ECLI:NL:GHDHA:2024:943

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22-001499-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht gepleegd door een masseur in de maatschappelijke zorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, werkzaam als masseur in de maatschappelijke zorg, is veroordeeld voor ontucht gepleegd met een cliënt die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. De feiten vonden plaats op 13 juli 2021 te Rotterdam, waar de verdachte tijdens een massagebehandeling ontuchtige handelingen heeft verricht. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, alsook een taakstraf van 120 uren. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een schadevergoeding van € 1.250,- voor immateriële schade heeft vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het vertrouwen van de cliënt heeft geschaad, wat een ernstige impact op het slachtoffer heeft gehad. De verdachte is niet eerder veroordeeld en heeft geen verdere contacten met justitie gehad na het delict.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001499-23
Parketnummer: 10-346505-21
Datum uitspraak: 8 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 juli 2021 te Rotterdam, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, te weten als masseur, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door tijdens een massagebehandeling
- die [slachtoffer] te betasten bij en/of te drukken op de anus, de vagina en/of de borst(en), en/of
- zijn, verdachtes, penis een of meerdere malen tegen de hand(en) en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] aan te drukken en/of te bewegen;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 juli 2021 te Rotterdam, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)den en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en),
[benadeelde partij] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (tijdens een massage)
- betasten bij en/of drukken op de anus, de vagina en/of de borst(en) van die [benadeelde partij] en/of
- het een of meerdere malen drukken en/of bewegen van zijn, verdachtes, penis tegen de hand(en) en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer], waarbij het geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) er uit heeft/hebben bestaan dat:
- hij die [slachtoffer] op een behandeltafel/massagetafel plaats heeft laten nemen en/of
- hij die [benadeelde partij] zodanig heeft gepositioneerd dat zij hem, verdachte, niet kon zien en/of
- hij voornoemde ontuchtige handeling(en) onverhoeds heeft uitgevoerd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren, een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en dat de verdachte uit het beroep van masseur zal worden ontzet voor de duur van 2 jaren.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks13 juli 2021 te Rotterdam, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg, te weten als masseur, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, door tijdens een massagebehandeling
- die [slachtoffer] te betasten bij en/of te drukken op de anus, de vagina en
/ofde borst
(en
), en
/of
- zijn, verdachtes, penis een of meerdere malen tegen de hand
(en
)en
/oftegen het hoofd van die [slachtoffer] aan te drukken
en/of te bewegen;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Het hof acht de verklaringen van aangeefster voldoende consistent en betrouwbaar en zij worden deels bevestigd door de verklaringen van de getuige [getuige] en van de verdachte zelf. Aan de stelling van de verdediging dat de verdachte mogelijk per ongeluk de vagina en de borsten van het slachtoffer heeft aangeraakt, hecht het hof, gelet op hetgeen aangeefster heeft verklaard over de manier van aanraken door de verdachte, geen geloof.
Anders dan de rechtbank, acht het hof met de advocaat-generaal bewezen dat de verdachte de ontuchtige handelingen met aangeefster heeft verricht, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg als bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Aangeefster had een massage geboekt bij een massagesalon die ontspanningsmassages aanbiedt. Ontspanningsmassages vormen een gangbare manier voor mensen om – met de hulp van een professional – mentaal en fysiek tot rust te komen. Dat was ook wat aangeefster wilde; ze voelde stress en had spanning in haar nek en rug, waarop zij besloot een massage te boeken. Naar het oordeel van het hof kan een dergelijke ontspanningsmassage dan ook worden geschaard onder maatschappelijke zorg, zoals daaronder pleegt te worden verstaan in het maatschappelijke verkeer. Voorts overweegt het hof, anders dan de rechtbank, dat daaraan niet afdoet dat het een eenmalige, commerciële overeenkomst betreft.
De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde vier maanden, althans al enige tijd, werkzaam als professioneel masseur bij de desbetreffende massagesalon, waar hij klanten tegen betaling masseerde in een kamer voorzien van een daarvoor bestemde massagetafel. De verdachte heeft daartoe een opleiding genoten, verschaft door de eigenaar van de massagesalon. De verdachte had als masseur een zeker psychisch overwicht, nu aangeefster zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevond ten opzichte van de verdachte. Zij heeft zich immers, terwijl zij grotendeels ontbloot op de massagebank lag, overgegeven aan de zorg van de verdachte en mocht daarbij op zijn professionaliteit vertrouwen.
Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat de verdachte de tenlastegelegde gedraging heeft begaan terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg en dat de verweten gedraging zodoende heeft plaatsgevonden in een zorgverlenend kader.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tijdens het geven van een ontspanningsmassage schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij het slachtoffer. Daarmee heeft de verdachte misbruik gemaakt van zijn psychisch overwicht als masseur en van de kwetsbare positie van het slachtoffer toen zij bijna geheel ontkleed op de massagetafel lag. De verdachte heeft met zijn handelen in ernstige mate het vertrouwen geschaad dat hij van het slachtoffer heeft gekregen, te meer nu de relatie tussen masseur en de aan zijn zorg toevertrouwde persoon voor de masseur een bijzondere verantwoordelijkheid schept. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het feit een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. De verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft enkel zijn eigen seksuele behoeften vooropgesteld.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 januari 2024, blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake enig strafbaar feit. Ook na het onderhavige feit is geen sprake meer geweest van contacten met politie en justitie.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof een proeftijd van twee jaar verbinden teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Nu de verdachte al geruime tijd niet meer werkzaam is als masseur, acht het hof het niet noodzakelijk om hem te ontzetten uit het beroep van masseur, zoals is gevorderd.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.010,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 6.010,00, nu het bedrag van € 1.000,00 aan voorbereidingskosten voor de procedure niet zijn gehandhaafd. Tevens worden de ter zitting in eerste aanleg verzochte proceskosten van € 500,00 niet langer gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.500 euro ter zake van geleden immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij onvoldoende aangetoond dat tot een bedrag van € 3.510,00 aan materiële schade is geleden, te weten voor de post ‘psychotherapeutische behandelingen’, nu een voldoende onderbouwing daarvan ontbreekt. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het materiële deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juli 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven, mr. H.C. Plugge en mr. J.M. van der Klooster, in bijzijn van de griffier mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2024.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.