ECLI:NL:GHDHA:2024:891

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
200.324.542/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging vaderschap en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de vaststelling van het vaderschap en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft geen reactie gegeven op het verzoek van het hof om mee te werken aan een DNA-onderzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker van de minderjarige is, ondanks zijn weigering om aan het DNA-onderzoek mee te werken. Hierdoor heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd die het vaderschap van de man vaststelde.

Daarnaast heeft het hof de kinderalimentatie vastgesteld op € 300,- per maand, ondanks het ontbreken van financiële gegevens van de man. De vrouw, die de verzorgende ouder is, heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt. Het hof heeft geoordeeld dat de man in staat is om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te betalen, aangezien hij geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie.

De bijzondere curator is ontslagen van haar taak, onder de voorwaarde dat er geen beroep in cassatie wordt ingesteld binnen drie maanden na de beschikking. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.324.542/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-366
zaaknummer rechtbank : C/10/611558
beschikking van de meervoudige kamer van 29 mei 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T.C. ten Rouwelaar te Amstelveen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. [bijzondere curator] in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ),
kantoorhoudende te Den Haag,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 27 september 2023 en 6 maart 2024, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2
Bij de tussenbeschikking van 6 maart 2024 is bepaald dat de man het hof binnen vier weken schriftelijk moet informeren of hij bereid is zijn medewerking aan een door het hof te gelasten DNA-onderzoek te verlenen. Iedere verdere beslissing is tot 27 april 2024 aangehouden.
1.3
Nadien heeft het hof van de zijde van de vrouw op respectievelijk 27 maart 2024 en 12 april 2024 een journaalbericht ontvangen. In die berichten verzoekt zij het hof een eindbeslissing te nemen en de man te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
1.4
De man heeft niet op het verzoek van het hof gereageerd.
1.5
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Aan de orde is nog altijd de vraag of de man de verwekker van [de minderjarige] is en zo ja, of hij gehouden is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van [de minderjarige] .
Verwekkerschap
2.2
In de tussenbeschikking van 6 maart 2024 heeft het hof geoordeeld dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man de verwekker van [de minderjarige] kan zijn en dat een DNA-onderzoek geen ongerechtvaardigde inbreuk op de privacy en lichamelijke integriteit van de man is. Zoals hiervoor geschreven heeft het hof de man – ondanks zijn eerdere weigering – vervolgens in de gelegenheid gesteld om aan het hof te laten weten of hij alsnog bereid is zijn medewerking aan een DNA-onderzoek te verlenen. Daarbij heeft het hof overwogen dat als de man bij zijn besluit blijft om niet aan het DNA-onderzoek mee te werken, het hof daaraan de gevolgen zal verbinden die het hof geraden acht.
2.3
Aangezien het hof van de man nadien geen enkele reactie heeft ontvangen, gaat het hof ervan uit dat hij weigert om aan een dergelijk onderzoek mee te werken. Het gelasten van een DNA-onderzoek is daarom niet mogelijk. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de man gelegen om zekerheid te verschaffen over zijn verwekkerschap door mee te werken aan het DNA-onderzoek. Nu de man weigert deze zekerheid te verschaffen, verbindt het hof aan deze weigering de conclusie die het hof geraden acht. Het hof neemt op grond van het hiervoor genoemde en hetgeen in de tussenbeschikking van 6 maart 2024 is overwogen, als vaststaand aan dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de vaststelling van het ouderschap bekrachtigen.
Kinderalimentatie
2.4
Nu het ouderschap van de man is vastgesteld, komt het hof toe aan de vraag in welke mate de man op grond van wat is bepaald in artikel 1:208 juncto artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
2.5
De man stelt dat de vrouw geen inzicht heeft verschaft in haar financiële situatie en betwist dat moet worden uitgegaan van een behoefte van [de minderjarige] van € 625,- per maand. Ook blijkt volgens de man de draagkracht van partijen niet uit het verzoek van de vrouw.
Ingangsdatum
2.6
De man heeft geen grief heeft gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum voor de kinderalimentatie, te weten 15 december 2022. Het hof zal daarom van die ingangsdatum uitgaan.
Behoefte
2.7.
Het hof stelt vast dat de man – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, zowel op 15 december 2022 als op dit moment. Financiële gegevens aan de zijde van de man ontbreken volledig. Omdat de man er bovendien voor heeft gekozen om niet ter zitting te verschijnen, heeft hij ook geen nadere toelichting kunnen geven over zijn financiële situatie. Hierdoor is het voor het hof niet mogelijk om de behoefte van [de minderjarige] – zoals gebruikelijk – met toepassing van de richtlijn uit het rapport van de Expertgroep Alimentatie te berekenen. Aangezien het verzorgen en opvoeden van een kind kosten met zich meebrengt en de man het overzicht dat de vrouw heeft gemaakt van de kosten die zij ten behoeve van [de minderjarige] maakt, niet gemotiveerd heeft betwist, zal het hof uitgaan van de door de vrouw gestelde behoefte van € 625,- per maand.
Draagkracht vrouw
2.8
De vrouw heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt. Nu de vrouw de verzorgende ouder van [de minderjarige] is, neemt het hof – conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie – geen draagkracht bij de vrouw aan.
Draagkracht man
2.9
Het hof kan vanwege het ontbreken van (recente) financiële gegevens aan de zijde van de man niet de draagkracht van de man vaststellen of in het verlengende daarvan onderzoeken welk aandeel ieder der ouders zou moeten voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Aangezien de benodigde financiële gegevens ontbreken en de man niet heeft gesteld dat hij geen of onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van [de minderjarige] te voorzien, gaat het hof ervan uit dat de man in staat is de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie van € 300,- per maand te betalen.
2.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie bekrachtigen.
Proceskosten
2.11
Het hof ziet geen aanleiding – zoals de vrouw heeft verzocht – de man in beide instanties te veroordelen, nu niet is gebleken dat hij deze procedure nodeloos heeft ingesteld. Het kan de man niet worden verweten dat hij deze zaak in hoger beroep heeft voorgelegd om een nieuwe beoordeling te verkrijgen. Gelet hierop zal het hof – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten in beide instanties dan ook compenseren.
Ontslag bijzondere curator
2.12
Het hof stelt vast dat de bijzondere curator haar taak als bijzondere curator in deze zaak heeft voltooid. Het hof zal de bijzondere curator van haar taak ontslaan onder de voorwaarde dat tegen deze beschikking geen beroep in cassatie zal zijn ingesteld binnen drie maanden na heden.
2.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
ontslaat de bijzondere curator van haar taak voor zover tegen deze beschikking geen beroep in cassatie zal worden ingesteld binnen drie maanden na heden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en Z. Gademan, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en is op 29 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.