbank (onder 4.2) heeft de rechtbank het volgende toetsingskader geformuleerd:
“De wegbeheerder kan, mede uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers, aansprakelijk zijn voor de aanwezigheid van (niet van de weg, het weglichaam of weguitrusting deel uitmakende) voorwerpen op de weg op grond van art. 6:162 BW. Daarvoor is nodig dat de wegbeheerder het verwijt kan worden gemaakt dat hij in de nakoming van deze zorgplicht is tekortgeschoten. Indien de wegbeheerder bekend is met de aanwezigheid van het voorwerp op de weg, zijn voor de beoordeling van zijn aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door verwezenlijking van het gevaar dat van die aanwezigheid uitging, de zogenaamde Kelderluik-criteria van belang (vgl. Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283), (i) in hoeverre is niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk, (ii) hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, (iii) hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn, en (iv) in hoeverre is het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk. Bij de beoordeling kunnen ook de herkomst, aard en functie van een dergelijk voorwerp een rol spelen, alsmede de ligging, functie, fysieke toestand en het te verwachten gebruik van de weg.”
5.2
Tegen dit toetsingskader heeft de Gemeente geen grief gericht. Het hof is, uitgaande van dit toetsingskader met de rechtbank van oordeel dat sprake was van een gevaarzettende situatie die maakt dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade van [naam slachtoffer] .
5.3
Bij dit oordeel is de combinatie van de volgende factoren doorslaggevend. Het gaat hier om een door de Gemeente zelf geplaatst schrikhek, dat niet was verzwaard met zandzakken of anderszins, terwijl aan de Gemeente duidelijk was of in ieder geval moest zijn dat dergelijke hekken bij harde wind of storm kunnen omwaaien. Daarnaast is van belang dat het schrikhek waar het in deze zaak om gaat midden op een weg was geplaatst waarvan (snor)fietsers nog gebruik konden maken.
5.4
Wat betreft de eerste omstandigheid, de mogelijkheid van omwaaien van de schrikhekken, heeft de Gemeente betoogd dat niet de aanwezigheid van de hekken zelf gevaarlijk was, maar het feit dat het hek was omgevallen. Omdat de Gemeente niet wist dat het hek was omgevallen, is zij niet aansprakelijk voor de daardoor ontstane situatie.
5.5
Het hof verwerpt dit betoog. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het gedurende het weekend van het voorval stormachtig weer was, en dat dit ook was aangekondigd. De Gemeente heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank gebruikte kwalificatie “zware storm”, maar betwist niet dat er zaterdag code geel gold en zondag code oranje. Dat schrikhekken als de onderhavige bij stevige wind kunnen omwaaien als zij niet verzwaard worden, was de Gemeente bekend. DSW heeft getuigenverklaringen overgelegd, waaruit volgt dat schrikhekken in de omgeving regelmatig omwaaiden en dat hier ook wel melding van werd gemaakt. Zo heeft mevrouw [getuige 1] op maandag 11 maart 2019 aan de politie verklaard:
“(…) Gisteren, zondag 10 maart 2019, ongeveer om 15:00 uur, fietste ik langs die plek bij de Julianalaan. Ik moest op het laatst ook dat omgewaaide hek ontwijken met de fiets. Er lagen overal borden en hekken omgewaaid in die buurt. (…) Er staat daar altijd een enorme wind. En het stormt de afgelopen dagen ook natuurlijk.”De heer [getuige 2] heeft verklaard:
“(…) Ik vind dat de situatie toendertijd slordig was. Overal lag of stond wat. Het waaide regelmatig om. Later zijn de hekken verzwaard en is er een hoop opgeruimd. (…) Ik heb later ook nog de politie gebeld als er weer hekken omwaaiden. Dat zou niet kunnen, maar zonder extra gewicht waaien ze echt wel om. (…)”
5.6
Dat de Gemeente zich van het risico van omwaaien van schikhekken bewust was en om die reden de hekken ook wel verzwaarde, blijkt bovendien onomstotelijk uit een door de Gemeente overgelegd verslag van een interne bespreking bij de Gemeente naar aanleiding van het ongeval waar het in deze procedure over gaat. Daarin staat onder meer:
“Preventieve maatregelen:
Alle bebording is vooraf geschoord.De meeste van de hekken waren vooraf ook verzwaard, onderhavig hekwerk niet aangezien dit op de calamiteiten route voor nood- en hulpdiensten staat. De brandweer moet in geval van calamiteiten snel er langs kunnen, en dan is een verzwaard hek niet handig. De eerste maand na 14 februari 2019 zijn op werkdagen de borden en hekken gecontroleerd op standzekerheid,omgevallen hekken/borden worden dan weer rechtop gezet(onderstreping hof
).”
5.7
Uit het hiervoor weergegeven citaat blijkt niet alleen dat de Gemeente zich van het risico van omwaaien bewust was, maar ook dat zij daarvoor maatregelen kon treffen en geregeld ook trof door het verzwaren van de hekken.
5.8
De tweede doorslaggevende omstandigheid is het feit dat dit hek midden op de weg was geplaatst. Een hek dat midden op de weg staat levert bij omwaaien gevaarlijke situaties op, te meer als fietsers nog van de weg gebruik kunnen maken in omstandigheden waarin het zicht slecht is, zoals in de nachtelijke uren bij regenachtig weer. Het was – anders dan de Gemeente aanvoert – voorzienbaar dat de (snor)fietsers die er wel mochten rijden, juist bij afwezigheid van auto’s (ook) van de middenbaan gebruik zouden maken. Het feit dat er langs de weg fietsstroken liepen, maakt dat niet anders. Uit de overgelegde foto’s volgt dat deze stroken niet fysiek van de middenbaan waren afgescheiden, maar daarmee één geheel vormden.
5.9
Dat de fietsstrook ook toegankelijk was voor snorfietsers is niet bestreden. Wel heeft de Gemeente gesteld dat de snorfiets van [naam slachtoffer] feitelijk niet als zodanig gekwalificeerd kon worden, omdat deze was opgevoerd en harder kon dan de voor een snorfiets toegestane snelheid van 25 km/h. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat [naam slachtoffer] ten tijde van het ongeval harder reed dan 25 km/h. Tegen dit oordeel heeft de Gemeente geen (voldoende duidelijke) grief gericht. Van een voor de Gemeente onvoorzienbare situatie doordat [naam slachtoffer] ter plaatse met een te hoge snelheid reed was dus geen sprake, ook als moet worden aangenomen dat de snorfiets van [naam slachtoffer] inderdaad was opgevoerd.
5.1
De keuze van de Gemeente om juist dit hek, dat midden op de weg stond, niet te verzwaren had kennelijk te maken met het feit dat van de afgesloten weg nog wel gebruik moest worden gemaakt van hulpdiensten. Op de zitting van het hof heeft de Gemeente hieraan toegevoegd dat arbo-regels meebrengen dat een hek van meer dan 20 kg niet mag worden opgetild door één persoon. Voor het opzijzetten van een verzwaard hek zouden daarom twee personen van de hulpdienst moeten uitstappen, hetgeen volgens de Gemeente onwenselijk is.
5.11
Het hof is van oordeel dat de Gemeente onvoldoende heeft toegelicht dat de keuze om dit hek niet te verzwaren verantwoord was. Als het noodzakelijk was om juist dit deel van de Julianalaan (dat kennelijk voor normaal autoverkeer werd afgesloten) als calamiteitenroute aan te wijzen, en er daarom geen verzwaard hek geplaatst kon worden, had de Gemeente kunnen afzien van het plaatsen van het hek midden op de weg en kunnen volstaan met het plaatsen van verkeersborden, in ieder geval gedurende de periode van harde wind. De Gemeente heeft op de zitting nog aangevoerd dat dit weer andere gevaren zou opleveren, zoals de mogelijkheid dat automobilisten de ‘verboden in te rijden’ borden zouden negeren en zich ergens vast zouden rijden. Maar om welke gevaren dat in deze concrete situatie precies ging is niet duidelijk gemaakt. Gezien het gebruik als calamiteitenroute is het zonder nadere toelichting niet aannemelijk dat de weg verderop (fysiek) ontoegankelijk of gevaarlijk was. De Gemeente heeft bovendien niet toegelicht waarom juist dit deel van de Julianalaan als calamiteitenroute moest worden aangewezen en dat daarvoor geen alternatieven beschikbaar waren.
5.12
Het argument van de Gemeente dat zij met beperkte middelen keuzes moet maken, en dat van haar daarom niet gevergd kan worden dat zij de vele dagelijks binnen de Gemeente gebruikte schrikhekken allemaal verzwaart, gaat gezien het vorengaande ook niet op. Het kan zijn dat bepaalde schrikhekken gezien hun locatie bij omvallen geen groot risico met zich brengen, waardoor het verzwaren niet van de Gemeente gevergd kan worden. Maar dat geldt nu juist niet voor een midden op de weg geplaatst schrikhek, terwijl de onderdeel van die weg uitmakende fietsstroken toegankelijk blijven voor (snor)fietsers. Ook de door de Gemeente gemaakte vergelijking met het onderhoud van bomen gaat niet op. Het gaat hier immers om een door de Gemeente zélf tijdelijk midden op het wegdek geplaatst hek. Bij het plaatsen van dat onverzwaarde hek en het handhaven daarvan bij stormachtig weer kon en moest de Gemeente de daaraan verbonden risico’s beoordelen. De Gemeente voert, zo begrijpt het hof, nog aan dat zij ervan mocht uitgaan dat weggebruikers als [naam slachtoffer] mede gezien de weersomstandigheden zelf oplettend zouden zijn op obstakels op de weg. Het hof volgt dit standpunt niet. Van weggebruikers kan niet worden verwacht dat zij bedacht zijn op een midden op de rijbaan plat liggend schikhek.
Geen eigen schuld aan de zijde van [naam slachtoffer]
5.13
De Gemeente heeft subsidiair aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep op eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW van [naam slachtoffer] heeft verworpen. In de eerste plaats heeft de Gemeente aangevoerd, dat de snorfiets van [naam slachtoffer] feitelijk niet als zodanig gekwalificeerd kon worden, omdat deze was opgevoerd en harder kon dan de voor een snorfiets toegestane snelheid van 25 km/h. DSW heeft dit betwist. Volgens haar heeft de politie een test uitgevoerd met de verkeerde snorfiets, omdat in het proces-verbaal niet het kentekennummer van de snorfiets van [naam slachtoffer] wordt genoemd, maar een ander kentekennummer. De Gemeente heeft daar tegenin gebracht dat er in het proces-verbaal een foutje is gemaakte ten aanzien van het kentekennummer, maar dat wel degelijk e snorfiets van [naam slachtoffer] is getest.
5.14
Ook als er – veronderstellenderwijs – van wordt uitgegaan dat de aan [naam slachtoffer] toebehorende snorfiets was opgevoerd, leidt dit echter nog niet tot eigen schuld aan zijn zijde.. Hiervoor heeft het hof al overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat [naam slachtoffer] niet harder reed dan 25 km/h. Dat betekent dus dat het feit dat de snorfiets was opgevoerd, geen rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval. Dat geldt ook als juist is, zoals de Gemeente bij de mondelinge behandeling nog heeft betoogd, dat een opgevoerde snorfiets eigenlijk niet de weg op mag.
5.15
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de Gemeente verder aangevoerd dat [naam slachtoffer] , omdat het had gestormd, stapvoets had moeten rijden. Dit betoog volgt het hof niet. Natuurlijk moest [naam slachtoffer] de normale oplettendheid in acht nemen maar er zijn geen aanwijzingen dat hij dit niet heeft gedaan. Uit de VOA (blz. 7 onder 5) volgt dat het platliggende schrikhek zeer slecht zichtbaar was. Ook verwerpt het hof de stelling dat [naam slachtoffer] ervan op de hoogte had kunnen zijn dat op die plek een hek stond, omdat het ging om de vaste route naar zijn werk. Zelfs als [naam slachtoffer] het desbetreffende hek op een eerdere dag al eens had kunnen zien staan, hoefde hij er nog geen rekening mee te houden dat het nu, nauwelijks zichtbaar, plat midden op de weg lag. Hij hoefde daarom zijn rijstijl ook niet aan te passen aan die mogelijkheid.
5.16
De Gemeente heeft verder aangevoerd dat de eigen schuld van [naam slachtoffer] gelegen is in het feit dat hij niet over de fietsstrook, maar over het middendeel van de weg reed. Ook hierin volgt het hof de Gemeente niet. Weliswaar is juist dat (snor)fietsers in verband met de verkeersveiligheid in beginsel thuishoren op de fietsstroken, maar in de omstandigheden van dit geval, namelijk dat de Julianalaan aldaar was afgesloten voor auto’s en het stormde, kan [naam slachtoffer] niet worden verweten dat hij niet over de fietsstrook maar over het middengedeelte van de weg reed. [naam slachtoffer] behoefde zich daarvan in ieder geval niet te laten weerhouden door de mogelijkheid dat er een slecht zichtbaar omgewaaid hek midden op de weg zou liggen. Hierboven is al besproken dat [naam slachtoffer] met die mogelijkheid redelijkerwijs geen rekening behoefde te houden. DSW heeft terecht naar voren gebracht dat er gezien de storm eerder aanleiding was om obstakels (zoals afgewaaide takken) te verwachten aan de zijkant van de weg, dus op de fietsstroken, dan in het midden van de weg.
Bewijsaanbod
5.17
De Gemeente heeft een bewijsaanbod gedaan, maar geen feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Op de gestelde bezwaren tegen het verzwaren van de hekken is het hof hiervoor al ingegaan.
Conclusie en proceskosten
5.18
De conclusie is dat het hoger beroep van de Gemeente niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal de Gemeente als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
5.19
Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van DSW op:
griffierecht € 5.689,-
salaris advocaat € 7.144 (2 punten × tarief V)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 13.011,-
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing
.

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 december 2022;
6.2
wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd;
6.3
veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van DSW begroot op € 13.011,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
6.4
bepaalt dat als de Gemeente niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, de Gemeente de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald.
6.5
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. P. Volker, mr. D.A. Schreuder en mr. K. Engel en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.