ECLI:NL:GHDHA:2025:1096

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
BK-24/161 en BK-24/162
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft [X] B.V. verzet aangetekend tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 oktober 2024, waarin het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag niet-ontvankelijk werd verklaard. De Rechtbank had op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een belastingkwestie, waarbij het hoger beroep niet tijdig was ingediend. Het verzet is ingediend op 18 november 2024, maar bevatte aanvankelijk geen gronden. De gemachtigde van [X] B.V. heeft later, op 1 april 2025, een pleitnota ingediend waarin de gronden van het verzet werden uiteengezet. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 april 2025. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep was overschreden en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. Het verzet werd ongegrond verklaard, omdat de gronden niet tijdig waren ingediend en het verzet niet aan de wettelijke eisen voldeed. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 6:5, 6:6 en 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/161 en BK-24/162

Uitspraak van 21 mei 2025

op het verzet van
[X] B.V.te [Z] , belanghebbende (gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven), tegen na te noemen uitspraak.

Uitspraak en verzet

1.1.
Belanghebbende is in verzet gekomen tegen de uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 17 oktober 2024, nummers
BK-24/161 en BK-24/162 (de uitspraak), waarbij het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 december 2023, nummers SGR 21/7025 en SGR 21/7026 op grond van artikel 8:54, lid 1, aanhef en letter b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig is ingediend.
1.2.
Het (pro forma) verzet is gedagtekend 18 november 2024. Van de zijde van belanghebbende is op 1 april 2025 een nader stuk (pleitnota) ingekomen.
1.3.
Het verzet is mondeling behandeld ter zitting van 9 april 2025. Gemachtigde is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst, nummers SGR 21/7025 en SGR 21/7026.
2.2.
De uitspraak van de Rechtbank is in het digitale dossier (het webportaal “Mijn Rechtspraak”; het webportaal) geplaatst op 22 december 2023 om 14:00 uur.
2.3.
Belanghebbende heeft op 5 februari 2024 om 11:05 uur via het webportaal pro forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
2.4.
Het Hof heeft bij de onder 1.1 bedoelde uitspraak het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig is ingediend.
2.5.
Belanghebbende heeft op 18 november 2024 om 10:58 uur via het webportaal pro forma verzet ingesteld tegen deze uitspraak.
2.6.
Belanghebbende is via een bericht, verzonden aan de gemachtigde, te weten: […] , t.a.v. de heer A.F.M.J. Verhoeven, via het webportaal op 18 november 2024 om 11:50 uur gewezen op het feit dat de gronden van het verzet ontbreken en is bij die gelegenheid uitgenodigd dit verzuim uiterlijk op 16 december 2024 te herstellen. De tekst van het bericht luidt als volgt:
“Het verzet in deze zaak voldoet niet aan de hierna vermelde wettelijke vereisten. U hebt verzuimd:
- de gronden van het verzet te vermelden; u dient duidelijk aan te geven om welke reden u het niet eens bent met de uitspraak van het gerechtshof;
- een kopie van de bestreden uitspraak in te dienen;

Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 16 december 2024 te herstellen.

Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het verzet niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw verzet niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.”
2.7.
Belanghebbende heeft niet op het onder 2.6 vermelde bericht gereageerd.
2.8.
Van de zijde van belanghebbende is op 1 april 2025 een nader stuk (pleitnota) ingekomen waarin hij de gronden van het verzet heeft vermeld. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Op 9 april 2025 vindt de mondelinge behandeling plaats in voormelde kwestie. Uw gerechtshof heeft voorrang gegeven aan de absolute werking van het rechtszekerheidsbeginsel en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de nationale beroepstermijn in hoger beroep.
De overschrijding is verschoonbaar. Op 24 januari 2024 heeft er een FIOD-inval plaatsgevonden op ons kantoor en ben ik van de weg geplukt door de FIOD, heb 8 dagen isoleercel achter de kiezen, zonder enige wettelijke grondslag (…) en ik ben op 31 januari 2024 weer in vrijheid gesteld.
Alle computers en correspondentiemiddelen zijn in beslag genomen door de FIOD en ons kantoor is geheel ontdaan van computers en communicatiemiddelen (…) en was niet eerder hersteld dan 4 februari 2024.
Op 5 februari 2024 heeft mijn collega hoger beroep ingesteld. In de zaken met gerechtshofnummers 24/139, 24/141, 24/143 en 24/144 speelt hetzelfde.
Deze zijn door Uw collega (…) ontvankelijk verklaard. Niet valt in te zien waarom dat hier niet het geval zal zijn, Uw gerechtshof moet immers de effectieve, daadwerkelijke toegang tot de rechter waarborgen en voorrang geven aan bepalingen van Unierecht op nationaal recht.
Het is voor mij – als gemachtigde – niet te bevatten dat de rechtspraak in lidstaat Nederland feitelijk ‘een verdienmodel’ creëert aan het ontzeggen van toegang tot de rechter met toepassing van nationale bepalingen op het recht van de Unie.
Het recht van de Unie schrijft ook nog voor dat een rechter (…) evenwicht moet zoeken tussen het Unierechtelijk legaliteitsbeginsel en het Unierechtelijke rechtszekerheidsbeginsel.
Uw gerechtshof heeft daar geen blijk van gegeven. Uw gerechtshof heeft voorrang gegeven aan nationale bepalingen, hetgeen, volgens de recente conclusie van Dean Spielmann, ex. president van het EHRM, thans A-G bij het Hof van Justitie, zeer zorgwekkend is (Hof van Justitie, 11 maart 2025, EU:C:2025:165, r.o. 37).”

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling

3. Het Hof heeft in de uitspraak het navolgende overwogen:
“De termijn voor indiening van een hogerberoepschrift bedraagt zes weken. Een niet per post verzonden hogerberoepschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter griffie is ontvangen. De termijn is aangevangen met ingang van de dag na die van de verzending van de uitspraak, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 2 februari 2024.
Aangezien het hogerberoepschrift op 5 februari 2024 ter griffie van het Hof is ontvangen, is het hogerberoepschrift niet tijdig ingediend. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is niet gebleken. Het hoger beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Deze uitspraak is gegeven op grond van de artikelen 6:7, 6:8, 6:9, 6:11, 6:24, 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.”

Standpunt belanghebbende

4. Belanghebbende heeft in verzet (ingekomen op 18 november 2024) de volgende gronden, voor zover in verzet van belang, ingediend:
“(…)
Hierbij tekenen wij pro forma verzet aan tegen de uitspraak van 17 oktober 2024 inzake de belasting BPM van het dossier met voormeld kenmerk.
Belanghebbende komt voor de genoemde zaak op tegen de niet-ontvankelijk verklaring.
Belanghebbende verzoekt hiernaast om proceskostenvergoeding.
(…)”

Beoordeling van het verzet

5.1.
Het (pro forma) verzetschrift bevat niet de gronden van het verzet. De enkele mededeling in het pro forma verzetschrift “Belanghebbende komt voor de genoemde zaak op tegen de niet-ontvankelijk verklaring” kan niet als een begin van motivering van het verzet worden gezien.
5.2.
Belanghebbende is bij het onder 2.6 bedoelde bericht van 18 november 2024 op het verzuim gewezen en is bij die gelegenheid uitgenodigd dit verzuim uiterlijk 16 december 2024 te herstellen. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard als geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid het verzuim te herstellen. Belanghebbende heeft aan deze uitnodiging binnen de gestelde termijn geen gevolg gegeven. In dat geval rest alleen nog de mogelijkheid van verschoonbaarheid van het feit dat niet binnen de termijn voor het herstel verzuim de gronden van het verzet zijn ingediend. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De door hem in zijn nadere stuk (pleitnota) ingediende en ter zitting nader gemotiveerde gronden van het verzet leiden niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding ten aanzien van de gronden van het verzet, nu de door hem aangevoerde gronden uitsluitend zien op de periode van de indiening van het hoger beroep en niet op de periode van indiening en mogelijkheid tot herstel van het verzuim in verzet.
5.3.
Nu het verzetschrift niet aan de eisen van de wet voldoet en belanghebbende niet binnen de gestelde termijn het verzuim heeft hersteld, behoort belanghebbende in de gegeven situatie niet te worden ontvangen in het verzet.
5.4.
Deze uitspraak is gegeven op grond van de artikelen 6:5, 6:6 en 8:55 Awb.

Proceskosten

6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, H.A.J. Kroon en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen.
De griffier, de voorzitter,
E.J. Nederveen M.J.M. van der Weijden
De beslissing is op 21 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.