ECLI:NL:GHDHA:2024:949

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
22-001477-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak deelname criminele organisatie en veroordeling betrokkenheid bij uitvoer van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, was in eerste aanleg vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor de uitvoer van 116 kilo cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte tot vier jaar gevangenisstraf zou worden veroordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte begin april 2020 betrokken was bij het transport van verdovende middelen, maar oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is vrijgesproken van het eerste tenlastegelegde feit, maar het hof heeft wel bewezen verklaard dat hij opzettelijk 116 kilo cocaïne heeft uitgevoerd, wat een overtreding van de Opiumwet oplevert.

De strafmotivering van het hof houdt rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een ernstig motorongeluk dat heeft geleid tot de amputatie van zijn been. Het hof heeft geoordeeld dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend is, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk is, en de tijd in voorarrest wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001477-22
Parketnummers: 09-767278-20 en 09-767114-21 (GEV)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 8],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op
[geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. [naam P.I.] te [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 09-767278-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-767114-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is het verzoek tot opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-767114-21 (gevoegd):
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2020 tot en met 23 juni 2020, te Bodegraven en/of te Woerden en/of te Bergambacht en/of te Waddinxveen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten in elk geval [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 10] en/of
[medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 en/of artikel 11 lid 2 en/of lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of
art. 10a van de Opiumwet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 6 april 2020 te Brampton en/of Huntingdon en/of Bedford (Verenigd Koninkrijk), althans een of meerdere plaatsen in het Verenigd Koninkrijk en/of Bodegraven, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 116 kilo cocaïne, althans een grote hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-767114-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) waarvan artikel 11b van de Opiumwet een specialis betreft, moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van de organisatie gericht is op het plegen van misdrijven.
Het hof zal bewezen verklaren dat de verdachte begin april 2020 betrokken is geweest bij een transport van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk. De verdachte was bij dit transport de chauffeur van een partij drugs die bestemd was voor derden. Het hof acht deze betrokkenheid onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld, te meer nu ook niet van andere aanwijzingen voor een dergelijk samenwerkingsverband is gebleken.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-767114-21 (gevoegd):
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 6 april 2020
te Brampton en/of Huntingdon en/of Bedford (Verenigd Koninkrijk), althans een of meerdere plaatsenin het Verenigd Koninkrijk en
/of Bodegraven, althansin Nederland tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
116 kilo cocaïne, althanseen grote hoeveelheid cocaïne, zijnde
cocaïneeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van een grote hoeveel cocaïne naar het Verenigd Koninkrijk. Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale criminele drugscircuit. Van bedoeld circuit gaat een sterk ondermijnende en maatschappelijk ontwrichtende werking uit en de illegale opbrengsten vormen een reële bedreiging voor de legale wereld. Bovendien leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft voor dit alles kennelijk geen oog gehad.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht, waaronder het feit dat de verdachte als gevolg van een ernstig motorongeluk zware verwondingen aan zijn been heeft opgelopen, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de amputatie van dat been. De revalidatie van de verdachte binnen de P.I. verloopt moeizaam.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 22 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden. Met het instellen van hoger beroep namens de verdachte heeft de redelijke termijn van berechting in hoger beroep op 17 mei 2022 een aanvang genomen. Het dossier is op
9 januari 2023 bij het hof binnengekomen. De inzendtermijn van 6 maanden na het instellen van het hoger beroep is derhalve met bijna 2 maanden overschreden. Tevens is de redelijke termijn geschonden ten aanzien van de volledige behandeling van de zaak in hoger beroep, nu het hof arrest wijst op 18 juni 2024. De redelijke termijn is derhalve met 1 maand overschreden. Het hof is, gelet op deze geringe overschrijding, echter van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. TH.W.H.E. Schmitz,
mr. K. Versteeg en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. R. van Eekeres en mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 juni 2024.