In deze zaak vordert de rechthebbende schadevergoeding van zijn voormalig bewindvoerder, nadat zijn goederen onder bewind zijn gesteld. De rechthebbende stelt dat de voormalig bewindvoerder tekort is geschoten in zijn zorgplicht, wat heeft geleid tot zowel materiële als immateriële schade. De bestreden beschikking van de kantonrechter in Rotterdam, die het verzoek om schadevergoeding afwees, wordt door de rechthebbende in hoger beroep aangevochten. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van 24 oktober 2023 en behandelt het hoger beroep dat op 24 januari 2024 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2025 zijn beide partijen verschenen, waarbij de rechthebbende werd bijgestaan door zijn advocaat en de voormalig bewindvoerder door zijn advocaat. Het hof oordeelt dat de voormalig bewindvoerder niet in zijn zorgplicht heeft tekortgeschoten, en dat de schade die de rechthebbende stelt te hebben geleden niet kan worden toegerekend aan de voormalig bewindvoerder. De vordering van de rechthebbende wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.