ECLI:NL:GHDHA:2024:96

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
22-003629-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met dodelijke afloop; vrijspraak voor doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder was vrijgesproken van doodslag maar wel was veroordeeld voor zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 21 februari 2022 en 1 maart 2022 in Hoogvliet Rotterdam, waarbij de verdachte het slachtoffer, een pakketbezorger, zwaar heeft mishandeld. Het hof oordeelde dat de verdachte met kracht tegen de buik of borst van het slachtoffer heeft getrapt, waardoor deze achterover viel en met zijn hoofd op de straat terechtkwam. Het slachtoffer liep hierdoor een schedelbasisfractuur op en overleed later in het ziekenhuis. Het hof sprak de verdachte vrij van doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 10 jaar geëist, maar het hof legde een straf op van 5 jaar, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de impact op de nabestaanden. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waaronder immateriële schade voor de echtgenote en kinderen van het slachtoffer. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in volle omvang beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die als niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003629-22
Parketnummer: 10-045598-22
Datum uitspraak: 26 januari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek
van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en zijn schadevergoedings-maatregelen opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2022 tot en met 1 maart 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen althans eenmaal
- die [slachtoffer] bij de keel te grijpen en/of
- te duwen en/of te trekken tegen/aan het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) te slaan en/of te stompen tegen/in het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of de buik en/of borst en/of het lichaam van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] (achterover) op de grond is gevallen en/of met zijn (achter)hoofd het wegdek, althans de grond heeft geraakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2022 tot en met 1 maart 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedel(basis)fractuur, heeft toegebracht, door meermalen althans eenmaal
- die [slachtoffer] bij de keel te grijpen en/of
- te duwen en/of te trekken tegen/aan het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) te slaan en/of te stompen tegen/in het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of de buik en/of borst en/of het lichaam van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] (achterover) op de grond is gevallen en/of met zijn (achter)hoofd het wegdek, althans de grond heeft geraakt,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2022 tot en met 1 maart 2022 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] bij de keel te grijpen en/of
- te duwen en/of te trekken tegen/aan het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) te slaan en/of te stompen tegen/in het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) te schoppen/trappen tegen het hoofd en/of de buik en/of borst en/of het lichaam van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] (achterover) op de grond is gevallen en/of met zijn (achterhoofd het wegdek, althans de grond heeft geraakt,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard ten aanzien van het primair tenlastegelegde, nu de verdachte van dat onderdeel in eerste aanleg is vrijgesproken, de officier van justitie ook in zoverre vrijspraak had gevorderd en geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis. Dit botst volgens de raadsman met het één en ondeelbaar zijn van het OM en het vertrouwen dat burgers mogen hebben in uitlatingen van het OM.
Het hof overweegt hieromtrent dat de omstandigheid dat de officier van justitie in eerste aanleg vrijspraak van het primair tenlastegelegde heeft gevorderd niet tot gevolg kan hebben dat daardoor de omvang van het hoger beroep wordt beperkt. Het standpunt van de verdediging dat de verdachte er op mocht vertrouwen dat de advocaat- generaal in hoger beroep hetzelfde standpunt zou innemen vindt geen steun in de wet, noch in de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het verweer wordt verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de gehele tenlastelegging.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs is voor het primair tenlastegelegde. Zij is er daarbij van uitgegaan dat de verdacht zo hard heeft getrapt richting de hals/het hoofd van het slachtoffer dat het slachtoffer reeds door de trap het bewustzijn heeft verloren, mede als gevolg van de al toegebrachte breuken in het gezicht door de eerdere vuistslagen en dat het slachtoffer zijn val
daardoorniet heeft kunnen breken. Zij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het opzet van de verdachte – in ieder geval in voorwaardelijke zijn – ook gericht was op de dood.
Beoordeling door het hof
Niet ter discussie staat dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] een trap heeft gegeven, waarna het slachtoffer achterover is gevallen en met zijn achterhoofd op de straat terecht is gekomen.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat deze trap het slachtoffer tegen het hoofd of de hals heeft geraakt. Mede gelet op de verklaringen van de [getuige 1], die het incident van zeer korte afstand heeft waargenomen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte met kracht heeft getrapt tegen de buik of borst van het slachtoffer.
Als gevolg van die val heeft het slachtoffer letsel opgelopen, waaronder een schedelbasisfractuur en hersenletsel. Hij is in het ziekenhuis in coma gehouden en ruim een week later aan zijn verwondingen overleden.
Hoewel uit het dossier naar voren komt dat de verdachte meer geweldshandelingen heeft gepleegd jegens het slachtoffer, is uiteindelijk deze door de verdachte met kracht gegeven trap het slachtoffer fataal geworden, omdat dit heeft geleid tot de val waardoor het dodelijke letsel is veroorzaakt. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat eerdere geweldshandelingen van de verdachte invloed hebben gehad op de fatale gevolgen van deze trap.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte de harde trap tegen het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gegeven met de bedoeling om het slachtoffer van het leven te beroven. Dat het (volle) opzet van de verdachte hier op gericht was kan niet uit de beschikbare bewijsmiddelen worden afgeleid.
Evenmin acht het hof bewezen dat de verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de verdachte als gevolg daarvan dodelijk letsel zou oplopen en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard, waardoor sprake zou zijn van zogenoemd voorwaardelijk opzet. Het hof is van oordeel dat de krachtige trap tegen de buik of borst, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zozeer was gericht op de dood van het slachtoffer, dat daaruit het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer kan worden afgeleid.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het doden van het slachtoffer, zal de verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op [pleegdatum]te [pleegplaats], aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, heeft toegebracht, door
- met kracht te trappen tegen de buik of borst van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] achterover op de grond is gevallen en met zijn achterhoofd het wegdek, heeft geraakt,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde
Het subsidiair tenlastegelegde ziet – kort gezegd - op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bestaande uit een schedelbasisfractuur, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft gehad.
Het hof acht bewezen dat de verdachte met kracht heeft getrapt tegen de buik of borst van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer achterover op de grond is gevallen en met zijn achterhoofd het wegdek heeft geraakt, als gevolg waarvan het slachtoffer letsel heeft opgelopen, waaronder een schedelbasisfractuur.
Een dergelijke fractuur kan naar zijn aard als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Niet is gebleken dat de andere tenlastegelegde geweldshandelingen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schedelbasisfractuur, zodat de verdachte om die reden van die andere geweldshandelingen partieel zal worden vrijgesproken. Voorts stelt het hof vast dat het feit de dood van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Het hof overweegt dat het geven van een harde trap tegen iemands borst of buik, terwijl het slachtoffer – zoals in dit geval - op een harde ondergrond staat, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijk kans oplevert dat het slachtoffer daardoor als gevolg van een door de trap veroorzaakte val op de harde ondergrond, zwaar lichamelijk letsel, zoals bijvoorbeeld ernstige botbreuken, oploopt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de trap – blijkens de verklaring van getuige 1 – “echt heel hard” was.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat daaruit minst genomen het voorwaardelijk opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer kan worden afgeleid. Het hof betrekt hierbij dat de verdachte voorafgaand aan de trap die heeft geleid tot het dodelijke letsel, reeds aanzienlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. Geconstateerd is immers dat er tekenen zijn van extern inwerkend stomp geweld op het aangezicht met onderhuidse zwellingen van het rechter boven ooglid en links op de wang, met een fractuur van de voorwand van de linker kaakholte, het neusbeen en de binnenwand van de linker oogkas. Uit het geconstateerde letsel in samenhang met de overige bewijsmiddelen komt het beeld naar voren dat de verdachte zonder enige terughoudendheid zijn agressie op het slachtoffer heeft botgevierd.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

Zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

Noodweerverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, nu het slachtoffer op hem af kwam, waarna hij hem heeft getrapt om zichzelf te verdedigen.
De raadsman heeft dit verweer evenwel onvoldoende onderbouwd, heeft daar niet het rechtsgevolg aan verbonden dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de verdachte deze trap heeft gegeven omdat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer.
Daarbij komt dat het hof van oordeel is dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt nu zijn gedragingen, op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, zoals onder meer blijkt uit de verklaringen van getuige 1, veeleer als aanvallend dan als verdedigend aangemerkt moeten worden.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer die als pakketbezorger aan het werk was. Het slachtoffer is door het uitgeoefende geweld direct op straat in een diepe coma geraakt en is later in het ziekenhuis overleden.
Aanleiding was een woordenwisseling op straat tussen het slachtoffer en de verdachte, die niet wilde accepteren dat het slachtoffer hem zijn pakketje niet meer kon afgeven en dat de verdachte naar een afhaalpunt moest gaan om het pakketje op te halen. Het gesprek hierover is uiteindelijk ontaard in geweld en zeer agressief gedrag aan de zijde van de verdachte.
Uiteindelijk heeft de verdachte het slachtoffer zo’n harde trap tegen zijn borst of buik gegeven dat het slachtoffer achterover met zijn hoofd op de straat is gevallen. Als gevolg daarvan heeft hij onder meer een schedelbasisfractuur opgelopen. Het slachtoffer heeft 8 dagen in coma in het ziekenhuis gelegen, waarna hij op 1 maart 2022 is overleden. Echter, voorafgaande aan de fatale trap heeft de verdachte reeds excessief geweld toegepast, zoals blijkt uit de verklaringen van getuigen en de bevindingen van de patholoog. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij het slachtoffer vuistslagen in zijn gezicht heeft gegeven. Hoewel deze geweldshandelingen niet bewezen zijn verklaard omdat zij niet hebben bijgedragen aan het ontstaan van het fatale letsel, houdt het hof hier in strafverzwarende zin wel rekening mee.
Door de gevolgen van deze vreselijke gebeurtenis is de echtgenote en kinderen van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed aangedaan. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring van de echtgenote blijkt dat het gemis alleen maar groter wordt en dat zij nog immer lichamelijke en psychische klachten als gevolg van het handelen van de verdachte ondervindt. De kinderen zullen moeten opgroeien zonder hun vader, door de jonge leeftijd waarop zij hun vader moeten missen zullen zij ook geen goed beeld van hem kunnen vormen. Ook de overige familieleden hebben een zwaar verlies te dragen.
Buiten de directe kring van de familie van het slachtoffer heeft het handelen van de verdachte impact gehad voor de mensen die op straat waren ten tijde van de afschuwelijke gebeurtenis. Door feiten als de onderhavige wordt bovendien het gevoel van veiligheid in de samenleving in ernstige mate aangetast.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsfeit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op de bewezenverklaring wordt daarbij als uitgangspunt genomen de straffen die worden opgelegd voor zware mishandeling, waarbij de totale omvang en ernst van het door de verdachte toegepaste geweld en het in dit geval dodelijke gevolg van de zware mishandeling als aanzienlijk strafverzwarende elementen hebben meegewogen.
Het hof is – al het vorenstaande afwegende - van oordeel dat uitsluitend een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf (5) jaren met aftrek van voorarrest een passende en geboden reactie vormt. Deze straf is aanzienlijk lager dan de eis van de advocaat-generaal, hetgeen samenhangt met de vrijspraak van de primair tenlastegelegde doodslag.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen tot schadevergoeding [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2], [Benadeelde partij 3], [Benadeelde partij 4], [Benadeelde partij 5] en [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces hebben [Benadeelde partij 1] (echtgenote), [Benadeelde partij 2] (oudste zoon), [Benadeelde partij 3] (jongste zoon), [Benadeelde partij 4] (schoonvader), [Benadeelde partij 5] (zwager) en [Benadeelde partij 1] als erfgename van haar overleden echtgenoot, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Namens [Benadeelde partij 1] is een bedrag gevorderd van
€ 367.301,98 aan materiële schade, bestaande uit
€ 7.714,98 aan kosten lijkbezorging, € 357.772,- aan gederfd levensonderhoud en € 1.815,- aan kosten voor Laumen Expertise B.V. Ook is een bedrag van € 25.000,- aan nader te onderbouwen schade gevorderd.
Voorts is namens Benadeelde partij 1 een bedrag van € 60.000,- gevorderd aan immateriële schade, bestaande uit € 20.000,- affectieschade en € 40.000,- shockschade.
Namens [Benadeelde partij 2] is een bedrag van € 5.576,- aan materiële schade gevorderd ter zake van gederfd levensonderhoud.
Voorts is namens [Benadeelde partij 2] een bedrag van € 80.000,- gevorderd aan immateriële schade, bestaande uit
€ 20.000,- affectieschade, € 30.000,- ter zake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ en € 30.000,- aan shockschade.
Namens [Benadeelde partij 3] is een bedrag van € 10.241,- gevorderd aan materiële schade ter zake van gederfd
levensonderhoud.
Voorts is namens [Benadeelde partij 3] een bedrag van € 50.000,- gevorderd aan immateriële schade, bestaande uit
€ 20.000,- affectieschade en € 30.000,- ter zake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’.
Namens [Benadeelde partij 4] is een bedrag van € 484,- gevorderd aan materiële schade, bestaande uit € 184,-
ter zake wijziging tickets, € 125,- aan parkeerkosten en € 175,- aan verblijfskosten voor moeder en zus. Ook is voor nader te onderbouwen schade een bedrag gevorderd van € 10.000,-.
Namens [Benadeelde partij 4] is voorts een bedrag van
€ 20.000,- gevorderd aan immateriële schade, te weten shockschade.
Namens [Benadeelde partij 1] als erfgename van haar overleden echtgenoot [slachtoffer] is een bedrag gevorderd van € 511,00 aan materiële schade en een bedrag van € 50.000,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep zijn bovengenoemde vorderingen in volle omvang aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met uitzondering van de namens [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 4] en [Benadeelde partij 5] gevorderde ‘nader te onderbouwen schade’ die dient te worden afgewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door
en namens de verdachte betwist, met uitzondering van de door [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] gevorderde affectieschade.
Beoordeling
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] aangetoond dat tot een bedrag van respectievelijk € 7.714,98 (kosten lijkbezorging) en
€ 1.815,- (kosten Laumen Expertise B.V.) materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van deze benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade zal derhalve tot een bedrag van € 9.529,98 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2022.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de namens [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 4] en [Benadeelde partij 5] gevorderde nader te onderbouwen schade dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de door [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] gevorderde affectieschade
Het slachtoffer is overleden als gevolg van een gebeurtenis waarvoor de verdachte jegens hem aansprakelijk is. De verdachte is daarom verplicht zogenoemde affectieschade te vergoeden aan de echtgenote en de kinderen van het slachtoffer op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. De vorderingen van [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] zullen in zoverre worden toegewezen tot de gevorderde bedragen van € 20.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de door [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 4] gevorderde schockschade
Het hof stelt voorop dat het leed en het verdriet van de nabestaanden als gevolg van het overlijden van het slachtoffer niet ter discussie staat. Los hiervan, dienen de onderhavige vorderingen naar hun juridische merites te worden beoordeeld.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond.
Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de gegevens op de voegingsformulieren van de betreffende benadeelde partijen en uit de daarbij overgelegde stukken kan niet een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid dat is voortgevloeid uit een hevige emotionele schok, teweeggebracht door een van de hiervoor onder (i) of (ii) genoemde oorzaken. Voor een inhoudelijke beoordeling van deze onderdelen van de vorderingen zou nader onderzoek noodzakelijk zijn.
Het hof is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van deze onderdelen van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in deze onderdelen van hun vordering en bepalen dat deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van het door [Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] gederfde levensonderhoud
Gelet op de aard en omvang van deze namens [Benadeelde partij 1] en haar zonen [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] gevorderde schade en het daartegen door de raadsman gevoerde verweer en de beperkingen die de bespreking en beoordeling van een dergelijke schadepost in een strafprocedure kent, levert de behandeling van de vorderingen naar het oordeel van het hof in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding op. De genoemde benadeelde partijen dienen daarom in hun vorderingen ten aanzien van die schade, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Zij kunnen hun vorderingen voor dit deel slechts aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Aantasting in de persoon ‘op andere wijze’
Namens elk van de zonen van het slachtoffer is een bedrag van € 30.000,- gevorderd ter zake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (ernstige inbreuk op zelfvertrouwen en ontwikkeling).
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de door [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de aantasting in hun persoon ziet op iets anders dan de gevorderde affectieschade en voor separate vergoeding in aanmerking komt. Hiervoor zou nader onderzoek nodig zijn. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de (verdere) behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren en zullen de vorderingen van [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kunnen hun vorderingen voor dit deel slechts aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van de door [Benadeelde partij 5] gevorderde materiële schade (verlies aan verdienvermogen) is het hof eveneens van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren. Derhalve zal de vordering van [Benadeelde partij 5] in zijn geheel niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering slechts aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Vordering [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer]
Ter zake van de door [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer] gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat hiertegen gemotiveerd verweer is gevoerd, waarbij onder meer is gewezen op de omstandigheid dat de benadeelde na het incident op
21 februari 2022 niet meer bij kennis is geweest. Nader onderzoek ten aanzien van dit aspect en de gevolgen daarvan voor de vordering brengt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting voor het strafgeding met zich. Derhalve zal [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer] ter zake van de immateriële schade in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan deze vordering slechts aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade van in totaal € 511,- (telefoonschade, eigen risico en ziekenhuisdaggeldvergoeding) is het hof van oordeel dat met aangeleverde stukken voldoende is onderbouwd dat de gestelde schade is geleden.
Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van deze benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2022.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen
[Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2], [Benadeelde partij 3] en [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De benadeelde partijen [Benadeelde partij 4] en [Benadeelde partij 5] dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de verdachte ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
[Benadeelde partij 1], [Benadeelde partij 2], [Benadeelde partij 3], en [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte ten aanzien van Benadeelde partij 1 tot een bedrag van € 29.529,98, ten aanzien van [Benadeelde partij 2] en [Benadeelde partij 3] tot ieder een bedrag van € 20.000,- en ten aanzien van [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer] tot een bedrag van € 511,- aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen die bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van genoemde slachtoffers.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 29.529,98 (negenentwintigduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 9.529,98 (negenduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [
Benadeelde partij 1], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 29.529,98 (negenentwintigduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent)bestaande uit
€ 9.529,98 (negenduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
150 (honderdvijftig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 februari 2022.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 2] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [
Benadeelde partij 2], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
100 (honderd) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 februari 2022.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 3] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [
Benadeelde partij 3], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
100 (honderd) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een
van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor
de immateriële schade op 21 februari 2022.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 4]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 4] tot schadevergoeding voor een bedrag van € 10.000,- af.
Verklaart de benadeelde partij [Benadeelde partij 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 5]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 5] tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.000,- af.
Verklaart de benadeelde partij [Benadeelde partij 5] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 511,00 (vijfhonderdelf euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (de gevorderde immateriële schade) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Benadeelde partij 1] als erfgename van [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 511,00 (vijfhonderdelf euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 februari 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong, mr. M.A.J. van de Kar en mr. K.I. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2024.
Mr. K.I. de Jong is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.