16.3Oordeel van het hof
Verondersteld dat de tenlastegelegde feitelijke gedragingen bewezen kunnen worden, zal het hof hierna beoordelen of sprake is van de vereiste nexus met het gewapende conflict.
In het kader van de aard van het gewapend conflict (zie hoofdstuk 15) is reeds vastgesteld dat sprake was van een gewapende strijd tussen de troepen van de Afghaanse overheid en de Mujahedin. Het hof sluit daarmee zoals gezegd aan bij eerdere jurisprudentie, in het bijzonder de zaken die de vervolging van functionarissen van de (militaire) KhAD in (grotendeels) dezelfde periode betroffen. De gewapende strijd met de Mujahedin vormt daarom uitgangspunt bij het vaststellen van een nexus.
De aan de verdachte gemaakte verwijten zien – kort gezegd - op de behandeling van de politieke gevangenen in (onder meer) de blokken 1, 2 en 3 van de Pul-e-Charkhi gevangenis. De vraag die beantwoord moet worden is of het gewapend conflict een substantiële rol heeft gespeeld bij de aan de verdachte ten laste gelegde gedragingen, indien bewezen. Het hof zal hierbij kijken naar zowel de rol en functie van de verdachte in de Pul-e-Charkhi gevangenis als naar de personen van de slachtoffers, een en ander voor zover daarover op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting relevante vaststellingen kunnen worden gedaan.
Rol en functie van de verdachte
De verdachte, lid van de DVPA, werkte in de tenlastegelegde periode voor de KhAD, de veiligheids-/inlichtingendienst in Afghanistan. De taak van de KhAD was, zoals hiervoor overwogen, het waarborgen van het voortbestaan van het communistisch bewind en de interne veiligheid in Afghanistan. Daarvoor werd het uitschakelen van de netwerken van de oppositie noodzakelijk geacht.
Naast de civiele KhAD bestond er een militaire inlichtingendienst, genaamd de KhAD-e Nezami. Deze militaire KhAD opereerde formeel onder het ministerie van defensie. De (civiele) KhAD viel aanvankelijk onder het ministerie van binnenlandse zaken, maar werd in 1980 een volledig onafhankelijk opererend directoraat-generaal, vallend onder het Bureau van de President. De KhAD voerde ook militaire taken uit, zoals het bewaken van belangrijke militaire posities en toezien op dreigende desertie, en ook werden speciale bataljons opgezet om het verzet te bestrijden. Toen de KhAD in 1986 een afzonderlijk ministerie (WAD) werd, werden zowel de civiele als de militaire KhAD daaronder gebracht.
Bij de opsporing van vijanden van het communistische bewind beschikte de KhAD over nagenoeg onbeperkte volmachten, waardoor de dienst door de bevolking van Afghanistan bijzonder werd gevreesd. Deze angst werd mede aangewakkerd door de zeer ruime interpretatie van het begrip 'vijand van het communistische bewind' dat de KhAD hanteerde. Vaak was een vage verdenking dat iemand er anti-regeringsgezinde opvattingen op nahield of anti-regeringsgezinde activiteiten ontplooide al voldoende om tot arrestatie over te gaan.
Tegenstanders van het regime werden door de KhAD gearresteerd, veelal eerst naar de detentie- en ondervragingscentra van de KhAD in Kabul gebracht (genaamd Shashdarak en Sedarat) en daarna werden deze politieke gevangenen overgebracht naar de Pul-e-Charkhi gevangenis even buiten Kabul. De Pul-e-Charkhi bestond uit verschillende afdelingen, waarvoor de verantwoordelijkheid werd gedeeld door het ministerie van binnenlandse zaken en de KhAD. De KhAD was volgens getuigen verantwoordelijk voor de politieke gevangenen en het ministerie van binnenlandse zaken was verantwoordelijk voor degenen die voor commune delicten vastzaten.
Ten aanzien van de functie van de verdachte binnen de Pul-e-Charkhi gevangenis geldt het volgende. Nu er zich overigens geen informatie in (bijvoorbeeld) de vorm van documenten in het dossier bevindt, waaruit de functie en taakomschrijving van de verdachte vallen af te leiden, kan het hof slechts afgaan op de verklaringen van getuigen. Meerdere getuigen hebben de verdachte “hoofd politieke zaken” genoemd en ook komt in getuigenverklaringen naar voren dat de verdachte daarnaast op enig moment een andere functie is gaan bekleden, door getuigen aangeduid als “algemeen commandant”. De invulling van deze functies wordt door de getuigen wisselend omschreven. Uit de verklaringen valt verder niet eenduidig op te maken of er een militaire structuur gold in de gevangenis. Er komt wel in naar voren dat de verdachte met luitenant-kolonel werd aangesproken, maar ook andere militaire rangen worden genoemd. Over de vraag of de verdachte een uniform droeg bestaan uiteenlopende verklaringen.
De KhAD was, zo blijkt uit het voorgaande, een veiligheids-/inlichtingendienst met aanvankelijk een civiele en een militaire tak met zeer vergaande bevoegdheden. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de verdachte, ressorterend onder de KhAD, onderdeel was van het militaire apparaat, zoals het Openbaar Ministerie heeft bepleit. Niet vastgesteld kan worden dat het een strikt militaire organisatie was, ook niet voor wat betreft de bemoeienis met de Pul-e-Charkhi gevangenis. Uit de voorhanden zijnde informatie blijkt niet dat specifiek de militaire tak hiervoor verantwoordelijk was.
Nu de exacte functie van de verdachte niet kan worden vastgesteld, en dus ook niet of de gedragingen – indien bewezen - werden verricht in de uitoefening daarvan, is het hof anders dan het Openbaar Ministerie van oordeel dat niet reeds de functie van de verdachte toereikend is voor het vestigen van een nexus tussen de tenlastegelegde feiten en het gewapend conflict.
De slachtoffers
Een deel van de politieke gevangenen kwam direct na de coup tegen Amin (27 december 1979) in de Pul-e-Charkhi gevangenis te zitten, een ander deel in de periode die erop volgde. De gestelde redenen van de detentie verschilden. Een deel van de politieke gevangenen in de tenlastelegging behoorde tot de familie Amin of meer in algemene zin tot de Khalq-factie van de regeringspartij DVPA en lijkt gevangen te zijn gezet als onderdeel van de zuivering binnen de regeringspartij.
Andere in de tenlastelegging genoemde politieke gevangenen werden als politieke tegenstanders gezien om uiteenlopende redenen. De gemeenschappelijke noemer was dat ze – om welke reden dan ook - tegenstanders van het regime waren. Het was voor een arrestatie vaak voldoende dat iemand anti-regering opvattingen had of anti-regering activiteiten verrichtte. Uit het dossier blijkt echter niet dat de in de tenlastelegging genoemde personen Mujahedin waren, in die zin dat zij hebben behoord tot de strijdgroep die als zodanig werd aangeduid, en evenmin blijkt dat zij allen daarmee werden geassocieerd, zoals het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd. De enkele verklaringen die in dit verband zijn aangehaald staan op zichzelf, zijn afkomstig van een insidergetuige die ofwel de situatie in de Pul-e-Charkhi niet kent en - ook volgens het Openbaar Ministerie - politiek geladen uitspraken doet, en van een insidergetuige die door het Openbaar Ministerie terecht in het requisitoir als onbetrouwbaar is aangemerkt.
Voor zover een aantal slachtoffergetuigen heeft verklaard dat zij als gevangenen te horen kregen dat ze banden zouden hebben met de Verenigde Staten, Pakistan en/of de CIA – wat daar ook van zij – is dat enkele gegeven ontoereikend voor het vaststellen van het voor de nexus vereiste nauwe verband tussen het gewapend conflict en de gedragingen. Daarbij betrekt het hof dat uit de contextrapportage valt op te maken dat in de betreffende periode geopolitieke overwegingen een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming en de politieke koers van het bewind van Karmal. Hierbij stonden de politieke invloedssferen van enerzijds de Sovjet-Unie en anderzijds de Verenigde Staten (inclusief de CIA) en Pakistan tegenover elkaar en werden deze landen en hun (vermeende) aanhangers als politieke tegenstanders beschouwd. Vermeende pogingen van Amin tot toenadering tot de VS en Pakistan vormden een directe aanleiding voor de interventie van de Sovjet-Unie en de totstandkoming van het bewind van Karmal. Daaruit kan worden opgemaakt dat het verwijt banden te hebben met een van deze landen (en/of hun inlichtingendiensten) nog niet duidt op een verband met het gewapend conflict tussen de Afghaanse overheid en de Mujahedin. Aan de hand van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld of het gegeven dat deze landen tegen de geschetste geopolitieke achtergrond ook nog de Mujahedin zouden steunen, een factor was die bij de tenlastegelegde handelingen een rol heeft gespeeld.
Het hof heeft ook overigens onvoldoende kunnen vaststellen welke betekenis de strijd die met de Mujahedin gaande was, had voor de detentie van de politieke gevangenen. Hierbij dient bedacht te worden dat het gewapende conflict met de Mujahedin al gaande was voor Karmal in december 1979 aan de macht kwam. Met het verschijnen van de Sovjet-Unie op het strijdtoneel verhevigde de strijd weliswaar, maar de inzet van de Mujahedin bleef hetzelfde: deze groep verzetsstrijders verdedigde met geweld de Islam en vochten voor de Afghaanse waarden tegen het communisme, zoals ze al deden sinds de Saur revolutie in april 1978. De gewapende strijd duurde bovendien voort na vertrek van de Sovjettroepen in 1989.
Ook anderszins kan niet gezegd kan worden dat het bestaan van een gewapend conflict een substantiële rol heeft gespeeld bij de behandeling die de politieke gevangenen ten deel viel. Voor zover iets vastgesteld kan worden over het doel van de behandeling, was dat het uitdragen van de ideeën en standpunten van de communistische regeringspartij oftewel heropvoeding.
Anders dan de rechtbank ziet het hof in het gegeven dat de politieke gevangenen tegenstanders waren van het regime geen aanleiding een verband te zien met het gewapend conflict. Uitgangspunt is immers de reikwijdte van het conflict, zoals dat in het kader van de aard van het conflict is vastgesteld. Door daarbij voor de vaststelling van de nexus de bredere politieke strijd die gaande was in Afghanistan te betrekken, wordt het uitzonderlijke en beperkende karakter van het oorlogsstrafrecht – zoals hiervoor uiteengezet - miskend.
Ten slotte overweegt het hof dat in de tenlastelegging vermeld staat: en/of een of meer anderen, die
(als politiek gevangenen
)gedetineerd werden in
(onder meer)de blokken 1,2 en 3 van de Pul-e-Charkhi gevangenis (cursieven hof). Voor zover het verwijt hier ziet op ook andere gevangenen dan politiek gevangenen in de blokken 1, 2 en 3 geldt dat het hof ook ten aanzien van hen op basis van het dossier geen nexus kan vaststellen.
Conclusie
Het hof kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat het bestaan van het gewapend conflict in deze zaak een substantiële rol heeft gespeeld bij de beslissing van de verdachte – indien bewezen – de tenlastegelegde feitelijke gedragingen te begaan, zijn mogelijkheid dit te doen, de wijze waarop of het doel daarvan. Hoewel de slachtoffers non-combattanten waren,
is onduidelijk in hoeverre het ten laste gelegde zou zijn gepleegd in de uitoefening van de functie van de verdachte, was hij geen strijder, is niet gebleken dat hij een militaire functie had, behoorden de slachtoffers niet tot de tegenpartij in het gewapend conflict, en kan niet gezegd worden dat de gedragingen het ultieme doel van de militaire campagne dienden.
Het hof zal de overige eisen voor oorlogsmisdrijven, zoals vermeld onder 13.3, gelet op deze situatie niet verder bespreken.
De conclusie is dat niet vastgesteld kan worden dat er een nexus bestaat tussen de ten laste gelegde gedragingen van de verdachte en het gewapend conflict.
Dit betekent dat dit handelen – indien bewezen - niet het overtreden van de wetten en gebruiken van de oorlog oplevert, zoals tenlastegelegd. De verdachte moet dan ook om deze reden worden vrijgesproken.
Ten overvloede benadrukt het hof dat de rechtsmacht van het hof in dit geval is beperkt tot de beoordeling van de tenlastegelegde gedragingen voor zover dat een oorlogsmisdrijf betreft. Nu daarvan naar het oordeel van het hof geen sprake is - vanwege het ontbreken van de nexus - komt het hof niet toe aan de verdere beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedragingen.
Dit brengt ook met zich mee, dat de in de inleiding als erbarmelijk en onmenselijk beschreven detentieomstandigheden in de Pul-e-Charkhi gevangenis in dit arrest niet verder besproken zullen worden, zonder dat daarmee iets afgedaan kan worden aan hoe getuigen die volgens hun verklaringen hebben ervaren.