Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van de zijde van de verzoeker van 18 december 2023 met bijlagen, ingekomen op 27 december 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de verzoeker van 8 januari 2024, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de verzoeker van 20 november 2024, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de verzoeker van 2 december 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
- de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat en de [de tolk] , tolk in de Arabische taal;
- de moeder (via videoverbinding), ook bijgestaan door voornoemde tolk;
- [de meerderjarige] (via videoverbinding), ook bijgestaan door voornoemde tolk.
3.De feiten
- [de meerderjarige] (hierna: [de meerderjarige] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Kamerstukken II, 30551, nr. 3 p.3). Het hof is van oordeel dat de verzoeker, ook afgezien van de driejaarstermijn, onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van duurzaamheid en bestendigheid van de opvoedingssituatie vanuit verzoeker jegens [de meerderjarige] en [de minderjarige] . Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking. De verzoeker en de moeder hebben nooit op hetzelfde adres ingeschreven gestaan. Bovendien heeft de verzoeker, anders dan in de jurisprudentie die hij in hoger beroep aanhaalt, nooit langer dan een aantal weken of maanden per jaar met de moeder en de dochters in gezinsverband samengeleefd. Ook hebben de verzoeker en de moeder de afgelopen jaren (weliswaar om niet onbegrijpelijke redenen) nooit geprobeerd samen te wonen, bijvoorbeeld in Marokko. Dat de verzoeker en de moeder inmiddels 15 jaar met elkaar zijn getrouwd is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de vereiste bestendigheid van de opvoedingssituatie aan te tonen. Dat de verzoeker dagelijks telefonisch contact heeft met de moeder en de dochters, hij hen met zijn uitkering financieel ondersteunt en soms overlegt met de schooldirecteur van de dochters, maakt dit ook niet anders. Het hof overweegt ten slotte dat de feitelijke omstandigheden van [de meerderjarige] en [de minderjarige] bij handhaving van de driejaarstermijn niet zullen veranderen.