ECLI:NL:GHDHA:2024:877

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
22-003545-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale overbrenging van afvalstoffen vanuit Nederland naar India met kraftzakken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een besloten vennootschap, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,- voor het illegaal overbrengen van afvalstoffen, in dit geval kraftzakken, van Nederland naar India. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte in de periode van 4 tot en met 23 december 2020 handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de Europese Verordening (EG) nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen. Het hof heeft vastgesteld dat de kraftzakken, bestaande uit een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak, onder de code BEU04 vallen, wat betekent dat voor de overbrenging voorafgaande kennisgeving en toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist was. De verdachte had deze procedure niet gevolgd, waardoor het hof de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit heeft bevestigd. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte opnieuw heeft veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,-, maar deze voorwaardelijk heeft opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de financiële situatie van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003545-22
Parketnummer: 83-132804-21
Datum uitspraak: 4 juni 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

economische kamer

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2022 in de strafzaak tegen de verdachte rechtspersoon:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verdachte],

gevestigd aan het [vestigingsadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
Zij in of omstreeks de periode van 4 december 2020 tot en met 23 december 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was zij doende vijf containers (TLLU462188-8 en/of CMAU578584-2 en/of UETU551175-1 en/of GESU609780-2 en/of GESU684860-5) met in Bijlage III B van genoemde verordening en/of met niet in bijlage III of III A onder één code ingedeeld(e) (mengsel van) afvalstoffen, te weten (met residuen verontreinigde) kraftzakken, bestaande uit papieren buitenzakken en kunststof binnenzakken, over te brengen van Nederland naar India, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle/ betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,-.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich niet verenigt met de bewezenverklaring. Ook zal het hof een andere straf opleggen.
Overweging over het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Het gaat in deze zaak om kraftzakken die [verdachte] had verkocht aan een bedrijf in India, genaamd [bedrijf], en die in opdracht van [verdachte] in vijf containers waren geladen. De containers zouden via de haven van Rotterdam naar India worden verscheept zodat de kraftzakken in India door [bedrijf] konden worden gerecycled. [verdachte] heeft op de formulieren met informatie over de kraftzakken ten aanzien van deze containers aangegeven dat het WASTE PAPER (papierafval) betrof dat onder code Basel Annex IX. B3020 valt. Op 7 december 2020 is een deel van de lading van de vijf containers fysiek gecontroleerd door de douane van de Rotterdamse haven. Uit de processen-verbaal hierover volgt dat het deel van de lading dat de douane kon controleren bestond uit kraftzakken met een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Deze lading betrof volgens de douane geen papierafval als bedoeld in code B3020 en zij heeft de overbrenging van de vijf containers geblokkeerd. Op 23 december 2020 is de lading van de vijf containers door de douane aan een nadere, uitgebreidere controle onderworpen. Uit de processen-verbaal over deze controle volgt dat de lading van al deze containers bestond uit bundels samengeperste kraftzakken met een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Het staat vast dat [verdachte] voor de overbrenging van de kraftzakken van Nederland naar India geen voorafgaande kennisgeving heeft gedaan aan en geen toestemming heeft verkregen van de betrokken bevoegde autoriteiten van het land van verzending en van bestemming.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op de gronden als genoemd in zijn schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat de uit papier en kunststof bestaande kraftzakken die [verdachte] had willen overbrengen naar India afvalstoffen betreffen die vallen onder code BEU04 van Bijlage IIIB van de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA), zoals gewijzigd bij de Verordening (EU) nr. 135/2012 van de Commissie van 16 februari 2012. Op grond van artikel 37, vijfde lid, van de EVOA was voor de overbrenging van deze kraftzakken voorafgaande kennisgeving en schriftelijke toestemming vereist. Nu [verdachte] de voorgeschreven procedure niet heeft gevolgd moet een bewezenverklaring van het (gewijzigde) tenlastegelegde feit volgen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op de gronden als genoemd in de schriftelijke pleitnota primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het (gewijzigde) tenlastegelegde feit. De kraftzakken vielen onder code B3020 van Lijst B (Bijlage IX van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan) van Bijlage V van de EVOA, zodat geen voorafgaande kennisgeving en schriftelijke toestemming voor de overbrenging van de kraftzakken was vereist. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat een geheel voorwaardelijke geldboete moet worden opgelegd.
Juridisch kader
De volgende bepalingen zijn hier van belang.
- Artikel 1a van de Wet op de Economische delicten luidt, voor zover hier relevant:
Economische delicten zijn eveneens:
1 overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:
de Wet milieubeheer, de artikelen 10.60, tweede lid
- Artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer luidt:
Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging afvalstoffen.
- Artikel 2, onder 35, van de EVOA luidt, voor zover hier relevant:
35. ‘illegale overbrenging’: een overbrenging van afvalstoffen:
a) zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening.
- Artikel 37, eerste lid, aanhef en onder b, van de EVOA luidt:
Elk land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt over een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35.
- artikel 37, vijfde lid, van de EVOA luidt:
In geval van overbrenging van niet in bijlage III onder één code ingedeelde afvalstoffen, van niet in bijlage III of III A onder één code ingedeelde mengsels van afvalstoffen of van in bijlage III B ingedeelde afvalstoffen, geldt lid 1, onder b), van dit artikel, op voorwaarde dat de uitvoer niet op grond van artikel 36, lid 1, onder b), is verboden.
- Bijlage III B bij de EVOA waarnaar in artikel 37, vijfde lid, van de EVOA wordt verwezen luidt, voor zover hier relevant:
2. De volgende afvalstoffen worden in deze bijlage opgenomen:
BEU04 Geen residuen bevattende en niet onder Bazel-code B3020 vallende composietverpakkingen bestaande voornamelijk uit papier en enige kunststof.
- Bazel-Code B3020 (Bijlage IX van het Verdrag van Bazel) luidt:
B3020 Afval van papier, karton en papierproducten
De volgende stoffen, mits deze niet zijn gemengd met gevaarlijke afvalstoffen:
Resten en afval van papier of van karton van:
 ongebleekt papier of karton of gegolfd papier of karton
 ander papier of karton, hoofdzakelijk vervaardigd van gebleekte hout-cellulose, niet in de massa gekleurd
 papier of karton hoofdzakelijk vervaardigd van houtslijp (bijvoorbeeld kranten, tijdschriften en soortgelijk drukwerk)
 andere, omvattende doch niet beperkt tot 1) gecacheerd karton 2) niet-gesorteerde restanten.
Oordeel van het hof
De procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen zijn geregeld in de EVOA. Onder afvalstoffen wordt gelet op artikel 2 van de EVOA verstaan elke stof waarvan de houder zich ontdoet of voornemens is zich te ontdoen. [1] Gelet hierop zijn de kraftzakken die [verdachte] heeft willen overbrengen van Nederland naar India als afvalstoffen aan te merken. Niet ter discussie staat voorts dat het hier ging om de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen vanuit de EU naar een derde land, te weten de overbrenging van kraftzakken naar India om daar gerecycled te worden. Dat betekent dat titel IV [Uitvoer uit de gemeenschap naar derde landen], hoofdstuk 2 [uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen] en titel 1 [uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is] van toepassing zijn. Het springende punt in deze zaak is de vraag of de kraftzakken onder code B3020 vallen waardoor voor de overbrenging daarvan geen voorafgaande procedure van kennisgeving met schriftelijke toestemming van de autoriteiten was vereist of dat de kraftzakken vallen onder de in artikel 37, vijfde lid, van de EVOA genoemde Bijlage III B afvalstoffen, waardoor die procedure wel was vereist. Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit de processen-verbaal van de douane van de Rotterdamse haven volgt dat bij de eerste (gedeeltelijke) controle op 7 december 2020 en de tweede (uitgebreide) controle op 23 december 2020 is geconstateerd dat de lading van de vijf containers bestond uit kraftzakken bestaande uit een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Een vertegenwoordiger van [verdachte] is bij de controle op 23 december 2020 aanwezig geweest en heeft verklaard dat alle containers dezelfde lading bevatten. Dat het hier gaat om kraftzakken, gemaakt van papier en kunststof, wordt verder bevestigd door de schriftelijke verklaring van [verdachte] van 11 januari 2021 waaruit volgt dat het de bedoeling was dat de papieren buitenzak van de kraftzak tot karton en kraftpapier zou worden verwerkt en dat de kunststof binnenzak van de kraftzak tot een secundaire grondstof voor de maakindustrie in India zou worden verwerkt. Gelet hierop stelt het hof vast dat de lading van de vijf containers bestond uit kraftzakken met een papieren buitenzak en een kunststof binnenzak. Dat betekent dat de kraftzakken niet onder Bazel-code B3020 vallen. Die code ziet op afval van papier, karton en papierproducten. De onderhavige kraftzakken zijn zogenoemde composiet (samengestelde) verpakkingen bestaande uit een laag papier en een laag kunststof en worden vermeld onder code BEU04 van Bijlage IIIB, onder 2, van de EVOA: ‘Geen residuen bevattende en niet onder Bazel-code B3020 vallende composietverpakkingen bestaande voornamelijk uit papier en enige kunststof.’
Dat betekent dat gelet op artikel 37, vijfde lid, van de EVOA voor de overbrenging van de lading kraftzakken, zijnde afvalstoffen die worden vermeld in Bijlage IIIB van de EVOA (onder code BEU04), van Nederland naar India, voorafgaande kennisgeving aan en schriftelijke toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten van het land van bestemming respectievelijk verzending was vereist. Nu vaststaat dat [verdachte] die kennisgeving niet heeft gedaan en die toestemming niet heeft verkregen, kan het tenlastegelegde feit worden bewezenverklaard.
Het door de verdediging aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C‑654/18 Interseroh Dienstleistungs GmbH tegen SAA Sonderabfallagentur Baden-Württemberg GmbH (ECLI:EU:C:2020:398) (hierna: het Interseroh-arrest) is niet van toepassing op de onderhavige zaak. In de eerste plaats betrof dat arrest de overbrenging van afvalstoffen binnen de EU en niet – zoals hier – van een lidstaat van de EU naar een derde land. Daarvoor gelden andere EVOA-bepalingen. Verder zien de in het Interseroh-arrest genoemde criteria op de (prejudiciële) vraag wanneer mengsels van papierafval, die zijn samengesteld uit afvalstoffen die afzonderlijk onder één van de vier gedachtestreepjes van code B3020 vallen, ingedeeld zouden kunnen worden op de lijst van afvalstoffen als bedoeld in Bijlage III van de EVOA, de zogenoemde ‘groene lijst’ waarvoor – in het geval van overbrenging binnen de EU – ‘slechts’ de algemene informatieverplichting geldt en geen kennisgevingsprocedure is vereist. Mengsels van papierafval konden vóór het wijzen van dit arrest in beginsel niet onder code B3020 worden geschaard en betroffen daarom geen afvalstoffen van de groene lijst. Het Hof van Justitie heeft in dit arrest onder meer en voor zover hier relevant bepaald dat mengsels van papierafval niettemin onder code B3020 kunnen vallen, indien die mengsels bestaan uit papierafval waarvan elke type afvalstof valt onder één van de eerste drie streepjes van code B3020 en maximaal 10% aan stoorstoffen (zoals kunststof) bevatten. Voor zover die criteria al van toepassing zouden zijn in deze zaak, is hier hoe dan ook geen sprake van een mengsel van papierafval als voornoemd, maar van een composiet (samengestelde) (kraftzak)verpakking bestaande uit een laag papier en een laag kunststof. Ten overvloede wordt nog overwogen dat de eerst door [verdachte] in hoger beroep naar voren gebrachte stelling dat de kraftzakken slechts 5% aan plastic zouden bevatten, wordt weersproken door de door het hof op grond van het dossier gedane vaststellingen over de aard van de kraftzakken.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de kraftzakken niet onder de in Bijlage IIIB onder code BEU04 genoemde afvalstoffen kunnen vallen, omdat uit het dossier volgt dat in sommige kraftzakken weipoeder is aangetroffen en code BEU04 spreekt van “geen residuen bevattende (…)” afvalstoffen. Uit de processen-verbaal volgt dat in één van de containers – in de bundels en op de vloer – poeder is aangetroffen. Dat poeder betrof waarschijnlijk, gelet op de opschriften op de kraftzakken, weipoeder. Daarover wordt gerelateerd dat de hoeveelheid onvoldoende is om code BEU04 niet toe te passen. Het hof stelt op grond daarvan – met de advocaat-generaal – vast dat sommige van de kraftzakken in die ene container wellicht niet helemaal ‘schudleeg’ waren, maar niet in die mate waren vervuild met weipoeder dat niet meer gesproken kon worden van “geen residuen bevattende (…)” afvalstoffen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in
of omstreeksde periode van 4 december 2020 tot en met 23 december 2020 te Rotterdam
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
, (een)handeling
(en
)heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a
en/of bvan de EG Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was zij doende vijf containers (TLLU462188-8 en
/ofCMAU578584-2 en
/ofUETU551175-1 en
/ofGESU609780-2 en
/ofGESU684860-5) met in Bijlage III B van genoemde verordening
en/of met niet in bijlage III of III A onder één code ingedeeld(e) (mengsel van) afvalstoffen, te weten
(met residuen verontreinigde)kraftzakken, bestaande uit papieren buitenzakken en kunststof binnenzakken over te brengen van Nederland naar India, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en
/oftoestemming van alle
/betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Gelet op het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich beziggehouden met de illegale overbrenging van vijf containers met afvalstoffen, te weten kraftzakken met een papieren laag en een kunststof laag, vanuit Nederland naar India. [verdachte] was bezig deze kraftzakken zonder voorafgaande kennisgeving aan en toestemming van de bevoegde autoriteiten over te brengen terwijl dit wel verplicht was. Deze (voorgenomen) overbrenging was in strijd met de bepalingen uit de EVOA. Deze verordening beoogt internationale transporten van dergelijke afvalstoffen te reguleren, zodat ongewenste gevolgen en risico’s voor de mens en het milieu worden vermeden. Door aldus te handelen heeft [verdachte] met de overbrenging van dit transport van afvalstoffen het internationale en nationale milieubeleid doorkruist. Het hof acht een geldboete van na te noemen hoogte daarom in beginsel op zijn plaats.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de partij kraftzakken de eerste partij was die [verdachte] vanuit Nederland naar India wilde overbrengen. [verdachte] handelde al langere tijd in kraftzakken, maar dan vanuit Spanje, Portugal en Frankrijk. [verdachte] is om soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen direct nadat zij door de douane erop was gewezen dat de zending kraftzakken niet kon worden aangemerkt als papierafval, genoemd onder code B3020 van Lijst B van Bijlage V van de EVOA, gestopt met de handel in kraftzakken vanuit Nederland. Verder blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie over de verdachte van 16 april 2024 dat de verdachte rechtspersoon al geruime tijd niet is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Gelet op al het voorgaande is het hof – alles afwegende – van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de financiële omstandigheden waarin [verdachte] verkeert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.60 van de Wet milieubeheer en artikel 2 en 37 van de EVOA, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 20.000,00 (twintigduizend euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L. Frenkel,
mr. H. Steenhuis en mr. E.R.F. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. S. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 juni 2024.

Voetnoten

1.In artikel 2 van de EVOA wordt voor een definitie van afvalstoffen verwezen naar artikel 1 lid 1 onder a van de Richtlijn 2006/12/EG, maar die Richtlijn is vervangen door de Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen. De definitie van afvalstoffen staat vermeld in artikel 3 onder 1 van de laatst genoemde richtlijn en is onveranderd.