ECLI:NL:GHDHA:2025:1074

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
22-000667-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handeling in tram met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen jegens een minderjarige vrouw in een tram. De tenlastelegging omvatte het dwingen van de aangeefster tot het dulden van ontuchtige handelingen, waaronder het geven van een kus op de wang. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze in zoverre bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000667-24
Parketnummer: 09-196382-23
Datum uitspraak: 20 mei 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 februari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] een beslissing genomen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 maart 2023 te 's-Gravenhage, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft/is hij, verdachte, - dicht tegen die [benadeelde partij] aan gaan zitten en/of - zijn been in het been van die [benadeelde partij] gehaakt en/of - die [benadeelde partij] een kus op de wang gegeven en/of - bovenstaande handelingen onverhoeds en ongevraagd uitgevoerd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks24 maart 2023 te 's-Gravenhage, door
geweld ofeen
anderefeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid[benadeelde partij] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een
of meerontuchtige handeling
en,immers heeft
/ishij, verdachte,
- dicht tegen die [benadeelde partij] aan gaan zitten en/of
- zijn been in het been van die [benadeelde partij] gehaakt en/ofdie [benadeelde partij] een kus op de wang gegeven en
/of
- bovenstaande handeling
enonverhoeds en ongevraagd uitgevoerd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. In dit verband heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de handelingen van de verdachte niet als ontuchtig zijn aan te merken.
Het hof stelt voorop dat van een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafecht (hierna: Sr) sprake is, indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Er zal zowel sprake moeten zijn van een handeling met een seksuele strekking als van een schending van de sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op de beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
Het hof stelt, dienaangaande, mede gelet op de zich in het dossier bevindende camerabeelden, het volgende vast.
De verdachte, die zich in dezelfde tram als de toen nog minderjarige aangeefster bevond, nam plaats op het bankje naast haar.
De verdachte begon tegen haar te praten en zij wendde haar gezicht af naar het raam. Hij zocht vervolgens meer toenadering tot aangeefster door tweemaal te verzitten en daarmee dichter tegen haar aan te gaan zitten. De verdachte maakte voorts met zijn been contact met het been van aangeefster en kwalificeerde dat ter terechtzitting in hoger beroep als ‘voetjevrijen’.
Vervolgens bewoog hij zijn hoofd richting het hoofd van aangeefster en gaf haar onverhoeds en ongevraagd een kus op haar wang.
Het hof merkt voornoemde kus op de wang van aangeefster onder de gegeven omstandigheden aan als een handeling van seksuele aard, die in strijd is met de sociaal ethische norm en daarmee een ontuchtige handeling. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de aangeefster zonder enige aanleiding de handeling van een voor haar wildvreemd persoon, aanzienlijk ouder dan zijzelf diende te dulden. De verdachte heeft zich in een openbaar vervoermiddel, een tram, aan aangeefster opgedrongen door in 2 opvolgende zitbewegingen dichter tegen haar aan te gaan zitten, beencontact met haar te maken en haar vervolgens onverhoeds en ongevraagd een kus op haar wang te geven.
Gelet op al het vorengaande is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding.
Hij heeft een hem onbekende, aanzienlijk jongere en nog minderjarige vrouw in de tram benaderd en haar - zonder enige aanleiding daartoe - een kus op haar wang gegeven.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft het handelen van de verdachte blijkens haar slachtofferverklaring een grote impact op het slachtoffer gehad.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 april 2025.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte reeds geruime tijd op basis van een zorgmachtiging is opgenomen bij Parnassia. Weliswaar bevat het dossier geen recente rapportage waarin omtrent (de mate van) de toerekenbaarheid door deskundigen wordt geadviseerd, maar naar het oordeel van het hof biedt het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, waaruit naar voren komt dat de verdachte al lange tijd kampt met psychische problematiek en mede gelet op de behandeling die verdachte thans ondergaat, voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het tenlastegelegde aan de verdachte in verminderde mate dient te worden toegerekend. Dit weegt het hof in strafmatigende zin mee.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof acht aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 maart 2023.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, als voorzitter en mrs. Chr.A. Baardman en M.A.C.L.M. Bonn, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Bongaerts.
Mr. M.A.C.L.M. Bonn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.