ECLI:NL:GHDHA:2024:942

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22-001846-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdstrafzaak wegens brandstichting met aanmerkelijke onvoorzichtigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, een minderjarige, was eerder vrijgesproken van primair brandstichting, maar veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf en jeugddetentie voor subsidiair tenlastegelegde feiten. De zaak betreft een incident op 6 juni 2020, waarbij de verdachte en een medeverdachte brandende lucifers in piepschuim hebben gestoken, wat leidde tot een brand in een papiercontainer en twee loodsen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om brand te stichten, maar dat de verdachte wel aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde en verklaarde het subsidiair tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd niet strafbaar verklaard, gezien zijn jonge leeftijd en de lange tijd die sinds het feit was verstreken. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 en € 5.262,98, respectievelijk, met wettelijke rente vanaf de datum van de brand.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001846-23
Parketnummer: 09-141999-21
Datum uitspraak: 25 januari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 19 juni 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Warmond, gemeente Teylingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met piepschuim en/of een papiercontainer, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een loods van [bedrijfsnaam 1], gevestigd aan de [adres 1], toebehorende aan [eigenaar 1] en/of een loods van [bedrijfsnaam 2], gevestigd een de [adres 2], toebehorende aan [eigenaar 2] en/of een of meerdere goed(eren), toebehorende aan voornoemde [eigenaar 2] en/of [eigenaar 1], geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die loods(en) en/of goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Warmond, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam brandende luciferstokjes in piepschuim heeft gestoken en/of brandende lucifersstokjes op piepschuim heeft gezet, althans brandende luciferstokjes in aanraking heeft gebracht met piepschuim en/of een container met papieren, (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat een loods van [bedrijfsnaam 1], gevestigd aan de [adres 1], toebehorende aan [eigenaar 1] en/of een loods van [bedrijfsnaam 2], gevestigd een de [adres 2], toebehorende aan [eigenaar 2] en/of een of meerdere goed(eren), toebehorende aan voornoemde [eigenaar 1] en/of [eigenaar 2], geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor voornoemde loodsen en/of de goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf en dat de verdachte zal worden schuldig verklaard zonder oplegging van maatregel of straf.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee (deels) niet verenigt.
Vrijspraak
Net als de Kinderrechter in eerste aanleg en overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte de wil hadden om de papiercontainer, van waaruit de brand verder is verspreid naar de loodsen en waardoor de schade is ontstaan, in brand te steken, en dus ook niet dat zij een aanmerkelijke kans op het ontstaan van die brand bewust hebben aanvaard, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks6 juni 2020 te Warmond, gemeente Teylingen, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig
en/of onoplettend en/of onachtzaambrandende luciferstokjes in piepschuim heeft gestoken en
/of brandende lucifersstokjes op piepschuim heeft gezet, althansbrandende luciferstokjes in aanraking heeft gebracht met piepschuim
en/of een container met papieren, (mede)ten gevolge waarvan het aan zijn en
/ofzijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat een loods van [bedrijfsnaam 1], gevestigd aan de [adres 1], toebehorende aan [eigenaar 1] en
/ofeen loods van [bedrijfsnaam 2], gevestigd een de [adres 2], toebehorende aan [eigenaar 2] en
/of een ofmeerdere goed
(eren
), toebehorende aan voornoemde [eigenaar 1] en/of [eigenaar 2], geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor voornoemde loodsen en
/ofde goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen,ontstond.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft - kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat de verdachte van het subsidiair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken, aangezien in de eerste plaats niet vastgesteld kan worden hoe de brand is ontstaan en in de tweede plaats het ontstaan van de brand niet aan zijn schuld te wijten is.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 6 juni 2020 ontving de politie rond 14:50 uur melding van een brand bij [bedrijfsnaam 2] in Warmond. De brandhaard bleek te zijn in een papiercontainer en de brand was overgeslagen naar twee loodsen.
De verdachte en de medeverdachte zijn die dag rond 14:15 uur bij de speelhal Monkey Town te Warmond gezien door getuige [getuige 1], terwijl ze een hoopje van ongeveer 30 lucifers hadden aangestoken. Om 14:30 uur zijn zij door getuige [getuige 2] gezien, ook bij Monkey Town. Kort hierna zijn zij doorgelopen naar [bedrijfsnaam 2], waar zij gespeeld hebben met lucifers door deze aangestoken in piepschuim te steken en/of daarnaar te gooien waardoor het piepschuim – volgens de verdachte - smolt. De verdachte heeft verklaard dat dit piepschuim dicht bij de plek lag waar de brand is ontstaan. Enkele minuten later zijn zij daar weggegaan, zonder te controleren of de lucifers in het piepschuim nog brandden.
Vanaf omstreeks 14:38:23 uur is rookontwikkeling op camerabeelden te zien. Waar te nemen is dat vanaf omstreeks 14:39:01 uur de verdachte en de medeverdachte (weg)rennen en hierbij achterom kijken. Om 14:51:00 uur is sprake van een op de camerabeelden waar te nemen explosie van rook. Uit de camerabeelden blijkt ook dat het die dag behoorlijk hard waaide.
Het ontstaan van de brand
Gezien het bovenstaande concludeert het hof dat er een kort tijdsbestek tussen het spelen met lucifers en piepschuim en het ontstaan van de brand is geweest. Het hof stelt verder vast dat, gelet op de inhoud van het dossier, de papiercontainer, waar de brandhaard was, dichtbij de plaats van het piepschuim stond. Naar het oordeel van het hof kan het in deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien niet anders dan dat de brandende of smeulende lucifers in het piepschuim de oorzaak zijn geweest van de kort daaropvolgende brand in de papiercontainer als gevolg waarvan de loodsen door brand zijn aangetast.
Schuld
Het hof stelt voorop dat onder schuld als delictsbestanddeel volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Of sprake is van schuld in strafrechtelijke zin, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Wel kan het zo zijn dat in situaties met mogelijkerwijs ernstige gevolgen een hogere graad van zorgvuldigheid verlangd wordt dan bij min of meer onschuldige gedragingen en situaties.
Naar het oordeel van het hof mocht onder voornoemde omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – van de verdachte en zijn mededader verwacht worden dat zij zich zouden vergewissen dat het vuur (smeulen of branden) geheel zou zijn gedoofd voordat zij de locatie verlieten. Nu de verdachte dat heeft nagelaten, kan naar het oordeel van het hof – mede gelet op de ernstige gevolgen daarvan in de onderhavige situatie - wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte en zijn mededader met aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld zodat er sprake is van schuld in strafrechtelijke zin.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het aan zijn schuld te wijten zijn van brand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Geen straf of maatregel
De verdachte heeft samen met de medeverdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door te spelen met (meerdere) lucifers (tegelijk) en deze in piepschuim te steken/gooien in de buurt van een papiercontainer en loodsen. Dit heeft geleid tot een brand in een papiercontainer, die vrijwel geheel is uitgebrand en die is overgeslagen naar de loodsen ernaast. Hierdoor is grote materiële schade aan goederen van anderen ontstaan. Brandstichting is zeer gevaarlijk omdat het, zoals in de onderhavige situatie, tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende situaties kan leiden.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof bij het bepalen van de straf acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 3 januari 2024, waarin door de Raad wordt geconcludeerd dat over de ontwikkeling van de verdachte geen zorgen bestaan en geen risico’s worden gezien op het gebied van delictgedrag.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat het een wel erg oud feit betreft en de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden met 5 maanden nu deze termijn is aangevangen op 25 augustus 2021 (betekening dagvaarding), terwijl het vonnis is gewezen op 19 juni 2023. Ook is inmiddels ruim drieënhalf jaar verstreken sinds het bewezenverklaarde feit. Dit klemt te meer daar verdachte destijds 13 jaar oud was.
Het hof is van oordeel dat het thans nog opleggen van een straf geen redelijk strafrechtelijk doel meer dient en derhalve acht het hof het raadzaam, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal, te bepalen dat aan de verdachte geen straf zal worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding [bedrijfsnaam 1]
In het onderhavige strafproces heeft [bedrijfsnaam 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 11.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 11.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1000,00.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1000,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte ten tijde van dat handelen de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering — ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering — geacht te zijn gericht tegen zijn ouders.
Kosten
Gelet op het voorgaande dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [bedrijfsnaam 2]
In het onderhavige strafproces heeft [eigenaar 2] zich als vertegenwoordiger van [bedrijfsnaam 2] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.523,97, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij deze vordering verlaagd tot een bedrag van € 5.262,98.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte ten tijde van dat handelen de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering — ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering — geacht te zijn gericht tegen zijn ouders.
Kosten
Gelet op het voorgaande dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [eigenaar 2] zich als vertegenwoordiger van [benadeelde partij 3] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte subsidiair bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 18.392,73, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij deze vordering verlaagd tot een bedrag van € 5000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte ten tijde van dat handelen de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering — ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering — geacht te zijn gericht tegen zijn ouders.
Kosten
Gelet op het voorgaande dienen de ouders van de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77gg en 158 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [eigenaar 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [eigenaar 1] ten laste van de ouders van de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de ouders van de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, de ouders van de minderjarige verdachte in zoverre zijn bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de ouders van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 2] ten laste van de ouders van de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.262,98 (vijfduizend tweehonderdtweeënzestig euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de ouders van de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de ouders van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Veroordeelt de ouders van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juni 2020.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijfsnaam 3] ten laste van de ouders van de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de ouders van de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, de ouders van de minderjarige verdachte in zoverre zijn bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de ouders van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. L.A. Pit en mr. C.J. van Buuren, in bijzijn van de griffier mr. R. Dieteren.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 januari 2024.