ECLI:NL:GHDHA:2024:944

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22-002948-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake drugshandel en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2023. De verdachte, geboren te [plaats 1] op [geboortedatum], was gedetineerd en werd beschuldigd van drugshandel en wapenbezit. Het hof oordeelde dat de verdachte beschikkingsmacht had over een woning waar een vuurwapen en aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder heroïne en cocaïne, zijn aangetroffen. Ondanks het verweer van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de aangetroffen middelen, concludeerde het hof dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de aangetroffen goederen, mede omdat hij de sleutel van de woning bezat en daar waardevolle spullen had liggen. Het hof bevestigde de eerdere veroordeling van de rechtbank, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten, waaronder de handel in verdovende middelen en het voorhanden hebben van een vuurwapen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, maar was sinds 2012 niet meer met justitie in aanraking gekomen. Het hof gelastte ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen, aangezien deze door middel van de bewezen feiten waren verkregen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002948-23
Parketnummer: 10-244649-22
Datum uitspraak: 30 april 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats 1] ([land]) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] te [plaats 2].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2022 tot en met 7 december 2022 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
(een) handels- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
waarvan het bereiden/bewerken/verwerken/aanwezig hebben in ieder geval blijkt uit de aanwezigheid van verdovende middelen in
een pand aan de [adres 1] te Rotterdam, te weten
- 11064,9 gram, althans een hoeveelheid, heroïne en/of
- 25,2 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan de [adres 2] te Rotterdam, te weten
- 363,4 gram, althans een hoeveelheid pillen bevattende, MDMA en/of
- 87,7 gram, althans een hoeveelheid, poeder bevattende MDMA en/of
- 491,2 gram, althans een hoeveelheid, heroïne en/of
- 1,4 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan de [adres 3] te Rotterdam, te weten
- 2,6 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan het [adres 4] te Schiedam, te weten
- 3000 gram, althans een hoeveelheid, heroïne
en/of
de verkoop/afleveren blijkt uit het aantreffen van 104,32 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne aan [medeverdachte];
2.
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Smith & Wesson, type 10, kaliber .38 Special zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 7 december 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11064,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne en/of ongeveer 25.2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen feiten 2 en 3
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Hij heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het aangetroffen wapen en de aangetroffen verdovende middelen in zijn woning.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 7 december 2022 vond er een doorzoeking plaats in de [adres 1] te Rotterdam. Bij deze doorzoeking is een vuurwapen – te weten een revolver - aangetroffen op een kast. In deze kast is een schoudertas aangetroffen met daarin paspoorten van de verdachte, van zijn vrouw en van zijn kinderen, en een bedrag van € 15.000,00. Tevens is er in de doucheruimte ongeveer 11.026,00 gram heroïne aangetroffen en in de brievenbus ongeveer 11,7 gram cocaïne. Voorts is onder een matras in een andere slaapkamer een geldbedrag van € 900,00 aangetroffen.
Tijdens de aanhouding van de verdachte op 7 december 2022 zijn sleutels bij hem aangetroffen van garage [naam garage], welke garage blijkens het dossier een rol speelde bij het dealen. Aan de verdachte werd gevraagd om de sleutels van de woning gelegen aan de [adres 1] te Rotterdam aan te wijzen. De verdachte wees twee sleutels aan, waarmee de woning even later werd geopend.
Volgens de Gemeentelijke Basis Administratie stond de verdachte op de [adres 1] te Rotterdam ingeschreven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij 4 à 5 dagen voor zijn aanhouding op 7 december 2022 nog bij de woning is geweest. Op 7 december 2022 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij “soms” op de [adres 1] verbleef, voor het laatst nog “iets van vier dagen geleden” en dat hij de (reserve)sleutel “van zijn echte huis” aan iemand anders had gegeven.
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte de beschikkingsmacht had over het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen heroïne en cocaïne. De verdachte beschikte immers tot aan zijn aanhouding over de sleutel van de woning en had daar ook belangrijke en waardevolle spullen van zichzelf en zijn familie liggen, die bovendien deels in dezelfde ruimte lagen als het wapen. Zelfs als zou blijken dat (ook) iemand anders in de woning verbleef -welk scenario naar het oordeel van het hof niet dan wel onvoldoende aannemelijk is gemaakt-, doet dit niet af aan het feit dat de verdachte ook zelf de beschikkingsmacht had. Dit klemt te meer nu de verdachte ook heeft bekend dat hij zich in die periode met de handel in heroïne en cocaïne heeft bezig gehouden.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan tot het laten verrichten van DNA- en dactyonderzoek aan de verdovende middelen, de verpakkingen en de attributen welke zijn aangetroffen op de [adres 1]. Het hof overweegt als volgt. Hiervoor is overwogen dat het hof van oordeel is dat de verdachte de beschikkingsmacht had over het aangetroffen vuurwapen en de aangetroffen heroïne en cocaïne. Dat uit een DNA- en dactyonderzoek naar voren zou komen dat een ander in de woning zou zijn geweest, doet hieraan naar het oordeel van het hof niet af. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 21 oktober 2022 tot en met 7 december 2022 te Rotterdam en/of Schiedam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk
heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
(een)handels
- en/of gebruikershoeveelhe
(i)d
(en
)van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne
en/of MDMA, zijnde heroïne en/of cocaïne
en/of MDMA (telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
waarvan het bereiden/bewerken/verwerken/aanwezig hebben in ieder geval blijkt uit de aanwezigheid van verdovende middelen in
een pand aan de [adres 1] te Rotterdam, te weten
- 11064,9 gram, althans een hoeveelheid, heroïne en/of
- 25,2 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan de [adres 2] te Rotterdam, te weten - 363,4 gram, althans een hoeveelheid pillen bevattende, MDMA en/of
- 87,7 gram, althans een hoeveelheid, poeder bevattende MDMA en/of
- 491,2 gram, althans een hoeveelheid, heroïne en/of
- 1,4 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan de [adres 3] te Rotterdam, te weten
- 2,6 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of
een pand aan het [adres 4] te Schiedam, te weten
- 3000 gram, althans een hoeveelheid, heroïne
en/of
de verkoop/afleveren blijkt uit het aantreffen van 104,32 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne aan [medeverdachte].
2.
hij op
of omstreeks7 december 2022 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Smith & Wesson, type 10, kaliber .38 Special
,zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
,voorhanden heeft gehad.
3.
hij op
of omstreeks7 december 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11064,9 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
,en
/ofongeveer
25.211,7gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
,
telkenseen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in en het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne. Zoals algemeen bekend is, vormt het gebruik van deze middelen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van deze middelen. De verspreiding van deze middelen dient derhalve tegengegaan te worden.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Hierdoor kan de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar worden gebracht, in het bijzonder omdat er immers kans is dat het wapen daadwerkelijk zal worden gebruikt. Tegen onbevoegd wapenbezit dient derhalve krachtig te worden opgetreden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten, maar dat was ruim 20 jaar geleden. Sinds 2012 is de verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Anders dan de advocaat-generaal ziet hof, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen – te weten: € 15.000,00 en
€ 900,00 - zoals deze vermeld zijn onder 1 en 2 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu de verdachte deze voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde feit zijn verkregen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het geldbedrag van
€ 15.000,00 dient te worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, te weten het broertje van de verdachte. De raadsman heeft in eerste aanleg hieromtrent stukken overgelegd. Het hof is echter van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat specifiek het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag het geldbedrag is dat voor zijn broertje aan zijn vader zou zijn overgemaakt. Zo ontbreekt (onder meer) het bankafschrift waaruit zou kunnen blijken dat de Franse justitie dit bedrag inderdaad aan de vader van de verdachte heeft overgemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 15000 EUR IBG 07-12-2022 (Omschrijving: PL1700-2022303474-G6494783)
- 900 EUR IBG 07-12-2022 (Omschrijving: PL1700-2022303474-G6494797).
Dit arrest is gewezen door mr. A. de Lange, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 april 2024.