ECLI:NL:GHDHA:2024:890
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over juridisch vaderschap en DNA-onderzoek in familierechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een familierechtelijke procedure waarin de man verzoekt om vaststelling van zijn juridisch vaderschap over de minderjarige dochter van de vrouw. De vrouw heeft het gezag over de minderjarige en de man stelt dat hij de verwekker is. De rechtbank heeft eerder een DNA-onderzoek gelast, maar de vrouw weigert hieraan mee te werken. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking de vrouw bevolen om mee te werken aan het DNA-onderzoek en een dwangsom opgelegd bij weigering. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking.
Het hof heeft de vraag te beantwoorden of de rechtbank de man in zijn aanvullende verzoek tot medewerking aan het DNA-onderzoek terecht heeft ontvangen. Het hof oordeelt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Het hof benadrukt dat de verplichting tot medewerking aan het DNA-onderzoek voortvloeit uit het procesrecht en dat er geen wettelijke grondslag is voor het opleggen van een dwangsom of lijfsdwang in deze verzoekschriftprocedure. De man dient een dagvaardingsprocedure te volgen indien hij de vrouw wil dwingen tot medewerking aan het DNA-onderzoek.
De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof benadrukt dat de vrouw nog steeds verplicht is om mee te werken aan het DNA-onderzoek, en dat de rechtbank de zaak verder zal behandelen.