ECLI:NL:GHDHA:2024:941

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22-005176-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen met betrekking tot het op de markt brengen van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen zonder de vereiste toelating. De verdachte, bestuurder van een rechtspersoon, was eerder door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. De zaak betreft meerdere overtredingen van artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, waarbij de verdachte opzettelijk aanzienlijke hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen heeft verhandeld die niet in de EU waren toegelaten. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof oordeelde dat er voldoende grond was voor strafvervolging. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat de strafrechtelijke handhaving in dit geval gerechtvaardigd was. De straf werd gematigd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, gezien de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005176-19
Parketnummer: 10-994514-17
Datum uitspraak: 19 januari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] te [geboorteland]
op [geboortedatum],
[adres verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder feiten 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 40.000,00, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 235 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
[op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel zonder toelating (containers CMAU 1511864, CMAU 0279559, CRXU 3148026)
de rechtspersoon [rechtspersoon] op of omstreeks 24 februari 2014, althans in of omstreeks de periode van 15 januari 2014 tot en met 25 februari 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
7200, althans een aantal jerrycans à 5 liter Tebuconazole,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten of lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren of was toegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten];
2.
[op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel zonder toelating (container CMAU 034109-0)]
de rechtspersoon [rechtspersoon] op of omstreeks 5 maart 2014, althans in of omstreeks de periode van 22 januari 2014 tot en met 12 maart 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
2400, althans een aantal jerrycans à 5 liter Prochloraz,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten of lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren of was toegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten];
3.
[op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen zonder toelating (container CMAU 816455-6)]
de rechtspersoon [rechtspersoon] op of omstreeks 5 maart 2014, althans in of omstreeks de periode van 29 januari 2014 tot en met 21 maart 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
640, althans een aantal jerrycans à 5 liter Difenoconazole en/of
960, althans een aantal jerrycans à 5 liter Trinexapac-ethyl en/of
3000, althans een aantal flesjes a 100 gram Tribenuron-methyl,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten of lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren of was toegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten];
4.
[op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel zonder toelating (container GLDU 526485-6)]
de rechtspersoon [rechtspersoon] op of omstreeks 21 maart 2014, althans in of omstreeks de periode van 2 januari 2014 tot en met 21 maart 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
8820, althans een aantal flessen à 1 kilogram Aluminiumfosfide,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten of lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren of was toegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan wel aan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten].
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
Overeenkomstig de overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen heeft de raadsvrouw zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, omdat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Wgb) het primaat van handhaving van deze wet bij het opleggen van bestuurlijke boetes legt. Het strafrecht dient bij ernstige feiten als vangnet. De raadsvrouw heeft gewezen op het Handhavingsdocument Wgb 2008 en de Sanctiestrategie 2011.
Volgens de verdediging is geen sprake geweest van een feit dat voldoet aan de in deze documenten opgesomde criteria. Zij concludeert dat het openbaar ministerie niet kon overgaan tot strafvervolging nu niet is voldaan aan één van de criteria waardoor het bestuursrechtelijke handhavingsprimaat dient te wijken.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging, nu het om een initiële beslissing tot vervolging gaat en er geen sprake is van evidente schendingen van richtlijnen, aanwijzingen of handhavingsdocumenten, waardoor geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie tot een dergelijke beslissing had kunnen komen.
Volgens de advocaat-generaal was er ten tijde van het nemen van de vervolgingsbeslissing sprake van een vermoeden van malversaties, nu de ingevoerde dozen en/of jerrycans onjuist geëtiketteerd waren.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat het openbaar ministerie op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de zelfstandige bevoegdheid heeft om te beslissen of vervolging moet plaatsvinden naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek. Deze beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Bij de beoordeling van de vraag of het openbaar ministerie in deze zaak ontvankelijk is in de vervolging, is de volgende regelgeving en toelichting op die regelgeving van belang.
Het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt betreft het opdracht geven tot dan wel feitelijk leiding geven aan het opzettelijk door een rechtspersoon op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen in strijd met artikel 20 Wgb.
Artikel 90 van de Wgb luidt als volgt [1] :
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 2a, 19, 20, 21, 22, 28, 29, 37, derde lid, 38, derde lid, 39, 43, 71 tot en met 81, 87, zesde lid, 115 of 118.
Artikel 94 Wgb luidt:
Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.
De Wgb kent derhalve een duaal handhavingssysteem.
Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wgb blijkt dat het primaat bij de bestuursrechtelijke handhaving ligt en het strafrecht slechts onder bepaalde voorwaarden zal worden ingezet. Over de strafrechtelijke handhaving wordt in de MvT opgemerkt:
Hoewel bestraffing door middel van bestuurlijke boetes het uitgangspunt zal zijn, blijft een rol voor het strafrecht zonder meer aangewezen in ieder geval waar het gaat om aanmerkelijke en opzettelijke vormen van illegaal middelengebruik.
In het nog op te stellen handhavingsdocument zullen hierover concrete afspraken worden gemaakt.
Deze meer concrete afspraken zijn te vinden in het Handhavingsdocument van 26 augustus 2008, p. 22 e.v.:
44. Wanneer strafrecht?
Ingevolge artikel 94 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt een overtreding aan het Openbaar Ministerie voorgelegd, indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven. De Memorie van Toelichting bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (…) vult dit zo in dat het strafrecht wordt ingezet bij:
- ernstige overtredingen of
- herhaalde overtredingen, alsmede bij
- overtredingen begaan door een criminele organisatie of
- overtredingen begaan met behulp van frauduleuze constructies of
- overtredingen waarbij ingrijpende dwangmiddelen nodig zijn om de overtreding te kunnen vaststellen.
45. Ernst feit en aard dader
In het licht van bovenstaande criteria wordt de strafrechtelijke relevantie van een overtreding verder bepaald aan de hand van de criteria: ernst van het feit en aard van de dader.
De ernst van het strafbare feit wordt sterk bepaald door de (mogelijke) gevolgen van het strafbare gedrag; met name: (het risico van) doden en gewonden, alsmede het bestaan van (dreigende; er bestaat een reële kans op) onomkeerbare ernstige schade aan milieu, volksgezondheid, voedselveiligheid, flora en fauna. Ook samenloop met andere strafbare feiten is van belang.
Bij de aard (persoon) van de dader zijn de volgende factoren van belang:
- stelselmatig gedrag,
- calculerend gedrag,
- crimineel gedrag,
- concurrentievervalsing.
Deze criteria worden voor de Wgb als volgt nader ingevuld: er wordt strafrechtelijk opgetreden als is voldaan aan ten minste één van onderstaande criteria:
- het is een overtreding met ernstige gevolgen voor mens, dier of milieu: dat wil zeggen de overtreding heeft ernstige gevolgen veroorzaakt voor mens, dier of milieu, dan wel dreigt die te veroorzaken;
- het is een overtreding begaan in georganiseerd verband;
- het is een overtreding begaan met behulp van malversaties zoals frauduleuze constructies, omkoping of geweld om wederrechtelijk voordeel te behalen of de kans op ontdekking te minimaliseren;
- het is de derde overtreding in een tijdsbestek van 5 jaar; dat wil zeggen herhaalde recidive binnen 5 jaar (…)”.
Tijdens het opsporingsonderzoek waren er sterke aanwijzingen dat in elke zending tenminste een deel van de gewasbeschermingsmiddelen was verpakt in dozen en/of jerrycans met etiketten die de naam en het kenmerk van een middels paralleltoelating toegelaten gewasbeschermingsmiddel vermeldden. De betreffende middelen waren echter niet afkomstig van de producent aan wie die toelating was verleend, maar uit China respectievelijk India. Dit heeft er de schijn van dat men wilde doen voorkomen dat de gewasbeschermingsmiddelen toegelaten middelen waren. Dit heeft naar het oordeel van het hof kunnen leiden tot het gegronde vermoeden dat er gebruik werd gemaakt van een frauduleuze constructie waardoor de kans op ontdekking zou worden geminimaliseerd.
Het hof overweegt voorts dat, nu het gaat om niet-toegelaten middelen, het onduidelijk was welke mogelijke schadelijke gevolgen deze middelen zouden kunnen hebben, waardoor potentieel gevaar voor mens, dier en milieu in het leven is geroepen.
Op grond van het bovenstaande concludeert het hof dat aan tenminste één van de in het Handhavingsdocument vermelde criteria is voldaan, te weten het vermoeden dat de overtredingen zijn begaan met behulp van een frauduleuze constructie. Voorts was er de mogelijkheid van ernstige gevolgen voor mens, dier of milieu.
Naar het oordeel van het hof kon het openbaar ministerie daarom in redelijkheid tot strafvervolging overgaan. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete ter hoogte van € 40.000,00.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt. Ook zal het hof een andere straf opleggen.
Bespreking bewijsverweren
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 februari 2014 zijn drie containers met gewasbeschermingsmiddelen aangekomen in de haven van Rotterdam. Deze producten waren gekocht door [rechtspersoon] en waren verstuurd vanuit China. Na een controle en onderzoek bleken de jerrycans Tebucanozol te bevatten, een fungicide. In totaal ging het in deze lading om 7.200 jerrycans à 5 liter. Deze lading was door [rechtspersoon] doorverkocht aan het in Polen gevestigde bedrijf [naam Pools bedrijf 1].
Op 5 maart 2014 is een vanuit China verstuurde container aangekomen in de Rotterdamse haven. Deze container bevatte 2.400 jerrycans à 5 liter gewasbeschermingsmiddel welke door [rechtspersoon] waren gekocht. Na controle en onderzoek is gebleken dat in de jerrycans Prochloraz zat, een fungicide. Deze lading was door [rechtspersoon] gedeeltelijk doorverkocht aan [naam Pools bedrijf 1] en gedeeltelijk aan het eveneens in Polen gevestigde bedrijf [naam Pools bedrijf 2].
Op 5 maart 2014 is ook nog een andere vanuit China verzonden container aangekomen in de haven van Rotterdam waarvan de gehele inhoud was gekocht door [rechtspersoon]. Deze container bevatte, blijkens de bill of lading, 1920 jerrycans à 1 liter Difenoconazole, zijnde een fungicide. De telling door verbalisant geeft andere hoeveelheden aan waarvoor geen verklaring is gevonden.
Ook zaten er in deze container 960 jerrycans à 5 liter Trinexapac-ethyl, zijnde een plantengroeiregelaar. [rechtspersoon] heeft deze producten doorverkocht aan [naam Pools bedrijf 2]. Voorts bevatte de container 3.000 flessen à 100 gram van een middel met de werkzame stof Tribenuron-methyl, een herbicide. [rechtspersoon] heeft deze producten doorverkocht aan [naam Pools bedrijf 1].
Op 21 maart 2014 is een container aangekomen in Rotterdam, waarvan de inhoud eveneens was gekocht door [rechtspersoon]. Deze container kwam vanuit India en bevatte 8.820 flessen à 1 kilogram aluminiumfosfide, zijnde een schimmelbestrijder. [rechtspersoon] heeft deze partij doorverkocht aan het in Polen gevestigde bedrijf [naam Pools bedrijf 3].
De verdachte was (als enige) geregistreerd als bestuurder van [rechtspersoon] en heeft leiding gegeven aan de bovengenoemde aankopen en verkopen.
De verweren van de verdediging worden hieronder per onderdeel besproken.
Doorverkoop aan derde landen
De verdachte heeft verklaard dat de gewasbeschermingsmiddelen bestemd waren voor de markt in Oekraïne en Wit-Rusland. Eindgebruikers uit die landen zouden de middelen in Polen komen kopen en zelf verder transporteren en exporteren. De raadsvrouw heeft deze feitelijke stellingen mede ten grondslag gelegd aan het verweer dat er geen sprake was van ‘op de markt brengen’ en dat de derde land-exceptie van toepassing is.
Hieronder gaat het hof meer gedetailleerd in op de verweren.
‘Op de markt brengen’
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen – geconcludeerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is van ‘op de markt brengen’ als bedoeld in de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: de Verordening) nu de goederen nog niet waren ingevoerd. Ze waren immers nog niet ingeklaard en de douaneformaliteiten waren niet afgerond. Volgens de verdediging kan pas na de inklaring sprake zijn van het op de markt brengen van de goederen. De raadsvrouw heeft verwezen naar de definitie van ‘op de markt brengen’ volgens de Blauwe Gids van de Europese Commissie.
Het hof beoordeelt dit verweer als volgt.
In artikel 20 Wgb wordt verwezen naar artikel 28 van de Verordening. Onder ‘op de markt brengen’ in de zin van artikel 28 van de Verordening wordt blijkens artikel 3, onder 9, van de Verordening verstaan:
“Het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap geldt in het kader van deze Verordening als op de markt brengen.”
Het hof kent geen doorslaggevende betekenis toe aan de genoemde Blauwe Gids omdat deze Verordening niet is genoemd als een van de verordeningen waarop die voornamelijk van toepassing is. Bovendien hebben de door de verdediging aangehaalde bepalingen uit de Blauwe Gids betrekking op de uitleg van het begrip ‘op de markt brengen' in het kader van het voor het eerst op de markt aanbieden van een product. Dat is een andere situatie dan de onderhavige.
De definitie uit artikel 3, onder 9, van de Verordening noemt een aantal feitelijke handelingen als verschillende vormen van ‘op de markt brengen’. Eén van die handelingen is het ‘in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap.’ Andere feitelijke handelingen waarmee gewasbeschermingsmiddelen op de markt kunnen worden gebracht zijn ‘het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, alsmede de eigenlijke verkoop.’ Bij deze laatstgenoemde feitelijke handelingen wordt niet als voorwaarde genoemd ‘in het vrije verkeer brengen’ of ‘invoer op het grondgebied’.
Naar het oordeel van het hof vindt de stelling dat een formele inklaring nodig is alvorens er sprake kan zijn van ‘op de markt brengen’ geen steun in de Verordening. De Verordening gaat uit van handelingen als verkoop en overdracht, in welke vorm dan ook – waarvan naar het oordeel van het hof in casu sprake is - en definieert deze handelingen als ‘op de markt brengen’. Het verweer wordt daarom verworpen.
Toepassing van artikel 28, tweede lid, onder d Verordening
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat aan hem een beroep op de derde land-exceptie ex artikel 28, tweede lid, onder d, van de Verordening toekomt. De stelling is dat [rechtspersoon] de goederen heeft gekocht om – door tussenkomst van Poolse verkopers – deze door te verkopen aan afnemers uit Oekraïne en Wit-Rusland. Hiermee is volgens de verdediging uitsluitend sprake geweest van productie, opslag en vervoer van een gewasbeschermingsmiddel dat voor gebruik in een derde land is bestemd. Dit is toegestaan onder artikel 28, tweede lid, onder d van de Verordening.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De exceptie geldt op voorwaarde dat het middel in die lidstaat is toegelaten en dat de lidstaat van productie, opslag of vervoer inspectievoorschriften heeft vastgesteld om ervoor te zorgen dat het gewasbeschermingsmiddel niet op zijn grondgebied wordt gebruikt.
Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat het de bedoeling was de BTW te verleggen naar Polen. Uit de nota van verbalisanten d.d. 14 oktober 2019 blijkt tevens dat voor deze ladingen geen transitvergunning is aangevraagd. Het hof gaat er derhalve van uit dat de BTW en invoerrechten zouden moeten worden voldaan binnen de Europese Unie. Hieruit concludeert het hof dat van een formele doorvoer naar een derde land geen sprake was.
Tevens zou in het door de verdachte geschetste scenario de doorverkoop aan eindgebruikers uit Oekraïne en Wit-Rusland plaatsvinden in Polen. Het enkele gegeven dat de verwachting is dat deze eindgebruikers de middelen verder zouden exporteren is niet voldoende om een beroep te kunnen doen op de exceptie. Het betreft immers een middel dat ook in Polen niet is toegelaten.
Op grond hiervan concludeert het hof dat de derde land-exceptie niet van toepassing is.
Het hof is derhalve van oordeel dat aan de verdachte geen beroep op de exceptie in artikel 28, tweede lid, onder d van de Verordening toekomt en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De container uit India
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts aangevoerd dat de container, inhoudende de lading met flessen aluminiumfosfide, in elk geval zou zijn teruggestuurd naar de leverancier vanwege het geconstateerde lek en dat [rechtspersoon] of de verdachte over deze gewasbeschermingsmiddelen geen enkele beschikkingsmacht heeft gehad. Zij concludeert dat de middelen uit deze container niet op de markt zijn gebracht.
Het hof komt tot het volgende oordeel.
De lading van deze container was gekocht door [rechtspersoon] en verkocht aan bedrijven in Polen. Hiermee zijn de onder feit 4 tenlastegelegde goederen op de markt gebracht als bedoeld in de Verordening. Dat [rechtspersoon] geen feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over de goederen is niet van doorslaggevende betekenis. De goederen zijn op de markt gebracht door de verkoop van de goederen aan de bedrijven in Polen. Nu ze in Rotterdam zijn uitgeladen betreft het een voltooide handeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel zonder toelating (containers CMAU 1511864, CMAU 0279559, CRXU 3148026)]
de rechtspersoon [rechtspersoon] op
of omstreeks24 februari 2014,
althans in of omstreeks de periode van 15 januari 2014 tot en met 25 februari 2014te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
7200
, althans een aantaljerrycans à 5 liter Tebuconazole,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten
of lidstaatovereenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren
of wastoegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan welaan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten];
2.
[op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel zonder toelating (container CMAU 034109-0)]
de rechtspersoon [rechtspersoon] op
of omstreeks5 maart 2014
, althans in of omstreeks de periode van 22 januari 2014 tot en met 12 maart 2014te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
2400
, althans een aantaljerrycans à 5 liter Prochloraz,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten of lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren
of wastoegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan welaan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten];
3.
[op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen zonder toelating (container CMAU 816455-6)]
de rechtspersoon [rechtspersoon] op
of omstreeks5 maart 2014,
althans in of omstreeks de periode van 29 januari 2014 tot en met 21 maart 2014te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
640, althanseen aantal jerrycans
à 5 literDifenoconazole en
/of
960
, althans een aantaljerrycans à 5 liter Trinexapac-ethyl en
/of
3000
, althans een aantalflesjes
à100 gram Tribenuron-methyl,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten of lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren
of wastoegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan welaan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten];
4.
[op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel zonder toelating (container GLDU 526485-6)]
de rechtspersoon [rechtspersoon] op
of omstreeks21 maart 2014
, althans in of omstreeks de periode van 2 januari 2014 tot en met 21 maart 2014te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
een aanzienlijke hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten
8820
, althans een aantalflessen à 1 kilogram Aluminiumfosfide,
op de markt heeft gebracht terwijl deze niet in Nederland en/of in Polen als betrokken lidstaten of lidstaat overeenkomstig de verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren
of wastoegelaten,
tot welk strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven dan welaan welke verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
,
waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in verordening (EG) 1107/2009;
[artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009, artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op de markt brengen van aanzienlijke hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen, die niet in de Europese Unie waren toegelaten. Het is niet voor niets dat op nationaal en Europees niveau strenge regelgeving is opgesteld voor de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Door deze goederen op de markt te brengen, heeft de verdachte het doel dat met de nationale en Europese regelgeving op het gebied van de gezondheid van mensen, dieren en het milieu wordt gediend, doorkruist.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar in beginsel passend is.
Redelijke termijn
Over de schending van de redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
De redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht, waaruit de verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken, dat een strafvervolging zal worden ingesteld ter zake van een strafbaar feit. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. De duur van de redelijke termijn is blijkens vaste jurisprudentie mede afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak. Ingeval van overschrijding van de redelijke termijn is vermindering van de op te leggen straf de aangewezen reactie.
De feiten dateren uit 2014. Naar het oordeel van het hof is de redelijke termijn aangevangen op 12 maart 2015, de datum waarop de verdachte proces-verbaal is aangezegd voor de feiten 3 en 4. Het einddossier is in mei 2015 afgerond. Het heeft vervolgens tot 4 september 2017 geduurd voordat het openbaar ministerie een vervolgingsbeslissing heeft genomen, terwijl van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen niet is gebleken. Het vonnis in eerste aanleg is vervolgens gewezen op 29 oktober 2019. Er is sprake van een tijdsverloop van ruim vier jaren. De rechtbank in eerste aanleg is niet binnen twee jaar na 12 maart 2015 tot een einduitspraak gekomen. Het hof acht van belang dat de vertraging is veroorzaakt door omstandigheden waarop de verdediging geen invloed heeft gehad.
Voorts is tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten op 8 november 2019, en de datum waarop het hof uitspraak doet, te weten 19 januari 2024, wederom meer dan vier jaren verstreken. Dit tijdsverloop is niet aan de verdachte te wijten; er is in deze jaren niets met de zaak gebeurd. Hieruit volgt dat de redelijke termijn wederom is verstreken in hoger beroep.
Het hof ziet voorts onder ogen dat de strafzaak een grote impact heeft gehad en nog heeft op het (privé)leven van de verdachte, zoals door hem naar voren gebracht ter terechtzitting in hoger beroep. Onder andere is zijn bedrijf [rechtspersoon] failliet gegaan. De zaak loopt bovendien al een behoorlijk aantal jaren. De feiten zijn bijna 10 jaar geleden.
Nu deze overschrijdingen van de redelijke termijn niet aan de verdediging zijn toe te rekenen, dient dit naar het oordeel van het hof gecompenseerd te worden door een vermindering van de op te leggen straf. Voorts is het hof van oordeel dat in deze omstandigheden het opleggen van een onvoorwaardelijke straf thans geen doel meer dient.
In de zeer forse termijnoverschrijdingen en het nadeel dat de verdachte door die overschrijdingen heeft geleden, ziet het hof aanleiding om voornoemde gevangenisstraf te matigen tot zes maanden en deze geheel voorwaardelijk op te leggen, waarmee mede wordt beoogd dat de verdachte ervan wordt weerhouden om dergelijke strafbare feiten in de toekomst nogmaals te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Koole,
mr. A.M. Hol en mr. D.F.A. Crijns, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Huynh.
mr. A.M. Hol en mr. D.F.A. Crijns zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 januari 2024.

Voetnoten

1.In dit arrest wordt verwezen naar de Wgb zoals die luidde ten tijde van de tenlastegelegde gedragingen.