ECLI:NL:GHDHA:2025:102

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
200.343.537/01 en 200.343.537/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en levenstestament: noodzaak van bewind bij onvoldoende bescherming van vermogensrechtelijke belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van bewind voor een rechthebbende die lijdt aan dementie. De rechthebbende had een levenstestament opgesteld waarin zij haar kleindochter, [Kleinkind 2], als gevolmachtigde had aangewezen. De verzoeksters, [Kleinkind 1] en [Kleinkind 2], kwamen in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter die bewind had ingesteld over de goederen van de rechthebbende. Het hof oordeelde dat het levenstestament onvoldoende bescherming bood tegen ongewenste aankopen en uitgaven door de rechthebbende, en dat er onvoldoende onafhankelijk toezicht was op de uitvoering van de volmacht. De zorgen over financieel misbruik en belangenverstrengeling binnen de familie werden als gegrond beschouwd. Het hof concludeerde dat de instelling van bewind noodzakelijk was om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te beschermen. De verzoeksters verzochten het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en hen tot bewindvoerders te benoemen, maar het hof wees dit verzoek af en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kantonrechter. De beslissing benadrukt de noodzaak van adequate bescherming voor personen die niet in staat zijn hun eigen belangen te behartigen, vooral in situaties van geestelijke achteruitgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.343.537/01 en 200.343.537/02
zaaknummer rechtbank : 11040605 GZ VERZ 24-3211
beschikking van de meervoudige kamer van 15 januari 2025
inzake
[Kleinkind 1]
en
[Kleinkind 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoeksters in hoger beroep,
hierna te noemen: [Kleinkind 1] respectievelijk [Kleinkind 2] en gezamenlijk: de verzoeksters,
advocaat mr. M.R. de Kok te Rotterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. [de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
2. [Kind 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [Kind 1] ,
advocaat mr. C.J.H. Anker te Rotterdam,
3. [kind 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
advocaat mr. C.J.H. Anker te Rotterdam,
4. [kind 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind 3] ,
advocaat mr. C.J.H. Anker te Rotterdam,
5. [kind 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind 4] ,
advocaat mr. C.J.H. Anker te Rotterdam,
gezamenlijk te noemen: [de kinderen] ,
6. [kind 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind 5] ,
advocaat mr. J. de Koning te Lisse,
7. [kind 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [kind 6] ,
advocaat mr. M.R. de Kok te Rotterdam.
8. Stichting Veritas Vertegenwoordiging,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
1.
Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2.
Het geding in hoger beroep
2.1 De verzoeksters zijn op 10 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2 [kind 5] heeft op 8 november zijn schriftelijke reactie ingediend.
2.3 [de kinderen] hebben gezamenlijk op 12 november 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4 Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van [kind 6] van 11 november 2024 met bijlage;
  • een journaalbericht van de zijde van de verzoekers van 30 oktober 2024 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de zijde van [de kinderen] op 18 november 2024.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2024 plaatsgevonden. Op de mondelinge behandeling is onderhavige zaak samen met de zaken met zaaknummer 200.343.551/01 en 200.343.551/02 behandeld. Verschenen zijn:
  • de verzoeksters, bijgestaan door hun advocaat;
  • [Kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , bijgestaan door hun advocaat;
  • [kind 5] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • [de mentor] , namens Stichting Veritas Mentorschap.
De rechthebbende, [kind 4] , [kind 6] en de bewindvoerder zijn, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
3.
De feiten
3.1 De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1936 in [geboorteplaats] , [land] . De rechthebbende is de moeder van de belanghebbenden 2 tot en met 7. De rechthebbende is de oma van de verzoeksters.
3.2 De rechthebbende heeft op 21 december 2020 bij notariële akte een algemene volmacht/levenstestament laten opstellen (hierna: het levenstestament). Voor zover van belang is daarin bepaald:
‘(…)

I. VERLENING ALGEMENE VOLMACHT

Aanwijzing gevolmachtigde
Ik wijs aan tot mijn algemeen gevolmachtigde:
Mijn kleindochter: [Kleinkind 2] (…).
Volmacht gaat direct in.
De volmacht kan uitgeoefend worden vanaf het moment direct na het ondertekenen van de akte, tot aan het moment dat de volmacht eindigt.
Aanwijzing subsidiaire gevolmachtigde
Voor het geval mijn kleindochter [Kleinkind 2] (tijdelijk) niet in staat is deze volmacht te gebruiken, wijs ik mijn kleindochter, [Kleinkind 1] (…) aan tot mijn gevolmachtigde. De volmacht aan mijn kleindochter [Kleinkind 2] blijft bestaan. Derden mogen ervan uitgaan dat beiden bevoegd zijn.’
3.3
Deze volmacht geeft kort gezegd de bevoegdheid aan de gemachtigde om al de bankzaken en overige financiële zaken van de rechthebbende te regelen en haar in rechte te vertegenwoordigen.
Met betrekking tot de niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende houdt het levenstestament nog het volgende in:
‘(…)
V. GENEESKUNDIGE AANGELEGENHEDEN
Aanwijzing gevolmachtigde
Voor het geval ik naar het oordeel van een hulpverlener in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet meer in staat ben tot een redelijke waardering van mijn eigen belangen ter zake van mijn gezondheid en zorgbehoeften, geef ik volmacht om in mijn plaats op te treden ter zake van de verplichtingen die voor de hulpverlener uit afdeling 7.7.5 Burgerlijk Wetboek voortvloeien, waaronder de beslissingen aangaande het ondergaan van onderzoek en verpleging aan mijn kleindochter [Kleinkind 2] (…). In geval [Kleinkind 2] niet in staat is als mijn medisch gevolmachtigde op te treden, wijs ik mijn kleindochter [Kleinkind 1] voomoemd aan als mijn medisch gevolmachtigde.
(…)
Overleg over behandelbeslissinqen
Ik verzoek mijn kleindochters [Kleinkind 2] dan wel [Kleinkind 1] , beiden voornoemd, ten aanzien van de behandelbeslissingen die zij voor mij moet nemen in overleg te treden met mijn kinderen. Hun toestemming is echter uitdrukkelijk niet vereist.
(…)
VII. TOEZICHT
Rekening en verantwoording
De gevolmachtigde is verplicht op mijn verzoek rekening en verantwoording aan mij af te leggen over de door haar voor mij verrichte handelingen. Als ik niet meer in staat ben om de rekening en verantwoording te vragen, legt de gevolmachtigde per kwartaal rekening en verantwoording aan mijn dochter, mevrouw [kind 6] (…).

VIII. BEWIND/MENTORSCHAP/CURATELE

Deze volmacht is erop gericht geen bewind, mentorschap of curatele te hoeven verzoeken. Stelt de rechter desondanks een bewind en/of mentorschap of een curatele in, dan geldt het volgende.
Inzake bewind
Ik spreek de uitdrukkelijke voorkeur uit dat de rechter een door mij in I. aangewezen gevolmachtigde tot bewindvoerder benoemt.
(…)
Inzake mentorschap
Ik spreek de uitdrukkelijke voorkeur uit dat de rechter de door mij onder V. aangewezen medisch gevolmachtigde tot mentor benoemd.
(…)’
3.4
Bij beschikking van 30 mei 2024 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld omdat zij als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, met benoeming van Stichting Veritas Mentorschap, kantoorhoudende te Rotterdam, tot mentor. Tegen voormelde beschikking is hoger beroep ingesteld bij dit hof (bekend onder zaaknummer 200.343.551/01).
4.
De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld omdat zij als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, met benoeming van de bewindvoerder tot bewindvoerder.
4.2
De verzoeksters verzoeken het hof (in de hoofdzaak met zaaknummer 200.343.537/01), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende,
I. (primair) het verzoek tot bewindvoering af te wijzen, dan wel
II. (subsidiair) de verzoeksters tot bewindvoerders te benoemen, dan wel
III. (meer subsidiair) een onafhankelijke, professionele partij, door het hof in goede justitie te bepalen, te benoemen tot bewindvoerder van de rechthebbende.
Zij verzoeken het hof voorts (in de voorlopige voorziening met zaaknummer 200.343.537/02) om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van de werking van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking.
4.3
[de kinderen] hebben gezamenlijk verweer gevoerd en verzoeken het hof om de door verzoeksters verzochte provisionele voorziening en het door verzoeksters in de hoofdzaak in het hoger beroep verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.
De motivering van de beslissing
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
5.1
Alvorens inhoudelijk in te gaan op deze zaak, dient het hof eerst te beoordelen of de verzoeksters (beiden) kunnen worden ontvangen in hun tegen de bestreden beschikking ingestelde hoger beroep. Het hof overweegt dat zij ontvankelijk zijn als zij belanghebbenden zijn in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.2
Het onderwerp van dit hoger beroep is het bij bestreden beschikking ingestelde bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende heeft in haar levenstestament een algemene volmacht gegeven aan [Kleinkind 2] , waardoor deze zaak rechtstreeks betrekking op de rechten en verplichtingen van [Kleinkind 2] . Dat maakt haar een belanghebbende bij deze zaak in de zin van artikel 798 lid 1 Rv en zij is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.3
De rechthebbende heeft in het levenstestament een subsidiaire volmacht verleend aan [Kleinkind 1] . Zij is gevolmachtigd voor zover [Kleinkind 2] niet in staat is om de aan haar verleende volmacht te gebruiken. [Kleinkind 2] en [Kleinkind 1] kunnen hun volmacht derhalve niet tegelijk gebruiken. Omdat [Kleinkind 2] (nog) in staat is haar volmacht te gebruiken, is [Kleinkind 1] daartoe niet in staat. Het hof volgt de stelling van de verzoeksters niet dat het levenstestament beoogt om aan hen een gelijktijdig te gebruiken volmacht te verlenen. De slotzin van artikel I van het levenstestament, ‘
Derden mogen ervan uitgaan dat beiden bevoegd zijn.’, maakt dat niet anders nu die zin slechts ziet op derdenbescherming. Dat betekent dat deze zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten en verplichtingen van [Kleinkind 1] . Zij is derhalve geen belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv.
In zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap worden op grond van artikel 798 lid 2 Rv onder belanghebbenden ook verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. [Kleinkind 1] is de kleindochter van de rechthebbende. Zij is daarom ook geen belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv. Het hof zal [Kleinkind 1] niet ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
Schorsingsverzoek (zaaknummer 200.343.537/02)
5.4
Ten aanzien van het verzoek van [Kleinkind 2] in de voorlopige voorziening, strekkende tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat [Kleinkind 2] bij dit verzoek geen belang meer heeft, omdat het hof in deze beschikking een inhoudelijke beslissing in de hoofdzaak geeft over het hoger beroep van [Kleinkind 2] . Het hof zal [Kleinkind 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar schorsingsverzoek.
Verzoek in de hoofdzaak (zaaknummer 200.343.537/01)
5.5
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht als volgt.
5.6
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechthebbende lijdt aan dementie en dat zij in ieder geval sinds 14 oktober 2023 wilsonbekwaam is. Vast staat daarmee dat zij wegens haar geestelijke toestand niet in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen en dit zal dus voor haar gedaan moeten worden. De vraag die in dit hoger beroep voorligt, is of de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende voldoende worden beschermd door het levenstestament of dat een bewind over haar (toekomstige) goederen nodig is.
Het levenstestament
5.8
Op 21 december 2020 heeft de rechthebbende bij notariële akte een levenstestament laten opstellen, waarin is opgenomen dat het levenstestament en de daarin gegeven volmachten erop zijn gericht om geen bewind te hoeven aanvragen. In het levenstestament is [Kleinkind 2] per direct gevolmachtigd om de in het levenstestament genoemde bevoegdheden met betrekking tot de vermogensrechtelijke belangen van rechthebbende uit te oefenen.
5.9
De bevoegdheden van de gevolmachtigde zien onder meer op bankzaken en overige financiële zaken, beheer en administratie, belegging en beschikking, borgtocht, het in rechte optreden, het verwerpen of aanvaarden van nalatenschappen en giften.
5.1
Verder is opgenomen dat indien de rechthebbende kort gezegd daartoe niet meer in staat is de volmacht ook geldt voor het behartigen van de niet-vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende, daaronder begrepen alle paramedische aangelegenheden en beslissingen over plaatsing in en overplaatsing van en naar medische en/of verzorgingsinstellingen.
5.11
Daarbij is ook bepaald dat de gevolmachtigde rekening en verantwoording dient af te leggen aan de rechthebbende. Er is in dit kader bepaald dat wanneer de rechthebbende hiertoe niet in staat is, er rekening en verantwoording dient te worden afgelegd aan [kind 6] (een van de dochters van de rechthebbende en de moeder van [Kleinkind 2] ). De volmacht eindigt (onder meer) door de instelling van een bewind.
5.12
Voor zover in het levenstestament uitdrukkelijk is opgenomen dat het levenstestament erop is gericht om geen bewind en mentorschap aan te vragen, maakt dit niet dat bewind of mentorschap niet kan worden ingesteld. Weliswaar heeft een levenstestament in beginsel voorrang op de wettelijke beschermingsmaatregelen, maar de rechter kan hieraan voorbij gaan, indien er feiten en omstandigheden bekend zijn die maken dat het levenstestament onvoldoende bescherming biedt en niet in het belang van de rechthebbende wordt geacht. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval.
5.13
Het bewind is destijds door [Kind 1] en de rechthebbende aangevraagd, omdat [Kind 1] vermoedens had van financieel misbruik en een belangenverstrengeling tussen de familieleden.
5.14
[Kleinkind 2] is door de kantonrechter in eerste aanleg niet gehoord. Aangezien zij in hoger beroep alsnog is gehoord en zij voldoende gelegenheid heeft gehad om haar zienswijze naar voren te brengen, is deze omissie hersteld.
Het oordeel van het hof
5.15
Het hof is van oordeel dat er gronden aanwezig zijn om aan het levenstestament voorbij te gaan, omdat een beschermingsbewind de rechthebbende meer bescherming biedt en het hof acht een betere bescherming voor rechthebbende onder de gegeven omstandigheden in haar belang. Dit wordt hierna nader toegelicht.
5.16
Op de eerste plaats biedt een volmacht onvoldoende bescherming tegen ongewenste aankopen en uitgaven door of namens de rechthebbende. De rechthebbende blijft immers volledig bevoegd om zelfstandig over haar gelden te beschikken, terwijl zij door haar ziektebeeld steeds verder achteruit zal gaan. Hierdoor blijft het risico bestaan dat zij onverantwoorde uitgaven zal doen of dat derden misbruik van de rechthebbende zullen maken. Voorts acht het hof de zorgen van [Kind 1] – van financieel misbruik en een belangenverstrengeling – niet ongegrond en overweegt daartoe als volgt.
Toezicht
5.17
Het hof is van oordeel dat in het levenstestament onvoldoende (onafhankelijk) toezicht op de uitvoering van de volmacht is geregeld. Op grond van artikel VII van het levenstestament is de gevolmachtigde verplicht om rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende, dan wel - indien zij niet meer in staat is rekening en verantwoording te vragen - ieder kwartaal aan [kind 6] . Het is het hof niet gebleken dat [Kleinkind 2] rekening en verantwoording heeft afgelegd aan een van hen. Daarnaast overweegt het hof dat [kind 6] een van de dochters is van de rechthebbende, tevens de moeder van [Kleinkind 2] . Hoewel de rechthebbende er in het levenstestament voor heeft gekozen om de volmacht niet aan haar kinderen maar aan haar kleinkinderen te verlenen, betekent dat niet dat [Kleinkind 2] de (andere dan [kind 6] ) kinderen van de rechthebbende niet behoeft te informeren. Dit heeft zij wel nagelaten, door aan hen geen afschrift van het levenstestament te verstrekken en geen van hen op de hoogte te houden van de wijze waarop zij de volmacht gebruikte. Dat heeft ertoe geleid dat familieverhoudingen op gespannen voet zijn geraakt. In het licht van de afwezigheid van onafhankelijk toezicht op het gebruik van de volmacht is voor de kinderen onduidelijk hoe de financiën van de rechthebbende zijn beheerd. Het hof acht dat onwenselijk, met name gelet op een aantal uitgaven die bij [de kinderen] vraagtekens hebben opgeroepen, waarop het hof hieronder nader ingaat.
Gebruikte volmacht
5.18
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat van de rekening van de rechthebbende regelmatig bedragen (variërend van € 50,- tot € 4.000,-) zijn overgeboekt naar de rekening van [Kleinkind 2] . Uit voormelde afschriften blijkt voorts dat de rechthebbende heeft betaald voor de crematie van de hond van [Kleinkind 1] , voor het autorijbewijs van de zus van [Kleinkind 1] en voor een vliegticket van [kind 6] . [Kleinkind 1] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de rechthebbende deze betalingen zelf wilde verrichten en dat zij dat mocht doen omdat de rechthebbende op dat moment nog niet wilsonbekwaam was. Aldus is dan ook nog geen gebruik gemaakt van de volmacht. Het hof overweegt dat de volmacht niet alleen geldig was vanaf het moment dat de rechthebbende wilsonbekwaam was, maar reeds vanaf ondertekening van het levenstestament. Het was derhalve de taak van [Kleinkind 2] als gevolmachtigde om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende in het oog te houden en haar, als de rechthebbende voornoemde betalingen al zelf had willen verrichten, daar dan serieuze vraagtekens bij te stellen. Te meer doordat bij de rechthebbende al in 2019 beginnende dementie is gediagnostiseerd, waarna zij [Kleinkind 2] (in 2019) om hulp had gevraagd bij haar financiën. De rechthebbende achtte zichzelf blijkbaar destijds al niet meer ten volle in staat om haar financiën te overzien. Het hof overweegt dat de diagnose van dementie weliswaar pas is gegeven in oktober 2023, maar dat de rechthebbende gelet op het progressieve karakter van haar ziektebeeld sinds de diagnose van de beginnende demente in 2019 niet volledig in staat kan worden geacht haar vermogensrechtelijke belangen te overzien. Van [Kleinkind 2] wordt verwacht dat zij op de hoogte is van het progressieve karakter van dit ziektebeeld, te meer omdat zij zelf werkzaam is in de zorg. De volmacht uit het levenstestament brengt een grote verantwoordelijkheid met zich om de rechthebbende te behoeden voor onverstandige uitgaven. De enkele verklaring dat ‘de rechthebbende dit zelf wilde betalen’ is, gelet op het ziektebeeld en die verantwoordelijkheid, derhalve onvoldoende. Gelet op al het voorgaande had [Kleinkind 2] terughoudend om moeten gaan met de volmacht, dan wel inzicht aan [de kinderen] moeten verschaffen in de wijze waarop zij de volmacht gebruikte. Zij is daarin niet geslaagd.
5.19
Al deze omstandigheden tezamen maakt dat het hof van oordeel is dat het levenstestament onvoldoende waarborgen biedt ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende en dat de instelling van een bewind noodzakelijk wordt geacht.
Persoon van de bewindvoerder
5.2
Het hof overweegt over de persoon van de bewindvoerder als volgt. [Kleinkind 2] heeft subsidiair verzocht – indien het hof het bewind in stand laat – om [Kleinkind 2] en [Kleinkind 1] tot bewindvoerders te benoemen, dan wel (meer subsidiair) om een onafhankelijke, professionele partij te benoemen tot bewindvoerder van de rechthebbende in plaats van de huidige bewindvoerder. Het hof overweegt hierover als volgt.
5.21
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.22
Uit het levenstestament van de rechthebbende blijkt dat, indien ondanks het levenstestament bewind wordt uitgesproken, het haar uitdrukkelijke voorkeur heeft dat [Kleinkind 2] wordt benoemd tot bewindvoerder. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verzetten gegronde redenen zich naar het oordeel van het hof tegen deze benoeming. In de huidige omstandigheden acht het hof de benoeming van een onafhankelijke, professionele bewindvoerder aangewezen en ziet het hof aanleiding om de benoeming van de bewindvoerder te handhaven. Niet is gebleken dat de bewindvoerder de belangen van de rechthebbende onvoldoende heeft behartigd. Evenmin is uit de stukken en wat ter zitting is besproken gebleken dat er enig ander inhoudelijk bezwaar is tegen de huidige bewindvoerder. [Kleinkind 2] heeft verklaard een andere bewindvoerder te willen omdat de huidige bewindvoerder door [de kinderen] is aangedragen. Dat rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen wijziging van de persoon van de bewindvoerder.
5.23
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
6.
De beslissing
Het hof:
in het schorsingsverzoek (zaaknummer 200.343.537/02)
verklaart [Kleinkind 1] niet ontvankelijk in haar verzoek;
verklaart [Kleinkind 2] niet-ontvankelijk in haar verzoek;
in de hoofdzaak (zaaknummer 200.343.537/01)
verklaart [Kleinkind 1] niet ontvankelijk in haar verzoek;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, L. Koper en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier en is op 15 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.